KPMG Belgium-Holland Desk Newsletter | November 2022
Inhoud
1. Eindejaarstips 2022 Meijburg & Co
2. Nederlandse Hoge Raad verschaft duidelijkheid omtrent begrip ‘in wezen nieuwbouw’ in de btw
3. Vrijstelling voor interesten op buitenlandse gereglementeerde spaardeposito’s: Belgische fiscus vangt ook bot bij Hof van Cassatie
4. Update Pillar 2-wetgeving in Nederland en België
5. 'Nieuwe’ Belgische circulaire over grensoverschrijdende extralegale pensioenen
6. Wetsvoorstel tijdelijke solidariteitsbijdrage fossiele sector aangenomen door Nederlandse Tweede Kamer
7. Sociale verzekeringsplicht voor directeur-grootaandeelhouders in Nederland en België
8. Update box 3: introductie ‘massaalbezwaarplus’-procedure en toezegging Nederlandse staatssecretaris van Financiën
1. Eindejaarstips 2022 Meijburg & Co
De fiscale regelgeving verandert continu. Aan het eind van dit jaar nemen we afscheid van een aantal bestaande regels en faciliteiten, en in 2023 maken we weer kennis met nieuwe en andere (spel)regels. Het is een hele kunst om daar zonder brokken doorheen te laveren.
Met deze nieuwsbrief willen we u op de hoogte houden van de laatste fiscale ontwikkelingen in Nederland en België. Onze Eindejaarstips 2022 helpen u wellicht om te beoordelen of het wenselijk is in Nederland nog voor het jaareinde actie te ondernemen.
2. Nederlandse Hoge Raad verschaft duidelijkheid omtrent begrip ‘in wezen nieuwbouw’ in de btw
De levering van onroerende zaken is in beginsel vrijgesteld van de heffing van Nederlandse btw. De verwerving van een in Nederland gelegen onroerende zaak leidt daarentegen doorgaans tot verschuldigdheid van Nederlandse overdrachtsbelasting.
Uitzonderingen hierop zijn de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw met het bijbehorende terrein voor, op of uiterlijk twee jaar na het tijdstip van de eerste ingebruikname en de levering van een bouwterrein. In dergelijke gevallen is de levering belast met btw en de verwerving (onder voorwaarden) vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Daarnaast dient de btw op de aanschaffings-/voortbrengingskosten van een nieuw gebouw gedurende negen jaar na het jaar van eerste ingebruikneming te worden herzien.
‘In wezen nieuwbouw’
Ook bij een ingrijpende verbouwing van een bestaand gebouw kan voor de btw een nieuw vervaardigd gebouw ontstaan. In dat kader is volgens een arrest van de Nederlandse Hoge Raad uit 2010 relevant of door de verbouwingswerkzaamheden ‘in wezen nieuwbouw’ heeft plaatsgevonden.
In de praktijk bestond veel onduidelijkheid omtrent de exacte invulling van dit begrip. In de maart 2022-editie van deze nieuwsbrief meldden wij dat Rechtbank Zeeland-West-Brabant mede daarom prejudiciële vragen aan de Hoge Raad had gesteld over de invulling van het begrip ‘in wezen nieuwbouw’.
Op 4 november 2022 heeft de Hoge Raad de vragen van de rechtbank beantwoord. Volgens de Hoge Raad kan van in wezen nieuwbouw alleen sprake zijn indien wijzigingen in de bouwkundige constructie hebben plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld de vervanging van (een deel van) de bestaande bouwkundige constructie.
Naast de wijziging in de bestaande bouwkundige constructie kunnen volgens de Hoge Raad ook de volgende factoren een aanwijzing vormen dat sprake is van in wezen nieuwbouw:
- wijzigingen in de bouwkundige identiteit/uiterlijke herkenbaarheid van de onroerende zaak;
- wijzigingen van de functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden;
- de grootte van de gedane investeringen;
- de door verbouwing gerealiseerde meerwaarde.
Volgens de Hoge Raad zijn deze factoren op zichzelf of tezamen genomen echter niet doorslaggevend of noodzakelijk voor de conclusie dat sprake is van in wezen nieuwbouw.
Een praktijkvoorbeeld waarin de Hoge Raad de toets van de wijzigingen in de bouwkundige constructie aanlegt, is de zaak omtrent een wollenstoffenfabriek die werd verbouwd tot een winkelcentrum. Op 11 november 2022 oordeelde de Hoge Raad in deze zaak dat de aan de wollenstoffenfabriek verrichte (bouw)werkzaamheden zodanig ingrijpende wijzigingen in de bouwkundige constructie met zich brachten dat voor btw-doeleinden sprake was van in wezen nieuwbouw. Voor meer informatie over deze zaak verwijzen wij naar ons cliëntmemorandum van 14 november 2022.
Belang voor de praktijk
Hoewel de Hoge Raad nu heeft verduidelijkt dat van in wezen nieuwbouw slechts sprake kan zijn indien wijzigingen in de bestaande bouwkundige constructie hebben plaatsgevonden, blijft de relevantie en weging van de andere factoren onduidelijk. Daarom zal nog steeds van geval tot geval beoordeeld moeten worden of al dan niet sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’.
Marieke Herber en Noël Lürken
3. Vrijstelling voor interesten op buitenlandse gereglementeerde spaardeposito’s: Belgische fiscus vangt ook bot bij Hof van Cassatie
De saga over de vrijstelling van Belgische roerende voorheffing (hetzij personenbelasting) ten aanzien van buitenlandse spaardeposito’s heeft een nieuwe wending genomen. In een recent arrest oordeelt het Belgische Hof van Cassatie in het voordeel van belastingplichtigen voor de heffing over interesten afkomstig van buitenlandse (gereglementeerde) spaardeposito’s aangehouden bij een in de EER gevestigde kredietinstelling.
Waar gaat het over?
Als natuurlijk persoon geniet u in België van een fiscale vrijstelling op de eerste schijf van € 980 (inkomstenjaar 2022) aan interesten ontvangen op een ‘gereglementeerde spaardeposito’. Interesten boven dit grensbedrag zijn afzonderlijk belastbaar tegen een gunstig tarief van 15% (roerende voorheffing of personenbelasting), in plaats van het standaardtarief van 30%.
Ook buitenlandse spaardeposito’s genieten in principe dit gunstregime, maar enkel als u aantoont dat (i) het spaardeposito is ‘gereglementeerd’ door een bevoegde overheidsinstantie (gelijkwaardig aan de Nationale Bank van België of de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten) en (ii) voldoet aan de analoge voorwaarden waar ook Belgische spaardeposito’s aan moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de vrijstelling.
Zoals u kon lezen in de april 2020-editie en november 2020-editie van deze nieuwsbrief, vormt de (invulling van deze) voorwaarden een wederkerend discussiepunt, met veelvuldig rechtspraak in het nadeel van de fiscus tot gevolg. Immers, de voorwaarden die de Belgische fiscus oplegt zijn zo dwingend dat in de praktijk vrijwel geen enkele buitenlandse spaardeposito in aanmerking komt voor deze gunstregeling. Dit blijkt ook uit een circulaire die de Belgische fiscus – als reactie op een reeks van negatieve rechtspraak – publiceerde waarin zij onder meer enkele concrete buitenlandse spaardeposito’s bespreekt. De in de circulaire aangehaalde voorbeelden voldoen niet aan de voorwaarden, omdat ze niet van overheidswege gereglementeerd zijn of omdat ze niet voldoen aan de analoge voorwaarden. Zo is onder meer vereist dat sprake is van een dubbele vergoedingsstructuur bestaande uit een basisrente en een getrouwheidspremie.
Cassatiearrest van 23 juni 2022
De Belgische rechtspraak hanteert – in tegenstelling tot de Belgische fiscus (zoals o.a. blijkt uit haar circulaire) – een minder restrictieve interpretatie van de vrijstellingsvoorwaarden in het voordeel van de belastingplichtige. Zo is zij van oordeel dat de vereiste van een dubbele vergoedingsstructuur een onverantwoorde belemmering vormt voor de Europese vrijheden, in lijn met de bevindingen van het Europese Hof van Justitie in 2017.
Als reactie op het arrest van het Hof van Beroep te Gent, stelde de Belgische fiscus op 6 augustus 2020 evenwel een cassatievoorziening in tegen de veroordeling van de Belgische staat tot het verlenen van een vrijstelling van de roerende voorheffing op de betreffende Nederlandse spaarrekening.
De Belgische fiscus argumenteert onder andere dat het Hof van Beroep te Gent in de onderliggende casus niet (afdoende) zou hebben onderzocht of aan alle voorwaarden werd voldaan, zoals bijvoorbeeld het gereglementeerde karakter. Bovendien zou het hof haar arrest onvoldoende hebben gemotiveerd (naast andere juridische procedurele aspecten).
Het Hof van Cassatie heeft dit beroep bij arrest van 23 juni 2022 nu evenwel verworpen. Daarmee krijgt de fiscale administratie het deksel opnieuw op de neus.
Conclusie: einde verhaal?
De vrijstelling voor interesten op buitenlandse (gereglementeerde) spaardeposito’s kende al jarenlang een hobbelig juridisch parcours. Met het arrest van 23 juni 2022 komt in principe een einde aan een welbepaalde verhaallijn die begon met een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg in Brugge en gevolgd werd door een arrest van het Hof van Beroep in Gent met de dubbele vergoedingsstructuurvoorwaarde (basisrente en getrouwheidspremie) in een hoofdrol. Daarmee is deze uitspraak belangrijk voor hangende betwistingen en geschillen, waarbij het (niet) voldoen aan de vermeende voorwaarde van een dubbele vergoedingsstructuur het twistpunt vormt. Het lijkt er evenwel op dat zowel de Belgische fiscale administratie als de wetgever de strijdbijl nog niet hebben begraven. Door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen werd intussen opnieuw een prejudiciële vraag gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Ditmaal betreft het een zaak over de (nieuwe) voorwaarden die sinds 21 februari 2020 worden ingeroepen door de fiscus inzake het gereglementeerde karakter. Daarnaast wordt naar verluidt ook onderzocht de vrijstelling af te schaffen. Wordt vervolgd, we houden u uiteraard op de hoogte.
Julie Boon, Dorien Christiaen en Kevin Hellinckx
4. Update Pillar 2-wetgeving in Nederland en België
Op 20 december 2021 presenteerde het Inclusive Framework on BEPS van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (‘OESO’) en de G20 de Global Anti-Base Erosion Rules, ofwel de GloBE Model Rules onder Pillar 2. Vervolgens publiceerde de Europese Commissie op 22 december 2021 een EU-richtlijn om Pillar 2 op te nemen in EU-recht. Pillar 2 is een van de twee pijlers om te komen tot een wereldwijde minimumbelasting in OESO/G20-verband. Het oogmerk van deze Pillar 2-regels is ervoor te zorgen dat multinationale ondernemingen met een jaarlijkse groepsomzet van € 750 miljoen of meer wereldwijd ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst betalen.
Pillar 2-regels in een notendop
Als de winst van een kwalificerende multinationale groep niet in alle jurisdicties waar de groep actief is, onderworpen is aan een effectief tarief van 15%, dan zal onder de Pillar 2-regels in beginsel moeten worden ‘bijgeheven’ om tot een effectief tarief van 15% te komen.
De GloBE Model Rules en de EU-richtlijn bevatten hiertoe gedetailleerde regels ter bepaling van de omvang van de winst, het zogenoemde GloBE Income. Bij een effectief tarief van minder dan 15% over het in een jurisdictie behaalde GloBE Income zal over het verschil tussen 15% en het berekende effectieve tarief, de zogenoemde ‘top-up tax’ worden bijgeheven.
Landen die onvoldoende heffen, hebben in eerste instantie een mogelijkheid om zelf een binnenlandse minimumbelasting in te voeren die, als deze kwalificeert, de top-up tax voor de betreffende jurisdictie verlaagt. Als er vervolgens nog een positieve Top-up Tax resteert of de jurisdictie heft zelf niet bij, dan wordt het effectieve tarief van 15% bewerkstelligd door een extra heffing in te voeren. Deze extra heffing wordt in principe geheven bij de uiteindelijke moederentiteit (de zogenoemde Income Inclusion Rule, of ‘IIR’). Als onder de IIR niet de volledige top-up tax in de heffing wordt betrokken, bijvoorbeeld als de jurisdictie waar de uiteindelijke moedermaatschappij is gevestigd geen kwalificerende IIR heft of als de uiteindelijke moedermaatschappij zelf laagbelast is, dan vormt de Undertaxed Profits Rule (‘UTPR’) het sluitstuk. De UTPR verdeelt de te weinig geheven belasting over de vennootschappen die zijn gevestigd in een land dat de UTPR-regel heeft ingevoerd, op basis van een specifieke verdeelsleutel (gekoppeld aan het aantal werknemers en het bedrag aan vaste activa in de verschillende landen).
Implementatie in Nederland
Op 24 oktober 2022 heeft het Nederlandse kabinet het conceptwetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 (Pijler 2) ter consultatie aangeboden. Met het consultatiewetsvoorstel zet Nederland de volgende stap in de implementatie van Pillar 2, met als doel inwerkingtreding per 1 januari 2024. Dit voorstel volgt op de gezamenlijke verklaring van Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland en Spanje van 9 september 2022 waarin deze landen zich uitspreken voor een tijdige implementatie van de EU-richtlijn per 31 december 2023, eventueel in een kleiner verband. Op dit moment is er in EU-verband namelijk nog altijd geen consensus over implementatie van de EU-richtlijn, mede door een veto door EU-lidstaat Hongarije.
De tekst van het Nederlandse conceptwetsvoorstel komt inhoudelijk nagenoeg volledig overeen met de Europese compromisrichtlijntekst van 16 juni 2022 en de regels zoals gepubliceerd door de OESO. Kort gezegd zijn de geïntroduceerde kernelementen van de bijheffing:
- een kwalificerende binnenlandse bijheffing (Qualified Domestic Top-up Tax, of ‘QDMTT’);
- de inkomen-inclusiemaatregel (de IIR);
- de onderbelastewinstmaatregel (de UTPR).
In het conceptwetsvoorstel is voorzien dat de QDMTT en de IIR van toepassing zullen worden voor boekjaren startend op of na 31 december 2023, en de UTPR een jaar later, voor boekjaren startend op of na 31 december 2024.
Door invoering van een kwalificerende binnenlandse bijheffing verzekert Nederland zich van de mogelijkheid dat het kan bijheffen tot 15% over de winst van in Nederland gevestigde laagbelaste groepsentiteiten van een multinationale groep, zonder uiteindelijke moederentiteit in Nederland. Op die manier voorkomt Nederland dat deze bijheffing aan andere staten toekomt.
De Wet minimumbelasting 2024 introduceert een geheel nieuw winstbelastingstelsel naast de huidige Nederlandse vennootschapsbelasting en is gegoten in de vorm van een aangiftebelasting. De aangiftetermijn is in principe zeventien maanden en is gelijk aan de betalingstermijn van de (eventuele) bijheffing. Voor het eerste jaar geldt een afwijkende termijn van twintig maanden.
In het conceptwetsvoorstel ontbreken nog een aantal onderwerpen waar de ontwikkelingen op OESO- en EU-niveau nog moeten worden afgewacht. Denk bijvoorbeeld aan de vormgeving van zogenoemde veiligehavenmaatregelen om de administratieve lasten voor multinationale groepen zo veel mogelijk te beperken. Ook wordt nog gewacht op de introductie van regels voor de in te voeren Subject To Tax Rule (‘STTR’), waarmee een nieuwe bronbelasting van maximaal 9% kan worden ingevoerd in verdragssituaties op bepaalde intragroepsbetalingen, zoals rente en royalty’s.
De consultatieperiode van het conceptwetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 duurt nog tot 5 december 2022. Op basis van de ontvangen reacties beraadt het Nederlandse kabinet zich over de mogelijkheden. Het definitieve voorstel wordt waarschijnlijk in het voorjaar van 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Status in België
De Belgische regering is ook van plan om de Pillar 2-minimumbelasting rigoureus om te zetten in Belgisch recht, maar een publieke consultatie inzake het wetsontwerp is (nog) niet gestart. De regering heeft ook aangegeven dat, indien het Europese voorstel hieromtrent niet met unanimiteit binnen de Europese Unie kan worden omgezet, België het voortouw zal nemen om een zo breed als mogelijk gedragen akkoord binnen de Europese Unie te realiseren.
Recente mediaberichten meldden de invoering van een tijdelijke 15%-minimumbelasting, voorafgaande aan de Pillar 2-minimumbelasting. Deze tijdelijke maatregel betreft een beperking van het gebruik van verliezen in 2023 door de korf van aftrekbare verliezen in de vennootschapsbelasting van 70% naar 40% te beperken. De aftrekbeperking resulteert in een belastingdruk van 15%, maar staat los van de implementatie van de Pillar 2-minimumbelasting. De Belgische regering heeft deze aftrekbeperking samen met een set van andere maatregelen voorgesteld in het kader van haar 2023-2024 begroting.
(Mogelijke) impact
De (mogelijke) inwerkingtreding van Pillar 2 zal het (internationale) fiscale landschap ingrijpend wijzigen. De Pillar 2-wetgeving introduceert in feite een geheel nieuw winstbelastingstelsel en heeft impact op de gehele (wereldwijde) organisatie. Hoewel de financiële impact (wat betreft effectieve bijheffing) voor veel bedrijven mogelijk beperkt zal zijn, zal deze nieuwe wetgeving echter leiden tot additionele compliance- en aangifteverplichtingen, naast de al bestaande verplichtingen. Het is daarom erg belangrijk dat ondernemingen tijdig aan de slag gaan met het bepalen van de (potentiële) financiële en administratieve impact van deze eventuele nieuwe regels op hun organisatie.
Lieke Mutsaers, Mohammed Lahraoui en Gyöngyi Végh
5. 'Nieuwe’ Belgische circulaire over grensoverschrijdende extralegale pensioenen
De Belgische fiscale administratie bevestigt in een circulaire van 23 september 2022 de internrechtelijke fiscale behandeling van Nederlandse collectieve aanvullende pensioentoezeggingen, waarvan de bijdragen door de werkgever in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemer zijn gestort. Hieronder lichten wij deze problematiek en de recente circulaire nader toe.
Het principe luidt dat u als Belgisch fiscaal inwoner belastbaar bent over uw wereldwijde inkomen. Dit heeft als gevolg dat wie in België woont, en bijvoorbeeld een Nederlands pensioen ontvangt, hiervan in zijn aangifte Belgische personenbelasting melding dient te maken.
Vaste tendens rechtspraak
Het (oude) algemene standpunt van de Belgische rechtspraak luidde als volgt.
Wanneer een in het buitenland opgebouwd aanvullend pensioen wordt uitgekeerd aan een werknemer die in de tussentijd verhuisd is naar België, wordt verondersteld dat deze werknemer reeds gedurende de opbouw van het pensioen een Belgisch inwoner was. Dit heeft tot gevolg dat de door de werkgever gestorte buitenlandse bijdragen, die in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemer waren gestort voor 1 januari 2004 (de inwerkingtreding van Wet Aanvullende Pensioenen van 2003), een belastbaar voordeel alle aard uitmaakte in hoofde van de werknemer. De rechtspraak maakte op het vlak van belastbaarheid dus een gelijkstelling met de bijdragen voor een individuele levensverzekering. Concreet werd jaarlijks 3% van het afgestane kapitaal belast met 30% roerende voorheffing (in plaats van een progressieve heffing van de jaarlijks werkelijk genoten inkomsten).
Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen
Deze fiscale behandeling was al jaren een doorn in het oog van de Belgische wetgever en maakte met ingang van aanslagjaar 2022 een einde aan dit (volgens hen) ongeoorloofde onderscheid met zuiver Belgische collectieve aanvullende pensioen. Uitkeringen van extralegale pensioenen afkomstig uit het buitenland zullen aan de Belgische belasting worden onderworpen, ongeacht of de bijdragen in het definitief en uitsluitend voordeel van de werknemer zijn betaald. Voor verdere toelichting hieromtrent verwijzen wij graag naar onze eerdere bijdrage in de februari 2022-editie van deze nieuwsbrief.
Circulaire verduidelijkt
De Belgische administratie bevestigt in haar circulaire dat de rechtspraak uitkeringen van buitenlandse collectieve aanvullende pensioenen niet meer mag beschouwen als een uitkering van een individueel levensverzekeringscontract en niet langer mag vrijstellen voor de heffing van Belgische personenbelasting. Alle collectieve aanvullende pensioenen zullen voortaan dezelfde regels volgen, ongeacht hun oorsprong. Echter, de circulaire stelt wel dat deze nieuwe bepaling niet kan worden gehanteerd wanneer de bijdragen van de werkgever tijdens de opbouw in het buitenland reeds effectief werden belast in hoofde van de werknemer (en dus niet fiscaal gefaciliteerd werden opgebouwd). Dit is in overeenstemming met de verdeling van heffingsrechten zoals België en Nederland zijn overeengekomen in het in 2001 gesloten belastingverdrag.
Aanvullende pensioenen uit Nederland
De circulaire gaat overigens specifiek in op de heffingsbevoegdheid van extralegale pensioenen van Nederlandse oorsprong. De Belgische belastingadministratie geeft aan dat België in principe heffingsbevoegd is om deze pensioenen te belasten (aan progressief tarief). Nederland dient zich dus te onthouden. Om eventuele dubbele belasting te vermijden verduidelijkt de circulaire verder hoe de Nederlandse belasting kan worden teruggevraagd of hoe een Nederlandse vrijstelling kan worden verkregen:
- Voor pensioenuitkeringen ontvangen gedurende 2021 kon de ingehouden Nederlandse loonbelasting reeds worden teruggevraagd vanaf 1 maart 2022.
- Voor pensioenuitkeringen ontvangen gedurende 2022 kan de ingehouden Nederlandse loonbelasting worden teruggevraagd vanaf 1 maart 2023.
- Voor toekomstige pensioenuitkeringen moet een aanvraag ’Vrijstelling van loonbelasting/ premie volksverzekeringen‘ worden ingediend.
Dorien Christiaen en Julie Boon
6. Wetsvoorstel tijdelijke solidariteitsbijdrage fossiele sector aangenomen door Nederlandse Tweede Kamer
De Nederlandse staatssecretaris van Financiën heeft op 1 november 2022 een wetsvoorstel gepubliceerd om de door de Raad van de Europese Unie geïntroduceerde ‘tijdelijke solidariteitsbijdrage’ te implementeren in de Nederlandse belastingwetgeving. Inmiddels is het wetsvoorstel aangenomen door de Nederlandse Tweede Kamer en zal het op korte termijn worden behandeld door de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel wilt Nederland met terugwerkende kracht over het jaar 2022 eenmalig een extra heffing opleggen aan bedrijven die actief zijn in de ‘fossiele sector’. Ondernemingen die dit jaar meer winst hebben gemaakt dan gebruikelijk moeten daar 33% extra belasting over betalen. De tijdelijke solidariteitsbijdrage is een extra heffing op de winst naast de Nederlandse vennootschapsbelasting die door deze bedrijven reeds is verschuldigd (zonder mogelijkheid van verrekening).
Achtergrond
In navolging van de Europese Verordening betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen redeneert de Nederlandse wetgever als volgt. Terwijl bedrijven in deze sector in 2022 enorme winsten kunnen realiseren, worden kleinverbruikers opgezadeld met torenhoge energiekosten. Nederland tracht deze verbruikers met steunmaatregelen tegemoet te komen in tijden van hoge inflatie en dure energie. De tijdelijke solidariteitsheffing wordt gebruikt om deze steunmaatregelen (gedeeltelijk) te kunnen bekostigen. Het Nederlandse kabinet verwacht € 3,2 miljard op te halen met de aangekondigde tijdelijke solidariteitsbijdrage. Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel zullen slechts dertig tot veertig ondernemingen effectief de nieuwe tijdelijke belasting verschuldigd zijn.
De solidariteitsbijdrage is verschuldigd door een ‘bijdrageplichtige’. Een bijdrageplichtige kan zowel een binnenlands belastingplichtig lichaam voor de vennootschapsbelasting zijn als een buitenlands vennootschapsbelastingplichtig lichaam dat Nederlands inkomen geniet uit een vaste inrichting in Nederland. De solidariteitsbijdrage is verschuldigd indien de bijdrageplichtige ten minste 75% van zijn omzet in 2022 behaalt met economische activiteiten op het gebied van de winning van koolwaterstoffen, mijnbouw, de raffinage van aardolie of de vervaardiging van cokesovenproducten. De aanwezigheid van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting wordt genegeerd in de berekening van de verschuldigde bijdrage.
Het wetsvoorstel
De Nederlandse heffing is in grote lijnen in overeenstemming met de Europese verordening. Op basis van het Nederlandse voorstel bedraagt de solidariteitsbijdrage 33% van de ‘overwinst’ in elk boekjaar (‘bijdragejaar’) dat aanvangt in het kalenderjaar 2022. Van overwinst is sprake voor zover de in het bijdragejaar genoten belastbare winst meer bedraagt dan 120% van de gemiddelde belastbare winst voor de vennootschapsbelasting in de vier boekjaren voorafgaand aan het bijdragejaar (‘referentiewinst’). Indien minder dan vier boekjaren voorafgaan aan het bijdragejaar, bedraagt de referentiewinst het gemiddelde van de belastbare winst over die boekjaren met een minimum van nihil. Het negeren van de fiscale eenheid betekent echter dat de winst van een bijdrageplichtige in voorkomende gevallen geheel zal moeten worden herrekend waarbij interne relaties en transacties die in werkelijkheid geen invloed hebben gehad op de winst van de fiscale eenheid wel invloed hebben op de winst van de bijdrageplichtige in de referentieperiode. De Nederlandse solidariteitsbijdrage geldt niet meer voor 2023 en later, omdat voor 2023 en 2024 reeds in een verhoging van de cijns in de Mijnbouwwet wordt voorzien. De solidariteitsbijdrage dient op aangifte te worden voldaan binnen zeventien maanden na afloop van het fiscale boekjaar.
Mark Foesenek en Clemens van Ravels
7. Sociale verzekeringsplicht voor directeur-grootaandeelhouders in Nederland en België
Socialeverzekeringsplicht in Nederland
In beginsel is iedereen die in Nederland in loondienst werkt, inclusief de directeur-grootaandeelhouder (‘dga’), verzekerd voor de Nederlandse werknemersverzekeringen (Zorgverzekeringswet, Werkloosheidwet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen). In de Nederlandse socialeverzekeringswetten bestaat er echter in bepaalde situaties een uitzondering voor dga’s. Op het moment dat een van de volgende situaties zich voordoet, is ‘bij fictie’ geregeld dat geen sprake is van een dienstbetrekking en is de dga in elk geval niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen:
- De dga heeft als statutair bestuurder alleen of met zijn partner een zodanige hoeveelheid aandelen dat hij niet tegen zijn wil in ontslagen kan worden.
- De dga heeft als statutair bestuurder alleen of samen met (een) bloed- of aanverwant(en), tot en met de derde graad, meer dan twee derde van het stemrecht in de vennootschap, waardoor effectief een besluit over ontslag van de dga kan worden tegenhouden.
- De dga heeft samen met de andere statutair bestuurders alle aandelen en de aandelen zijn (nagenoeg) in dezelfde verhouding over de bestuurders verdeeld.
Het niet verzekerd zijn voor de Nederlandse socialeverzekeringswetten betekent ook dat een dga geen aanspraak kan maken op bijvoorbeeld een Nederlandse werkloosheidsuitkering.
Mocht geen van deze drie situaties aan de orde zijn, dan is de dga wél verzekerd, tenzij de dga aannemelijk kan maken dat hij zijn werkzaamheden uitvoert als ondernemer en de arbeidsrelatie moet worden aangemerkt te zijn verricht als een overeenkomst van opdracht en niet op basis van een arbeidsovereenkomst. Dit zal moeten worden beoordeeld op basis van alle feiten en omstandigheden van de situatie, waarbij de feitelijke gedragingen en de inhoud van de overeenkomst verschillende uitkomsten kunnen hebben.
Bovenstaande kan ook aan de orde komen voor een Belgische dga voor de werkzaamheden die in Nederland worden verricht al dan niet via een Belgische managementvennootschap.
Socialeverzekeringsplicht in België
In België worden vennootschapsmandatarissen (ofwel bestuurders, zaakvoerders, bedrijfsleiders, etc.) vermoed zelfstandige te zijn. Dit is ook zo wanneer zij bedrijfsleider zijn van hun managementvennootschap. Bovendien stelt het Wetboek van vennootschappen en verenigingen dat bestuurders van vennootschappen in deze hoedanigheid hun mandaat enkel kunnen uitoefenen onder het sociaal statuut van zelfstandigen. Het blijft echter mogelijk om naast het mandaat een afzonderlijke functie in de onderneming uit te oefenen in ondergeschikt dienstverband, in zoverre werkgeversgezag hierbij mogelijk is. Dat hangt af van de concrete situatie.
In een koninklijk besluit wordt het vermoeden van een zelfstandige beroepsactiviteit uitgeoefend door een vennootschapsmandataris nader beschreven. Het vermoeden is tweevoudig:
- De uitoefening van een mandaat in een vennootschap die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt, wordt vermoed de uitoefening te zijn van een activiteit die een onderwerping aan het sociaal statuut van zelfstandigen met zich brengt.
- De zelfstandige activiteit als mandataris van een Belgische vennootschap of vereniging wordt bovendien vermoed plaats te vinden in België.
De onderwerping aan het sociaal statuut van zelfstandigen betekent echter niet dat er in elk geval een verplichting bestaat om Belgische sociale bijdragen te betalen.
Weerlegging van het vermoeden
Het eerste vermoeden kan worden weerlegd door de kosteloosheid van het mandaat van de vennootschapsmandataris aan te tonen. Dit kan door middel van een vermelding van het niet-bezoldigd karakter in de statuten of in een beslissing van de algemene vergadering. Ook in de feiten mag het mandaat niet bezoldigd zijn. Indien het mandaat onbezoldigd is, zijn er geen sociale bijdragen verschuldigd.
Wat betreft het vermoeden van de uitoefening van het mandaat in België, kan in beginsel worden aangetoond dat de mandataris de beroepsactiviteit niet in België uitoefent. Om de voornaamste beroepsbezigheid te kunnen lokaliseren menen de Belgische autoriteiten rekening te moeten houden met de vaste en permanente basis van waaruit de betrokkene zijn of haar activiteiten uitoefent. Bij gebrek hieraan kunnen andere criteria in rekening worden gebracht zoals het gewoonlijke karakter of de duur van de activiteiten, het aantal diensten en de inkomsten die voortvloeien uit deze activiteiten.
Grensoverschrijdende activiteiten: toetsing aan de Europese Socialezekerheidsverordening
Ingeval u grensoverschrijdend werkt in zowel Nederland als België, dan is uw situatie complex en zal moeten worden bepaald welk socialezekerheidsstelsel van toepassing is door toetsing aan de Europese Socialezekerheidsverordening.
Esther Hoppenbrouwers, Esmiralda Pasma, Jeroen Vandenbossche en Isabelle Serdons
8. Update box 3: introductie ‘massaalbezwaarplus’-procedure en toezegging Nederlandse staatssecretaris van Financiën
Het Kerstarrest van de Nederlandse Hoge Raad van 24 december 2021 over de heffing van inkomstenbelasting in box 3 houdt de gemoederen volop bezig.
In deze nieuwsbrief informeerden wij u meerdere malen over de strijdigheid van de box 3-heffing met EU-recht, het rechtsherstel voor de jaren 2017-2022 op basis van de forfaitaire spaarvariant, de tijdelijke box 3-heffing voor de jaren 2023 tot en met 2025 en het invoeren van een heffing over werkelijk rendement vanaf 2026. We verwijzen naar de januari 2022-editie, april 2022-editie en de mei 2022-editie van deze nieuwsbrief.
Niet-bezwaarmakers: te laat of geen bezwaar gemaakt
Is het al duidelijk of voor de jaren 2017-2021 rechtsherstel wordt geboden aan niet-bezwaarmakers? Op 20 mei 2022 oordeelde de Hoge Raad dat de Nederlandse overheid hiertoe niet verplicht is. De Hoge Raad liet daarmee de keuze om een bredere groep belastingplichtigen tegemoet te komen over aan het kabinet, die deze keuze meermaals heeft uitgesteld.
Inmiddels is de kogel door de kerk. De Nederlandse staatssecretaris van Financiën, Marnix van Rij, maakte op Prinsjesdag 2022 bekend dat het kabinet geen rechtsherstel openstelt voor niet-bezwaarmakers. We verwijzen naar de oktober 2022-editie van deze nieuwsbrief.
Intussen is er een stortvloed aan verzoeken tot ambtshalve vermindering van de box 3-heffing van niet-bezwaarmakers op gang gekomen. Indien niet of niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting 2017-2021, kan een dergelijk verzoek worden ingediend tot vijf jaar na het verstrijken van het betreffende belastingtijdvak. Ook het indienen van een bezwaarschrift nadat de bezwaartermijn is verstreken wordt aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering.
Introductie ‘massaalbezwaarplus’-procedure per 1 januari 2023
Op 4 november 2022 heeft de Nederlandse staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd over het grote aantal verzoeken tot ambtshalve vermindering door niet-bezwaarmakers. Deze verzoeken hebben volgens de staatssecretaris een verstorend effect op de uitvoering door de Belastingdienst. De staatssecretaris kondigde daarom aan een ‘massaalbezwaarplus’-procedure in te voeren en deed een voor niet-bezwaarmakers belangrijke toezegging.
De massaalbezwaarplus-procedure is nieuw en biedt de mogelijkheid om vele verzoeken tot ambtshalve vermindering waarin dezelfde (rechts)vraag aan de orde is in één procedure te behandelen. Voor de gelijktijdige behandeling van bezwaarschriften geldt een vergelijkbare procedure: massaal bezwaar.
Voor de massaalbezwaarplus-procedure zullen één of enkele zaken worden geselecteerd en aan de rechter worden voorgelegd. De uitkomst van de geselecteerde zaken geldt door toepassing van de massaalbezwaarplus-procedure voor alle verzoeken tot ambtshalve vermindering die onder deze procedure zijn geschaard.
Toezegging
Om te voorkomen dat (nog) meer niet-bezwaarmakers een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen, zegt de staatssecretaris toe dat zij (bij een voor belastingplichtigen ‘gunstige’ uitspraak van de Hoge Raad) aanspraak kunnen maken op de uitkomsten van de massaalbezwaarplus-procedure(s). Op basis hiervan hoeven belastingplichtigen dus geen verzoek in te dienen om onder de massaalbezwaarplus-procedure(s) te worden geschaard.
Het is nog de vraag of met de toezegging van de staatssecretaris de stroom verzoeken tot ambtshalve vermindering is gestopt. Het bleef onduidelijk of niet-bezwaarmakers die een ‘werkelijk’ rendement realiseerden dat lager is dan het rendement op basis van de forfaitaire spaarvariant, wellicht toch nog een verzoek tot ambtshalve vermindering moesten indienen om hun rechten veilig te stellen. De staatssecretaris heeft inmiddels in een brief aan de Eerste Kamer duidelijkheid verschaft en aangegeven dat ook de rechten voor deze groep niet-bezwaarmakers zonder indiening van een verzoek tot ambtshalve vermindering zijn geborgd. Zij houden dan ondanks de termijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering toch de mogelijkheid om na afloop van de massaalbezwaarplus-procedure(s) nog een individueel verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Zo kan alsnog verzocht worden om aanvullend rechtsherstel dat verder gaat dan de forfaitaire spaarvariant.
Mark Foesenek en Pepijn van Eijk