KPMG Belgium-Holland Desk Newsletter | Januari 2022

26 januari 2022
x

Inhoud

Naar boven

1. Webinar 10 februari 2022: impact MLI op belastingverdrag tussen België en Nederland?

Zoals toegelicht in de december 2021-editie van deze nieuwsbrief gelden vanaf 1 januari 2022 voor toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en België diverse bepalingen uit het multilateraal instrument (‘MLI’). De potentiële impact hiervan is groot.

Bent u goed voorbereid op wat de inwerkingtreding van het MLI in uw situatie betekent? Twijfel niet om u voor ons MLI-webinar aan te melden. Het programma en de aanmeldpagina vindt u hier.

Naar boven

2. Nederlandse Hoge Raad zet huidige box 3-heffing opzij en creëert tijdelijk een keuzeregime

Op 24 december 2021 heeft de Nederlandse Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen. Hij oordeelde dat ‘box 3’ voor de jaren 2017 en verder in strijd is met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (‘EVRM’) en dat belastingplichtigen moeten worden gecompenseerd.

Box 3 betreft de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting over het saldo van de bezittingen en schulden van een natuurlijk persoon. In de november 2021-editie van deze nieuwsbrief informeerden wij u al over de conclusie van advocaat-generaal Niessen (‘A-G’) in deze zaak.

Vermogensmix

Sinds 2017 wordt voor de box 3-heffing uitgegaan van een forfaitaire vermogensmix. Dit houdt in dat wordt verondersteld dat een deel van het vermogen bestaat uit beleggingen en een deel daarvan uit spaargeld. Het forfaitair bepaalde beleggings- en spaargelddeel worden elk geacht een bepaald forfaitair rendement te hebben opgeleverd. Beleggingen worden geacht een hoger rendement te hebben opgeleverd dan spaargeld.

Deze forfaitaire vermogensmix in combinatie met de forfaitaire rendementen hebben tot gevolg dat voor belastingplichtigen met relatief veel spaargeld wordt verondersteld dat zij een aanzienlijk hoger rendement behalen dan zij in werkelijkheid ontvangen. De box 3-heffing loopt hierdoor in gevallen met relatief veel spaargeld uit de pas met de belasting die zou zijn verschuldigd op basis van het werkelijke rendement.

Strijd met het EVRM en rechtsherstel

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 vanaf 2017 in strijd is met het discriminatieverbod uit het EVRM en het recht op ongestoord eigendom uit het Eerste Protocol (‘EP’) bij het EVRM. De Hoge Raad stelt dat dit het geval is indien het fictieve rendement dat in box 3 wordt belast hoger is dan het ‘werkelijk behaalde rendement’.

Eerder oordeelde de Hoge Raad reeds dat de belastingheffing in box 3 voor de jaren tot en met 2016 in strijd is met het EVRM, maar stelde daarbij dat – behoudens situaties waarin sprake is van een individuele en buitensporige last – het bieden van rechtsherstel moet gebeuren door de wetgever.

In het meest recente arrest over de jaren vanaf 2017 oordeelt de Hoge Raad dat in voorkomende gevallen wél rechtsherstel dient te worden geboden. De reden hiervoor is onder andere dat het nieuwe Nederlandse kabinet in zijn regeerakkoord stelt dat de invoering van een heffing op basis van werkelijk rendement niet eerder dan in 2025 moet worden verwacht.

Hoe nu verder?

Op basis van het arrest van de Hoge Raad mag voor de belastingheffing in box 3 worden uitgegaan van het werkelijk behaalde rendement indien dit lager is dan het door de wet voorgeschreven forfaitaire rendement. Als belastingplichtigen liever worden belast over het forfaitaire rendement, dan kunnen zij daar echter nog altijd voor kiezen tot de wetgever het huidige systeem wijzigt.

Hoe wordt het werkelijk behaalde rendement bepaald? Daarover heeft de Hoge Raad zich niet uitgelaten en bestaat dus nog veel onduidelijkheid. Dienen ook ongerealiseerde vermogenswinsten (‘vermogensaanwas’) in aanmerking te worden genomen? Mogen kosten in aftrek worden gebracht? Kan het werkelijk behaalde rendement ook negatief zijn? De antwoorden op deze en andere vragen zijn onbekend en zullen waarschijnlijk het onderwerp zijn van nieuwe procedures.

Hoewel er dus nog veel onduidelijkheid bestaat, adviseren wij u – wanneer u dit nog niet hebt gedaan en dit nog mogelijk is – uw rechten veilig te stellen. Wij adviseren derhalve bezwaar aan te tekenen tegen recent opgelegde of nog op te leggen aanslagen inkomstenbelasting over de jaren vanaf 2017. Bezwaar maken is mogelijk binnen zes weken na dagtekening van de aanslag.

Als u reeds bezwaar hebt gemaakt en uw bezwaar onderdeel is van de massaalbezwaarprocedure in dit kader, dan moet uw bezwaar door de Belastingdienst worden afgehandeld. Indien u geen bezwaar hebt gemaakt en de aanslagen onherroepelijk zijn, hebt u in beginsel geen recht op compensatie tenzij het ministerie van Financiën een algemene compensatieregeling zou openstellen.

Zaak-Miljoen

Mogelijk hebt u enige jaren geleden met belangstelling de procedure van de heer Miljoen gevolgd. Op basis van het arrest van de Hoge Raad in deze zaak en het besluit dat de Nederlandse staatssecretaris vervolgens heeft uitgevaardigd, bestaat recht op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting indien de ingehouden Nederlandse dividendbelasting meer bedraagt dan de belastingheffing in box 3 die verschuldigd zou zijn geweest als de aandeelhouder(natuurlijk persoon) een inwoner van Nederland was.

Omdat de belastingheffing in box 3 door toepassing van het recente arrest mogelijk lager is dan de op basis van de wet verschuldigde heffing, zal in meer situaties recht bestaan op een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting.

Voor de laatste berichtgeving over de zaak-Miljoen verwijzen wij naar de december 2021-editie van deze nieuwsbrief.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

3. Update VVPRbis-regime in Belgische roerende voorheffing: verstrenging blijft beperkt

De Belgische wetgever heeft nog voor het afgelopen jaareinde een nieuw wetsontwerp ingediend ’houdende diverse fiscale bepalingen‘. Inmiddels is deze wet door het Belgische parlement aangenomen, waardoor het huidige VVPRbis-regime in de heffing van Belgische roerende voorheffing – na publicatie in het Belgisch Staatsblad – wordt gewijzigd voor dividenden die toegekend worden of betaalbaar worden gesteld vanaf 1 januari 2022. Desalniettemin blijft de verwachte verstrenging (aanscherping) relatief beperkt.

Wat is het VVPRbis-regime?

Het VVPRbis-regime – VVPR staat voor verlaagd voorheffing/précompte réduit – heeft tot doel KMO-vennootschappen (kleine en middelgrote ondernemingen) de mogelijkheid te geven dividenden uit te keren aan een lager roerende voorheffingstarief, zijnde 20% of 15% in plaats van het ‘normale’ 30%-tarief. Om van dit voordelige regime te kunnen genieten zijn er enkele voorwaarden gekoppeld aan de aandelen in de betreffende vennootschap:

  • De aandelen moeten verworven zijn door een inbreng die plaatsvond vanaf 1 juli 2013, en dit door oprichting van de vennootschap of door latere kapitaalverhoging.
  • De inbreng moet aanleiding geven tot de creatie van nieuwe aandelen op naam in een KMO- vennootschap.
  • De aandelen mogen geen preferente aandelen zijn.
  • De inbrenger moet de aandelen in volle eigendom behouden.
  • Het ingebrachte VVPRbis-kapitaal moet volstort zijn op het moment van de latere dividenduitkering (‘volstortingsplicht’).
  • De dividenduitkering mag ten vroegste twee jaar na de inbreng plaatsvinden om te kunnen genieten van een verlaging in de roerende voorheffing tot 20% en ten vroegste 3 jaar voor een verlaging in de roerende voorheffing tot 15% (‘wachttermijn’).

Enkele van deze voorwaarden zouden nu door de nieuwe wet worden aangepast. Wij bespreken de verstrenging van de volstortingsplicht en een verduidelijking ten aanzien van preferente aandelen in KMO-vennootschappen.

Wijzigingen vanaf 1 januari 2022

Verstrenging volstortingsplicht tot volledige inbreng

Momenteel wordt in de praktijk aangenomen dat de VVPRbis-aandelen pas volstort moeten zijn op moment dat men de dividenden toekent. Dit betekent dat er gekeken wordt naar het uitstaande nog vol te storten kapitaal op moment van de dividenduitkering. Door een recente wijziging in het Belgische vennootschapsrecht is het kapitaalbegrip echter afgeschaft. Daardoor hebben sommige vennootschappen hun kapitaal verminderd of afstand gedaan van hun volstortingsplicht.

De nieuwe wet stelt nu echter uitdrukkelijk dat de volstortingsplicht geldt voor het volledig initieel onderschreven inbrengbedrag. Sommige vennootschappen dreigen dus het fiscaal voordeel van het regime te verliezen.

Voor vennootschappen die reeds ingevolge de afschaffing van het kapitaalbegrip beslist hadden om de volstortingsplicht niet meer te voldoen, wordt echter in een overgangsregeling voorzien. Indien een dergelijke beslissing plaatsvond tussen 1 mei 2019 (datum van inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek vennootschappen) en 15 december 2021, kan men toch nog genieten van de verlaagde roerende voorheffing van 20 of 15%. Hiertoe is echter vereist dat uiterlijk op 31 december 2022 een kapitaalverhoging in geld wordt doorgevoerd, die ervoor zorgt dat het initieel onderschreven bedrag alsnog wordt volstort (zonder dat er hierbij nieuwe aandelen mogen worden uitgegeven).

Geen verstrenging omtrent de wachttermijn

Initieel werd er tevens een verstrenging opgelegd inzake de wachttermijn. Deze aanpassing zou voor grote nadelige gevolgen hebben gezorgd voor heel wat vennootschappen. Immers werd er voorgesteld om de wachttermijn van twee jaar respectievelijk drie jaar pas te laten aanvangen vanaf het moment dat de aandelen tevens volledig volstort werden in plaats van de datum van de inbreng zelf.

Deze verstrenging werd echter geschrapt uit de goedgekeurde versie van het wetsontwerp.

Verduidelijking inzake preferente aandelen

Het VVPRbis-regime stelt dat bij inbreng ‘geen preferente aandelen [mogen] worden gecreëerd’. Omtrent deze zinsnede was er in de praktijk onduidelijkheid betreffende de omvang en definitie van ’preferente’ aandelen. Dit wordt nu verduidelijkt. Voor de toepassing van het VVPRbis-regime mag aan de nieuw uitgegeven aandelen voortaan geen enkel voorkeurrecht verbonden zijn ten aanzien van de deelname in het kapitaal en/of in de winst, noch ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen. Hieruit blijkt dus dat preferente aandelen in ruime zin moet worden geïnterpreteerd.

Jill Peeters en Kizzy Wandelaer

Naar boven

4. Nederlandse Belastingdienst publiceert Good Practices Fiscale beheersing

De Nederlandse Belastingdienst heeft grote ondernemingen en het midden- en kleinbedrijf de afgelopen jaren de mogelijkheid geboden om de relatie met de Belastingdienst vorm te geven volgens de principes van horizontaal toezicht (‘HT’).

De relatie tussen de Belastingdienst en een belastingplichtige onder HT is – anders dan onder het ‘reguliere’ verticale toezicht – gebaseerd op onderlinge samenwerking en vertrouwen. De afspraken hieromtrent worden vastgelegd in een ‘HT-convenant’. De Belastingdienst heeft de ervaringen met HT tot dusver geëvalueerd en op basis daarvan vorig jaar besloten de met belastingplichtigen en intermediairs overeengekomen HT-convenanten te beëindigen. De Belastingdienst spreekt thans van ‘doorontwikkeld HT’ of ‘HT 2.0’.

Belastingplichtigen met een HT-convenant zijn vorig jaar geïnformeerd en hen is – als zij behoren tot de doelgroep van doorontwikkeld HT – gevraagd of zij opnieuw een HT-convenant met de Belastingdienst wensen overeen te komen. Een aantal belastingplichtigen heeft dit gedaan, een aantal van hen (nog) niet.

Good Practices

Is het wenselijk (opnieuw of alsnog) een HT-convenant met de Nederlandse Belastingdienst overeen te komen? Die vraag is niet eenduidig te beantwoorden, omdat het afhangt van de wijze waarop u momenteel samenwerkt met de Belastingdienst en de mate waarin u fiscaal ‘in control’ bent. In dit kader wijzen wij u graag op de in december 2021 door de Belastingdienst gepubliceerde Good Practices Fiscale beheersing (‘Good Practices’).

De Good Practices geven een indruk van de wijze waarop de Nederlandse Belastingdienst de mate van fiscale beheersing en het bijbehorende ‘klantbeeld’ beoordeelt. Het klantbeeld is het totaal van feiten en omstandigheden waarop de Belastingdienst zijn toezichtstrategie baseert. Daarnaast bevatten de Good Practices handvatten voor de juiste vormgeving van een Tax Control Framework (‘TCF’). De aanwezigheid van een TCF is een van de vereisten om de samenwerking met de Belastingdienst vorm te geven volgens de principes van HT, maar is ook in niet-HT-situaties van groot belang. Een TCF dient ertoe de relevante fiscale risico’s en kansen van een onderneming te identificeren en deze te beheersen respectievelijk te benutten.

Bent u fiscaal in control? Omdat elke onderneming met fiscaliteit te maken heeft, adviseren wij iedere ondernemer een TCF in te richten en over de invulling daarvan na te denken. De Good Practices bieden hiervoor nuttige handvatten. Hoewel de Good Practices geen standpunten of minimumvereisten zijn, volgt hieruit dat de Belastingdienst bij het beoordelen van een TCF de volgende zes basisprincipes onderscheidt:

  • vormgeven van een fiscale strategie;
  • vormgeving van de fiscale functie (de fiscale organisatie);
  • uitvoeren van een fiscale risicoanalyse;
  • inrichting van de fiscale beheersing;
  • monitoring van de fiscale beheersing;
  • rapportage van de fiscale beheersing.

Op 13 januari 2022 heeft de Belastingdienst in een online webinar de Good Practices toegelicht. Tijdens dit webinar kwam nadrukkelijk naar voren dat elke organisatie uniek is en dat het inrichten van een TCF derhalve – ongeacht of er wordt gewerkt volgens de principes van HT – maatwerk is. Hebt u een TCF en komen daarin alle bovengenoemde onderdelen aan bod?

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

5. De gesplitste inschrijving van een effectenportefeuille in België: nieuw standpunt van de Vlaamse Belastingdienst

Bij een ‘gesplitste inschrijving’ van bijvoorbeeld een effectenportefeuille is sprake van een opsplitsing van de eigendom tussen enerzijds de vruchtgebruiker en anderzijds de blote eigenaar. Dit is interessant in het kader van successieplanning, aangezien bij overlijden van de vruchtgebruiker het vruchtgebruik uitdooft en de blote eigenaar automatisch volle eigenaar wordt. Bij een dergelijke aangroei tot de volle eigendom is in Vlaanderen in principe geen erfbelasting verschuldigd.

Fictieve heffing van erfbelasting bij een ‘bedekte bevoordeling’

Aangezien het niet de bedoeling was van de Vlaamse wetgever dat door een simpele gesplitste inschrijving enige vorm van belastingheffing werd vermeden, werd een fictieartikel ingevoerd in het Vlaams successiewetboek. De wetgeving uit het Waalse en Brussels Gewest en ook de Nederlandse erfbelasting bevatten een soortgelijke fictiebepaling.

De Vlaamse bepaling stelt dat wanneer de vruchtgebruiker overlijdt, de blote eigenaar toch nog erfbelasting moet betalen op de volle eigendom van de effecten of geldbeleggingen, tenzij kan worden aangetoond dat de gesplitste inschrijving geen bedekte bevoordeling van de blote eigenaar door de vruchtgebruiker uitmaakt. Er is sprake van een dergelijke ‘bedekte bevoordeling’ wanneer de erflater heeft willen verbergen dat er een begiftiging plaatsvindt.

Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de vruchtgebruiker heimelijk alle kosten betaald heeft voor de aankoop van de betreffende effecten of beleggingen. De blote eigenaar moet dus kunnen bewijzen dat hij ook zijn deel van de kosten heeft betaald om de heffing van de erfbelasting bij overlijden van de vruchtgebruiker te vermijden. Dit kan bijvoorbeeld door bewijs te leveren van een voorafgaande schenking door de vruchtgebruiker aan de blote eigenaar.

Nieuw standpunt van de Vlaamse Belastingdienst

Maar het leveren van tegenbewijs volstaat in sommige situaties nu ook niet meer. De Vlaamse Belastingdienst (‘VLABEL’) gaat tevens na of handelingen die worden gesteld ná de gesplitste inschrijving opnieuw heffing van erfbelasting kunnen ondergaan. In haar recente standpunt dat gepubliceerd werd op 9 november 2021 schetst VLABEL de volgende twee situaties:

  1. Herbelegging binnen een effectenportefeuille

Door het herbeleggen van effecten binnen een effectenportefeuille vindt opnieuw een gesplitste inschrijving plaats op de nieuwe effecten. Volgens VLABEL volstaat het om enkel voor de initiële gesplitste inschrijving tegenbewijs te leveren dat geen sprake is van een bedekte bevoordeling. Het is niet geheel duidelijk of dit standpunt kan doorgetrokken worden naar de herbelegging van de gehele effectenportefeuille, noch bij de herbelegging van ‘een’ effect (waar dan geen sprake is van een portefeuille).

  1. De vruchten van gesplitst ingeschreven effecten of geldbeleggingen

Bij het uitkeren van de vruchten van goederen onder gesplitste inschrijving wordt de vruchtgebruiker hiervan de volle eigenaar. Als deze vruchten vervolgens eveneens gesplitst worden ingeschreven, dan zullen ze bij het overlijden van de vruchtgebruiker onderworpen worden aan erfbelasting.

Wat zijn echter de fiscale gevolgen als de vruchten niet worden uitgekeerd aan de vruchtgebruiker, maar deze worden geïncorporeerd in het kapitaal en aldus ook gesplitst worden ingeschreven? Het antwoord hierop van VLABEL verschilt naargelang de gesplitste inschrijving deel uitmaakt van een maatschap of niet.

Gesplitste inschrijving zonder maatschap

In een eerste luik van het recente standpunt bespreekt VLABEL de effecten en geldbeleggingen die geen deel uitmaken van een maatschapsvermogen en waarvan de vruchten worden geïncorporeerd in het gesplitst ingeschreven vermogen. In deze situatie is er volgens VLABEL sprake van een bedekte bevoordeling ten voordele van de blote eigenaar, waardoor bij het overlijden van de vruchtgebruiker deze vruchten zullen worden onderworpen aan de heffing van Vlaamse erfbelasting. Het oorspronkelijk gesplitst ingeschreven kapitaal waarvoor het tegenbewijs van geen bedekte bevoordeling is geleverd valt dan niet onder de fictiebepaling en is dus niet onderworpen aan de heffing van erfbelasting.

Gesplitste inschrijving in maatschap

In een tweede luik van het recente standpunt gaat VLABEL in op de effecten en geldbeleggingen die deel uitmaken van het maatschapsvermogen van een Belgische maatschap. Een Belgische maatschap is een fiscaal transparante structuur, die ervoor zorgt dat een overdracht van aandelen wordt gezien als een overdracht van de achterliggende goederen. De fictiebepaling kan bijgevolg spelen als die activa bestaan uit effecten en/of geldbeleggingen.

Wanneer de algemene vergadering van de maatschap beslist om de vruchten van de gesplitst ingeschreven effecten of geldbeleggingen niet uit te keren, beschouwt VLABEL deze niet-uitkering niet als een nieuwe gesplitste inschrijving. Er zal dus geen erfbelasting geheven worden.

De beslissing van de algemene vergadering om de vruchten te incorporeren in het kapitaal is volgens VLABEL wel een onrechtstreekse schenking, waardoor een ander fictieartikel in de Vlaamse erfbelasting van toepassing wordt. Die bepaling houdt in dat wanneer de vruchtgebruiker binnen de drie jaar na incorporatie zou overlijden er hierop alsnog erfbelasting verschuldigd zal zijn.

Belang voor de praktijk

Het blijft van belang om ook na een gesplitste inschrijving waarvoor reeds tegenbewijs is geleverd dat het niet om een bedekte bevoordeling gaat, waakzaam te blijven zodat het fictieartikel niet herleeft. Het aangevuld standpunt van VLABEL verschaft enigszins duidelijkheid, maar roept ook veel (nieuwe) vragen op. Kortom, wordt vervolgd.

Manon Pollet en Kizzy Wandelaer

Naar boven

6. Bevestiging verlenging tijdelijke coronagoedkeuringen voor grensarbeiders

In de vorige editie van deze nieuwsbrief merkten wij op dat de coronamaatregelen op het gebied van de belastingheffing en socialezekerheidsbijdragen voor Belgisch-Nederlandse grensarbeiders hoogstwaarschijnlijk zouden worden verlengd.

Inmiddels is de verlenging van de overeenkomst tussen Nederland en België tot en met 31 maart 2022 een feit. Op basis hiervan mag voor de belastingheffing worden verondersteld dat thuiswerkdagen zijn gewerkt in het land waar de grensarbeider onder ‘normale omstandigheden’ zou hebben gewerkt, mits de onderbreking van dit normale werkpatroon het gevolg is van de Belgische of Nederlandse coronamaatregelen. België en Nederland zijn een stilzwijgende verdere verlenging van deze tijdelijke maatregel tot en met 30 juni 2022 overeengekomen. Indien geen van beide landen uiterlijk op 17 maart 2022 de overeenkomst schriftelijk opzegt, blijft deze tot en met 30 juni 2022 van toepassing.

Ook de goedkeuringen voor socialezekerheidsbijdragen onder toepassing van de Europese socialezekerheidsverordening zijn inmiddels definitief verlengd tot en met 30 juni 2022. Wij verwijzen naar onze eerdere berichtgeving hierover.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

7. Wijzigingen in het Waals Wetboek der successierechten

Op 1 januari 2022 is het ‘Waals decreet van 22 december 2021 houdende verscheidene bepalingen voor een rechtvaardiger belasting’ in werking getreden. Dit decreet brengt onder meer wijzigingen aan in het Waals wetboek van successierechten, dat enkel van toepassing is op personen die fiscaal inwoner zijn van het Waals Gewest.

Het decreet is voornamelijk gekend voor de verlenging van de ‘verdachte periode’ van niet-geregistreerde schenkingen van drie jaar naar vijf jaar, maar het bevat ook andere wijzigingen. Zo wordt met dit decreet voorzien in onder meer de belastbaarheid van schenkingen onder opschortende termijn van het overlijden van de schenker alsook de belastbaarheid van een verzekeringsgift met een aftrekregeling zoals we die in Vlaanderen kennen.

Verlenging verdachte periode

In de december 2021-editie van deze nieuwsbrief werd reeds uitgebreid ingegaan op het voorstel van de Waalse regering om de zogenoemde verdachte periode met twee jaar te verlengen. In tegenstelling tot hetgeen voorzien was in de ontwerptekst van het decreet werd nu finaal voorzien dat de verlenging van de termijn enkel van toepassing is op schenkingen die vanaf 1 januari 2022 worden gedaan. Er zal dus geen terugwerkende kracht voorzien worden aan de uitbreiding van de verdachte periode.

Schenkingen onder opschortende termijn tot overlijden

Daarnaast stelt het decreet dat schenkingen van roerende goederen die worden gedaan tijdens leven onder een opschortende termijn die zich voordoet ten gevolge van het overlijden van de schenker, voortaan als legaten beschouwd zullen worden.

Hierdoor zal niet langer schenkbelasting verschuldigd zijn, maar zal successierecht geheven worden op het moment dat de schenker overlijdt (belast aan een hoger tarief). Hiermee treedt Wallonië in de voetsporen van Vlaanderen die deze wijziging reeds op 1 januari 2015 doorvoerde.

Verzekeringsgiften

Belastbaarheid met aftrekregeling

Het decreet bevat ook maatregelen om ‘verzekeringsgiften’ onder het bereik van successierechten te brengen. Een eerste situatie die het Waals decreet heeft aangepakt is die waarbij iemand die gelden aanhoudt in een spaar- of beleggingsverzekering van tak 21 of tak 23, wil schenken aan een derde door al zijn rechten als verzekeringnemer over te dragen aan de begunstigde.

Hoewel het Waalse wetboek successierechten reeds voorzag in de belastbaarheid van ‘derdenbedingen’, bevestigden twee Waalse rulings het federaal standpunt uit 2013 dat stelt dat een geschonken levensverzekering niet kwalificeert als een beding ten behoeve van een derde (‘AAB-configuratie’), maar als een beding ten gunste van zichzelf (‘BAB-configuratie’). Dit leidde ertoe dat er enkel schenkbelasting werd geheven op de afkoopwaarde van de verzekeringsgift, maar geen bijkomende erfbelasting werd geheven bij het overlijden van het verzekerde hoofd.

Voor nalatenschappen die openvallen vanaf 1 januari 2022 voorziet het decreet nu in de belastbaarheid van deze verzekeringsgiften met successierechten alsook in een aftrekregeling zoals deze reeds enige tijd in Vlaanderen van toepassing is. Zo stelt het decreet het volgende:

“In het geval van een levensverzekeringscontract wordt de belastbare grondslag van de sommen, renten of waarden die kunnen toekomen aan de begunstigde van het beding verminderd met het bedrag dat als belastbare grondslag heeft gediend voor de schenkingsrechten als het contract het voorwerp heeft uitgemaakt van een schenking door de erflater aan deze persoon.”

De belastbare grondslag mag echter enkel worden afgetrokken indien er effectief schenkbelasting werd betaald.

Polis met twee verzekeringsnemers en twee verzekerden

Het Waals decreet heeft ook de Vlaamse regeling overgenomen in het geval het gaat om levensverzekeringen met twee verzekeringnemers en twee verzekerden. Zo zal er pas erfbelasting verschuldigd zijn op het moment dat iemand effectief een uitkering ontvangt of de afkoopwaarde opvraagt.

Het moment waarop de langstlevende 100% titularis van de levensverzekering wordt, zal dus niet noodzakelijk samenvallen met het moment waarop erfbelasting verschuldigd is. Ook indien de verzekeringnemers gehuwd waren onder gemeenschap van aanwinsten zal dezelfde regeling van toepassing zijn. In dat geval is het successierecht slechts verschuldigd op de helft van de uitkering of de afkoopwaarde indien de premies betaald werden met gemeenschapsgelden.

Toch heerst er nog steeds onduidelijkheid over de vraag of er ook effectief erfbelasting verschuldigd zal zijn door de langstlevende indien de levensverzekering kenmerken vertoont van een evenwichtig kanscontract.

Lien Minardi en Kizzy Wandelaer

Naar boven

8. Aandachtspunten bij de jaarafsluiting in verband met de Nederlandse werkkostenregeling

In de december 2021-editie van deze nieuwsbrief schreven wij over een belangrijk arrest dat recent door de Nederlandse Hoge Raad is gewezen inzake toepassing van de werkkostenregeling in de Nederlandse loonbelasting.

Wanneer u als werkgever de vrije ruimte in de werkkostenregeling hebt overschreden, dan moet u over het bedrag van de overschrijding eindheffing betalen. De eindheffing over 2021 moet uiterlijk in de aangifte van het tweede loontijdvak van 2022 worden verwerkt. Wanneer u per maand aangifte doet, is de uiterste aangiftedatum dus 31 maart 2022. Doet u ‘vierwekenaangiften’, dan is de uiterste aangiftedatum 27 maart 2022. Het tarief van de eindheffing voor de werkgever bedraagt 80%.

Overschrijden de vergoedingen en verstrekkingen die u aan uw werknemers hebt gegeven de vrije ruimte niet, dan hoeft u over dergelijke vergoedingen en verstrekkingen geen eindheffing te betalen.

Zoals wij in eerdere edities van deze nieuwsbrief beschreven is de vrije ruimte in 2020 en 2021 als tegemoetkoming in verband met COVID-19 tijdelijk verruimd van 1,7% naar 3% over de eerste € 400.000 van de totale loonsom van de werknemers. In 2022 geldt vooralsnog geen tegemoetkoming en is de vrije ruimte teruggebracht naar het reguliere percentage van 1,7. Voor het deel van de loonsom dat uitkomt boven € 400.000 geldt een percentage van 1,18.

Bovendien willen wij u graag attenderen op de gerichte vrijstelling voor de vergoeding van bepaalde thuiswerkkosten die in werking is getreden met ingang van januari 2022. Daarmee is het vanaf 1 januari 2022 mogelijk om een belastingvrije vergoeding te verstrekken ter compensatie van kosten die de werknemer maakt bij thuiswerken. Het gaat om een vergoeding van de extra kosten voor water- en elektriciteitsverbruik, verwarming, koffie, thee en toiletpapier bij het thuiswerken.

Het bedrag van de belastingvrije vergoeding bedraagt maximaal € 2 per thuiswerkdag. Op dezelfde werkdag is overigens geen cumulatie mogelijk tussen de thuiswerkvergoeding en de reiskostenvergoeding. Bij een dergelijke ‘gemengde’ werkdag zal dus moeten worden gekozen voor een van de twee belastingvrije vergoedingen.

Esther Hoppenbrouwers en Dehlia List

Naar boven

9. Laatste Nederlandse btw-aangifte over 2021: correcties op grond van het BUA en privégebruik auto

Heeft uw bedrijf in 2021 personeelsvoorzieningen, relatiegeschenken en/of giften in natura verstrekt, of gebruikt u of uw personeel een zakelijke auto ook voor privéritten (waaronder woon-werkverkeer)? In dat geval krijgt u mogelijk te maken met btw-correcties op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (‘BUA’) en privégebruik auto. Deze correcties moet u in de laatste Nederlandse btw-aangifte van uw boekjaar opnemen. Voor de meeste ondernemers is dit de btw-aangifte over december of het vierde kwartaal van 2021.

De voorbelasting op kosten van goederen en diensten die u aan uw personeel of andere relaties verstrekt, zijn – in beginsel – aftrekbaar. Het BUA sluit de aftrek van btw op relatiegeschenken en personeelsvoorzieningen echter uit als de ondernemer deze gratis of beneden kostprijs ter beschikking stelt én de aanschaffings- of voorbrengingskosten (de kostprijs) van de verstrekkingen meer dan € 227 (exclusief btw) per begunstigde per jaar bedragen. Dat de ondernemer vaak een zakelijke reden heeft voor giften en personeelsvoorzieningen (bijvoorbeeld relatiebeheer, personeelsbindingen en dergelijke) doet hier niet aan af. De achterliggende gedachte van deze correctie is namelijk dat deze bedrijfskosten weliswaar zakelijk zijn, maar daarnaast een consumptief karakter hebben. Indien de kostprijs van de verstrekkingen de drempel van € 227 (exclusief btw) niet overschrijdt, hoeft u geen BUA-correctie te maken.

Hebt u als gevolg van de COVID-19-pandemie in 2021 aan uw werknemers thuiswerkplekken (bureaus, laptops en dergelijke) gratis of beneden kostprijs verstrekt? Dan zijn er – afhankelijk van de feiten en omstandigheden – mogelijk argumenten om voor deze verstrekkingen geen dan wel een beperktere BUA-correctie toe te passen. In dat geval raden wij u aan om contact op te nemen met uw adviseur.

Graag attenderen wij u ten slotte op ons BUA-memorandum.

Noël Lürken en Matthijs Horsthuis

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.