Belgium-Holland Desk Newsletter | November 2020
Inhoud
- 1. KPMG Belgium Holland Desk seminar online terugkijken
- 2. Nederlandse Tweede Kamer stemt in met Belastingplan 2021 en herziening van verliesverrekening
- 3. De wederopbouwreserve in België: een fiscaal voordeel voor vennootschappen om het eigen vermogen te herstellen
- 4. Carry-back van verliezen: nieuwe ontwikkelingen in België
- 5. Verlenging en aanpassing van de Nederlandse NOW-regeling
- 6. Vrijstelling voor interesten buitenlandse spaarboekjes: Belgische fiscus houdt voet bij stuk
- 7. De Belgische Winwinlening anno 2020: een limited edition
1. KPMG Belgium Holland Desk seminar online terugkijken
Op donderdagochtend 8 oktober 2020 vond ons jaarlijkse KPMG Belgium Holland Desk seminar plaats. Omdat het niet mogelijk was elkaar fysiek te ontmoeten, vond dit seminar online plaats. Wij kijken met genoegen terug op deze bijzondere, geslaagde editie. Vanuit de studio’s in ons kantoor in Breda lichtten onze specialisten tijdens een zestal workshops voor een recordaantal deelnemers de laatste fiscale ontwikkelingen toe. Heeft u het seminar gemist, niet getreurd! De workshops zijn hier nog steeds terug te zien.
2. Nederlandse Tweede Kamer stemt in met Belastingplan 2021 en herziening van verliesverrekening
Op 12 november 2020 heeft de Nederlandse Tweede Kamer ingestemd met het Belastingplan 2021. Dit plan omvat diverse fiscale wetsvoorstellen en werd op Prinsjesdag, 15 september 2020, door het Nederlandse kabinet aangeboden aan de Tweede Kamer. Het Belastingplan 2021 werd na diverse aanvullingen en aanpassingen aangenomen en ligt nu ter goedkeuring bij de Eerste Kamer. Indien de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanneemt, volgens planning medio december 2020, treden de meeste maatregelen reeds op 1 januari 2020 in werking.
Uitgebreide informatie over het Belastingplan 2021 en de aanvullingen en wijzigingen vindt u hier. Hierna gaan wij in op één specifieke maatregel: de aanpassing van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting.
Wijziging verliesverrekening
De wijziging in de verliesverrekeningsregels werd op Prinsjesdag reeds aangekondigd en is uitgewerkt in de op 5 oktober 2020 verschenen nota van wijziging van het Belastingplan 2021.
Fiscale verliezen zijn momenteel verrekenbaar met fiscale winsten van het voorgaande boekjaar (één jaar carry-back) en de zes volgende boekjaren (zes jaar carry-forward). Voor fiscale verliezen geleden in boekjaren die aanvangen voor 1 januari 2019 geldt de mogelijkheid tot één jaar carry‑back en negen jaar carry-forward.
Op basis van het uitgewerkte voorstel zullen fiscale verliezen die worden geleden in boekjaren die aanvangen na 1 januari 2022 en verliezen die op dat moment nog beschikbaar zijn voor verrekening onbeperkt in de tijd voorwaarts verrekenbaar worden. De termijn voor achterwaartse verliesverrekening blijft één jaar.
Naast deze verruiming is ook sprake van een beperking. Indien in een boekjaar meer dan € 1 miljoen fiscale winst wordt gerapporteerd, wordt de verrekening van fiscale verliezen met deze fiscale winst beperkt tot € 1 miljoen plus 50% van de fiscale winst voor zover deze € 1 miljoen te boven gaat. Het volgende voorbeeld dient ter illustratie.
Voorbeeld
Jaar |
Resultaat |
2021 |
Winst € 5 miljoen |
2022 |
Verlies € 13 miljoen |
2023 |
Winst € 7 miljoen |
De aangekondigde wijziging is van belang voor zowel de achterwaartse en voorwaartse verrekening van het fiscale verlies 2022.
Uitwerking
Het met de fiscale winst 2021 te verrekenen fiscale verlies 2022 bedraagt maximaal € 3 miljoen (€ 1 miljoen + 50% van (€ 5 miljoen -/- € 1 miljoen)). Na achterwaartse verrekening van het fiscale verlies 2022 bedraagt het belastbaar bedrag 2021 € 2 miljoen (€ 5 miljoen -/- € 3 miljoen) en resteert van het fiscale verlies 2022 nog € 10 miljoen voor voorwaartse verliesverrekening.
Het met de fiscale winst 2023 te verrekenen verlies 2022 bedraagt maximaal € 4 miljoen (€ 1 miljoen + 50% van (€ 7 miljoen -/- € 1 miljoen)). Na voorwaartse verrekening van het fiscale verlies 2022 bedraagt het belastbaar bedrag 2023 € 3 miljoen (€ 7 miljoen -/- € 4 miljoen) en resteert van het fiscale verlies 2022 nog € 6 miljoen voor verrekening met fiscale winsten vanaf het boekjaar 2024.
Verruiming én beperking?!
Nog verrekenbare fiscale verliezen geleden vanaf het boekjaar 2023 zullen als gevolg van de aangekondigde wijziging niet meer door verloop van tijd verdampen, maar kunnen bij realisatie van fiscale winsten minder snel te gelde worden gemaakt. Of dit per saldo voor- of nadelig is, is afhankelijk van de specifieke situatie.
Joep Verhoeven en Mark Foesenek
3. De wederopbouwreserve in België: een fiscaal voordeel voor vennootschappen om het eigen vermogen te herstellen
De coronacrisis heeft het eigen vermogen en de solvabiliteit van vele vennootschappen zwaar aangetast. In haar regeerakkoord heeft de nieuwe federale Belgische regering de invoering van de ‘wederopbouwreserve’ aangekondigd om vennootschappen toe te laten hun eigen vermogen op een fiscaal voordelige manier te herstellen. Daarvoor bouwt de regering verder op een eerder wetsvoorstel, dat momenteel voorligt in het parlement.
Volgens het nieuwe stelsel kunnen vennootschappen een deel van hun winst voor de belastbare tijdperken 2021, 2022 en 2023 (verbonden met de aanslagjaren 2022, 2023 en 2024) vrijstellen door de boeking van die winst op een vrijgestelde wederopbouwreserve.
In het voorliggend wetsvoorstel wordt het bedrag beperkt door een dubbel plafond: het boekhoudkundig verlies van boekjaar 2020 en een absoluut maximum van € 20 miljoen.
De wederopbouwreserve laat vennootschappen dus toe om hun winsten op een fiscaal voordelige manier binnen de vennootschap te houden en om hun eigen vermogen terug te brengen op het precoronaniveau.
Het eigen vermogen en de tewerkstelling moeten evenwel op peil blijven:
- De wederopbouwreserve is belastbaar in geval van kapitaalvermindering, dividenduitkering of vereffening.
- Als de personeelskost van de vennootschappen beneden een zeker peil zakt (tewerkstellingsvoorwaarde), dan zal het fiscaal voordeel worden verminderd. Volgens het wetsvoorstel, moet de personeelskost voor boekjaar 2020 en de drie volgende jaren gelijk zijn aan ten minste 85% van de personeelskost in 2019. Zo niet, zal een deel van de wederopbouwreserve belastbaar worden.
Ten slotte zullen, zoals ook het geval is bij de vervroegde verliesaftrek, vennootschappen die een rechtstreekse deelneming hebben in vennootschappen gevestigd in belastingparadijzen of die betalingen doen aan belastingparadijzen die economisch of financieel niet kunnen worden gerechtvaardigd, worden uitgesloten.
We zullen u op de hoogte houden van het verdere traject van de wederopbouwreserve in het parlement. Voor vennootschappen die herstellen van de crisis zal de wederopbouwreserve een actiepunt zijn bij de afsluiting van het boekjaar voor 2020 en voor de volgende jaren.
Wim Van den Brande en Koen Van Ende
4. Carry-back van verliezen: nieuwe ontwikkelingen in België
Zoals u in de juni 2020-editie van deze nieuwsbrief reeds kon lezen, voerde de Belgische regering de mogelijkheid in om in de aangifte vennootschapsbelasting te opteren voor ‘carry-back’ voor geschatte verliezen in het inkomstenjaar 2020. De Nederlandse equivalent, de fiscale coronareserve, bespraken wij in de mei 2020-editie. In dit artikel gaan wij in op de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de Belgische carry-back van verliezen.
Carry-back voor verliezen
Als maatregel ter leniging van de financiële gevolgen van de COVID-19-pandemie voorziet de regering in een fiscale vrijstelling ter bevordering van de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van getroffen ondernemingen. Vennootschappen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting kunnen aanspraak maken op een tijdelijke vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor het geheel of een deel van het resultaat van het belastbare tijdperk dat overeenstemt met de boekjaren die worden afgesloten in de periode van 13 maart 2019 tot 31 juli 2020. Dat vrijgestelde bedrag kan worden aangesproken om de verliezen van 2020 op te vangen.
Vennootschappen krijgen zo de mogelijkheid om het geschatte verlies van inkomstenjaar 2020 toe te rekenen aan de belastbare inkomsten van het voorbije inkomstenjaar. De maatregel heeft als doel ondernemingen minder zwaar te belasten over het voorbije inkomstenjaar. Zo wordt de belastingschuld verminderd en kunnen eventuele voorafbetalingen worden teruggevorderd of dienen geen belastingen te worden bijbetaald. Een accurate schatting van de verliezen is daarbij evenwel cruciaal, aangezien een te grote afwijking tussen het geschatte verlies en het werkelijke verlies zal worden gepenaliseerd in de vorm van een bijzondere aanslag.
De vervroegde verliesaftrek wordt bereikt door middel van een tijdelijke vrijstelling van de belastbare winst van het vorige boekjaar aan de hand van de aanleg van een vrijgestelde reserve. In de aangifte vennootschapsbelasting verwoordt zich dat enerzijds in het invullen van de nieuwe ‘code 1128’ en anderzijds door het invoegen van de bijzondere ‘opgave 275 COV’. Deze opgave dient zowel aan de aangifte voor het vorig alsook het huidig boekjaar te worden toegevoegd.
Gezien de uitzonderlijke omstandigheden werden de indieningstermijnen voor aangiften voor vennootschappen verlengd, voor vennootschappen die een boekjaar hebben dat samenloopt met het kalenderjaar, liep de aangiftetermijn normaal af op 24 september 2020. Dat werd nu verlengd tot en met 29 oktober 2020. Daarbij is het interessant om te weten dat aangiften, die in aanmerking komen voor terugbetaling en vóór 1 oktober 2020 worden ingediend, kunnen genieten van een voorrang in behandeling (en dus snellere terugbetaling van gedane voorafbetalingen, bijvoorbeeld door toepassing van deze carry-backregeling).
Recente ontwikkelingen
Het stelsel van de vervroegde verliesaftrek werd al meermaals gewijzigd. Zo werd recent het tijdperk waarin de vrijgestelde reserve mag worden aangelegd nog herzien. In het voorontwerp mocht slechts een vrijgestelde reserve worden aangelegd voor het belastbaar tijdperk dat werd afgesloten tussen 13 maart 2019 en 12 maart 2020. Dit werd uitgebreid naar 31 december 2020, maar is nu finaal teruggeschroefd tot 31 juli 2020.
Daarnaast werd het lijstje met uitgesloten ondernemingen uitgebreid. Zo worden nu ook vennootschappen die reeds voor 18 maart 2020 in moeilijkheden verkeerden uitgesloten. Aanvankelijk werden enkel vennootschappen verbonden met belastingparadijzen, vennootschappen genietend van een afwijkend belastingregime, en vennootschappen die een uitkering deden, geweerd.
Verder werd nog gesleuteld aan de grenzen van het regime. De tijdelijke vrijstelling kan nooit hoger zijn dan de belastbare winst van het voorgaande boekjaar. Ook mag enerzijds de vrijgestelde reserve nooit meer bedragen dan € 20 miljoen en mag deze niet meer bedragen dan het resultaat na de eerste bewerking, verminderd met de inkomsten die in aanmerking komen voor de DBI-aftrek of de innovatieaftrek. Aan die laatste categorie wordt nu ook de octrooiaftrek toegevoegd.
Aandachtspunten
Ten laatste wijzen wij erop dat het carry-backsysteem een impact kan hebben op onder meer de andere recent ingevoerde regels inzake interestaftrekbeperking alsook de groepsbijdrageregeling. Het kan daarbij zeker de moeite zijn om die interactie onder de loep te nemen.
Uit verscheidene dossiers is namelijk al gebleken dat het juiste samenspel tussen de carry-backregeling en fiscale consolidatie kan bijdragen aan het fiscaal optimaliseren van het resultaat van de groep. Het is dus aangewezen – indien u zich in dergelijke situatie bevindt – om uw fiscaal adviseur tijdig te raadplegen zodat uw onderneming maximaal kan genieten van deze bijzondere maatregelen.
Thomas Zwaenepoel en Ilke Vandenbroeck
5. Verlenging en aanpassing van de Nederlandse NOW-regeling
Eind augustus heeft het Nederlandse kabinet in het kader van de aanhoudende coronacrisis een derde steun- en herstelpakket voor ondernemers en werkenden gepresenteerd. Een belangrijk onderdeel van het derde pakket betreft de verlenging van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3). De tekst van de NOW-3 is inmiddels gepubliceerd en sinds 16 november 2020 is het mogelijk om een aanvraag voor de derde tranche van de regeling in te dienen.
Hierna gaan wij in op de inhoud van de NOW-3 en de belangrijkste verschillen van deze regeling ten opzichte van de eerdere regelingen. Meer informatie over de overeenkomsten en verschillen tussen de NOW-1, NOW-2 en NOW-3 vindt u hier overzichtelijk bij elkaar in een one-pager. Hoewel per 1 oktober 2020 ook de NOW-1- en NOW-2-regeling op een aantal punten zijn gewijzigd, gaan wij op die wijzigingen niet verder in.
NOW-3 algemeen
Op hoofdlijnen is de NOW-3 vergelijkbaar met de eerste en tweede tranche (de NOW-1 en NOW-2). Ook de NOW-3 voorziet in een tegemoetkoming in de loonkosten, waarbij werkgevers een voorschot van 80% ontvangen. Een belangrijke overeenkomst in vergelijking met de vorige regelingen is dat het verbod op het uitkeren van bonus en dividenden en het inkopen van eigen aandelen onder de NOW-3 onverkort van kracht blijft. De NOW-3 heeft overigens een langere looptijd dan de NOW-1 en NOW-2. De NOW-3 subsidie betreft namelijk drie tranches van drie maanden (derde, vierde en vijfde tranche).
Hoogte van de subsidie
De hoogte van de NOW-3 subsidie is afhankelijk van de omvang van het omzetverlies, waarbij de tegemoetkoming in elke tranche van de NOW-3 stapsgewijs wordt verlaagd om bedrijven te stimuleren zich aan te passen aan de nieuwe economische realiteit. Voor een succesvol beroep op de derde tranche (1 oktober tot en met 31 december 2020) dient sprake te zijn van een omzetverlies van ten minste 20% en bedraagt het maximale vergoedingspercentage 80% van de loonkosten. Voor de vierde tranche (1 januari tot en met 31 maart 2021) geldt een minimaal omzetverlies van 30% en bedraagt het maximale vergoedingspercentage 70% van de loonkosten. In de vijfde en tevens laatste tranche (1 april tot en met 30 juni 2021) geldt eveneens een minimaal omzetverlies van ten minste 30% en bedraagt het maximale vergoedingspercentage 60% van de loonkosten.
Het omzetverlies wordt berekend door de omzet in een omzetperiode van drie maanden (de omzetperiode) te vergelijken met 25% van de omzet in 2019. Werkgevers hebben de keuze om binnen een tranche de startdatum (op de eerste dag van de maand) van de omzetperiode te kiezen, maar bij toepassing van opeenvolgende tranches dienen de omzetperiodes op elkaar aan te sluiten. De omzetperiode voor de derde tranche vangt aan op 1 oktober 2020, 1 november 2020 of 1 december 2020.
Voor de derde, vierde en vijfde tranche geldt dat de loonsom in juni 2020 het uitgangspunt is voor de berekening van de subsidie. Anders dan bij de NOW-1 en NOW-2 het geval was, leidt een daling van de loonsom ten opzichte van juni 2020 niet steeds tot een significante daling van de subsidie. In de derde tranche heeft een daling van de gemiddelde loonsom per maand tot 10% ten opzichte van juni 2020 geen nadelige gevolgen voor de hoogte van de subsidie. Voor de vierde en vijfde tranche bedraagt dit percentage 15% en 20%. Als sprake is van een daling van de gemiddelde loonsom met meer dan 10-15-20%, wordt bij bepaling van de vermindering van de NOW-3 subsidie het te veel gedaalde deel in aanmerking genomen.
Andere belangrijke verschillen ten opzichte van de NOW-1 en NOW-2
Een belangrijk verschil in de NOW-3 ten opzichte van de eerdere regelingen is het vervallen van de strafkorting bij ontslagaanvragen. Wel geldt in de NOW-3 een verplichting om voor ontslagen werknemers contact te zoeken met het UWV voor begeleiding van werk-naar-werk. Als dit niet gebeurt, volgt een boete van 5% van het subsidiebedrag.
Aanvraag
De aanvraag voor de NOW-3 moet per tranche worden ingediend. Werkgevers kunnen dus per tranche bepalen om al dan niet een aanvraag in te dienen. Voor de derde, vierde en vijfde tranche gelden de volgende termijnen:
- derde tranche: 16 november 2020 tot en met 13 december 2020;
- vierde tranche: 15 februari 2021 tot en met 14 maart 2021;
- vijfde tranche: 17 mei 2021 tot en met 13 juni 2021.
Joep Verhoeven en Mark Foesenek
6. Vrijstelling voor interesten buitenlandse spaarboekjes: Belgische fiscus houdt voet bij stuk
Zoals u kon lezen in de april 2020-editie van deze nieuwsbrief heeft de Belgische fiscale administratie eind februari 2020 een circulaire gepubliceerd waarin zij haar standpunt over de vrijstelling van interesten uit buitenlandse gereglementeerde spaardeposito’s ‘verduidelijkt’. Die circulaire, met een strikte interpretatie van de vrijstellingsvoorwaarden, kwam niet onverwacht, maar druist wel in tegen de rechtspraak van twee Hoven van Beroep (Antwerpen 21 januari 2020 en Gent 17 maart 2020). De fiscus houdt echter voet bij stuk en tekende cassatieberoep aan tegen het oordeel van het Gents Hof.
In het kort
Als natuurlijke persoon geniet u in België van een fiscale vrijstelling op de eerste schijf van € 990 (inkomstenjaar 2020) aan interesten ontvangen op een gereglementeerd spaardeposito. Op interesten boven die grens betaalt u slechts 15% in plaats van het standaardtarief van 30% roerende voorheffing of personenbelasting. Ook buitenlandse spaardeposito’s genieten in principe van dit gunstregime, maar enkel als u aantoont dat het spaardeposito van overheidswege gereglementeerd is en voldoet aan de voorwaarden waar Belgische spaardeposito’s ook aan onderworpen zijn. Aangezien die voorwaarden een wederkerend discussiepunt vormen, en gelet op de rechtspraak in het nadeel van de fiscus, anticipeerde en publiceerde die laatste op 21 februari 2020 een circulaire waarin ze onder meer enkele concrete buitenlandse spaardeposito’s bespreekt.
Een circulaire ‘ter verduidelijking’
Wat in de circulaire opvalt, is dat de Belgische fiscus zich nog dieper in haar stellingen lijkt in te graven.
Zo blijft ze weigerachtig ten aanzien van een soepelere interpretatie van de vrijstellingsvoorwaarden en blijft ze, ondanks veroordeling door de (Belgische én Europese) rechtspraak, vasthouden aan de getrouwheidspremie en dubbele rentestructuur als essentiële voorwaarde.
Ook het belang van het ‘gereglementeerde’ karakter wordt extra in de verf gezet. Zo verduidelijkt de fiscus dat bij de beoordeling, de focus (voortaan) in de eerste plaats zal worden gelegd op het gereglementeerde karakter van het spaardeposito. Pas in tweede instantie wordt de aan- of afwezigheid van de ‘analoge voorwaarden’ afgetoetst. Het feit dat (i) een kredietinstelling onder het toezicht staat van een gelijkaardige autoriteit als de Nationale Bank van België (NBB) of de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) en/of (ii) het deposito gedekt is door een depositogarantiestelsel, is op zich niet voldoende, aldus de administratie.
Uit het leven gegrepen voorbeelden
Als afsluiter neemt de circulaire een vijftal buitenlandse spaardeposito’s onder de loep, waaronder ook drie Nederlandse: de Beleggersrekening en Rabo InternetBonusSparen van Rabobank alsook de Bonusrenterekening van ING. Maar de circulaire eindigt met een negatieve noot. Namelijk geen enkel van de vermelde spaarboekjes zou voldoen aan de gestelde voorwaarden, hetzij omdat ze niet van overheidswege gereglementeerd zijn, hetzij omdat ze niet voldoen aan analoge vereisten.
Naar verluidt (dat staat niet in de circulaire maar lijkt wel in de praktijk zo te zijn) is de fiscus van oordeel dat er “(...) in Nederland geen instantie is die van overheidswege bepaalde voorwaarden stelt met betrekking tot spaardeposito’s, in tegenstelling tot wat de FSMA in België doet”. Daardoor zou geen enkel Nederlands spaardeposito voor de vrijstelling in aanmerking komen.
Conflict met Hoven van Beroep
Na passage bij de lagere rechtbanken en de uitspraak van het Hof van Justitie in 2017, hebben ook een aantal Belgische hoven van Beroep zich eerder dit jaar uitgesproken over buitenlandse spaardeposito’s.
Deze hoven van Beroep hanteren – in tegenstelling tot de recente circulaire – een minder restrictieve interpretatie van de vrijstellingsvoorwaarden en vereisen geen ‘getrouwheidspremie’.
- In Antwerpen werd in eerste aanleg beslist dat de Nederlandse Vermogens Spaarrekening van ABN AMRO kon genieten van de vrijstelling, gezien de gelijkwaardigheid van de toegekende bonusrente met een (typisch Belgische) getrouwheidspremie. De formule Direct Sparen, ook van ABN AMRO, daarentegen niet omdat die enkel een basisrente biedt. Tegen dat laatste werd door de belastingplichtige beroep ingesteld. Het Hof van beroep te Antwerpen (21 januari 2020) oordeelde dat het weigeren van de vrijstelling voor Direct Sparen, enkel bij afwezigheid van een dubbele vergoeding, de vrijheid van dienstverlening belemmert zonder redelijke verantwoording (art. 56 VWEU). Zo volgt ze de uitspraak van het Hof van Justitie in 2017. Verder stelt het Hof dat de Belgische Staat niet heeft weerlegd dat de opsplitsing tussen een basisrente en een getrouwheidspremie een voorwaarde is die eigen is aan de Belgische bancaire markt.
- Het Hof van beroep te Gent (17 maart 2020) behandelde het beroep van de fiscus tegen een uitspraak van de Brugse rechtbank van eerste aanleg en kreeg een gelijkaardige situatie voorgeschoteld. In tegenstelling tot het Hof te Antwerpen, die nog stelde dat de Belgische Staat de stelling onvoldoende had weerlegd, is het Gents Hof expliciet van oordeel dat de dubbele rentestructuur wel degelijk eigen is aan de Belgische markt en verwijst hierbij naar het oordeel van het Hof van Justitie van 2017. In lijn met het Hof van beroep te Antwerpen oordeelt het Hof van beroep te Gent dan ook dat de dubbele vergoedingsvoorwaarde een onverantwoorde belemmering vormt voor de Europese vrijheid van dienstverlening.
De Belgische Staat moet in beide arresten dus haar meerdere erkennen, maar geeft zich nog niet gewonnen. Zo heeft de fiscus cassatieberoep aangetekend tegen het Gents arrest.
Conclusie
Gelet op het stringent standpunt van de Belgische administratie, lijkt dat in de meeste situaties alleen via een passage langs een rechtbank de vrijstelling voor buitenlandse spaardeposito’s kan worden bekomen. Daarom is deze recente rechtspraak welgekomen. Deze brengt niet enkel verdere verduidelijking, maar verhoogt ook de slaagkansen voor belastingplichtigen die de vrijstelling claimen voor hun buitenlandse spaardeposito’s. De administratie heeft echter tegen het Gents arrest cassatieberoep ingesteld. De saga over de vrijstelling van roerende voorheffing en personenbelasting voor buitenlandse spaardeposito’s van Belgische residenten is dus nog niet ten einde.
Tom Ieven en Kevin Hellinckx
7. De Belgische Winwinlening anno 2020: een limited edition
De Vlaamse Winwinlening bestaat sinds 2006. Deze werd destijds in het leven geroepen om investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen (hierna: KMO’s) aan te moedigen, maar is vandaag relevanter dan ooit. Door de coronacrisis kampen veel ondernemingen met betalingsproblemen. De Vlaamse regering probeert het lijden te verzachten door de Winwinlening nog aantrekkelijker te maken voor zowel kandidaat-kredietgevers als kandidaat-kredietnemers door de werking ervan verder te verruimen.
Dankzij dit Vlaams gunstregime kunnen kredietnemers op een voordelige manier bijkomende financiering aantrekken, terwijl kredietgevers een belastingkrediet in de personenbelasting genieten. Het belastingkrediet voor de kredietgever bedraagt 2,5% per jaar op het openstaande bedrag van de lening (wat neerkomt op een belastingkrediet van maximum € 1.250 per jaar).
Wat zijn de oorspronkelijke voorwaarden?
Enkel op Vlaams grondgebied gelegen ondernemingen die vallen onder de Europese KMO-definitie kunnen beroep doen op de Winwinlening. Naast deze vennootschappen komen ook zelfstandigen-natuurlijke personen en vzw’s (verenigingen zonder winstoogmerk) met een economische activiteit in aanmerking.
Vervolgens moet de kredietnemer ingeschreven zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen. Voor de gevallen waarin zo’n inschrijving niet verplicht is gesteld, volstaat inschrijving bij een organisme voor de sociale zekerheid van de zelfstandigen.
Op het moment waarop de Winwinlening wordt afgesloten, moet ook de kredietgever voldoen aan een aantal voorwaarden:
- De kredietgever moet een natuurlijk persoon zijn die de lening niet afsluit in het kader van zijn handels- of beroepsactiviteiten.
- Hij/zij moet in het Vlaams Gewest wonen, of er minstens gevestigd zijn in termen van personenbelasting.
- Hij/zij mag geen werknemer zijn van de kredietnemer.
- Als de kredietnemer een zelfstandige (vennootschap) is, mag de kredietgever niet de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner (zaakvoerder, bestuurder, aandeelhouder of houder van een vergelijkbaar mandaat) van de kredietnemer zijn.
- De kredietgever mag niet de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner zijn van een van de zaakvoerders, bestuurders of aandeelhouders van de kredietnemer.
De lening zal steeds achtergesteld zijn ten aanzien van zowel bestaande als toekomstige schulden van de kredietnemer. Zo komt de kredietgever in rangorde bijna op gelijke hoogte te staan met de verstrekkers van het eigen kapitaal van de kredietnemer. Bij betalingsproblemen van de kredietnemer heeft de kredietgever echter recht op een eenmalig belastingkrediet van 30% van het nog uitstaande bedrag van de lening.
De looptijd van de lening ligt vast op acht jaar. Terugbetaling kan in één keer na afloop van de lening. Alternatieven zijn maandelijkse, driemaandelijkse, zesmaandelijkse of jaarlijkse aflossingen. Zelfs een eenmalige vervroegde terugbetaling behoort tot de opties.
Een kredietgever kan maximaal € 50.000 uitlenen, al dan niet verspreid over een of meer Winwinleningen aan een of meer kredietnemers. Een kredietnemer kan tot € 200.000 lenen. Vervolgens mag de rentevoet van de lening niet hoger zijn dan de wettelijke rentevoet die van kracht is op de datum waarop de Winwinlening gesloten wordt. Voor het jaar 2020 is dit 1,75%. De rentevoet mag niet lager zijn dan de helft van de wettelijke rentevoet en is in 2020 dus ten minste 0,875%. Die rentevoet moet vast zijn en is een brutorentevoet, waarop de roerende voorheffing dus nog moet worden ingehouden. Het is de kredietnemer die gehouden is de roerende voorheffing (30%) in te houden, aangezien de kredietgever steeds een natuurlijk persoon is. De voorheffing is in hoofde van de kredietgever bevrijdend.
Verruimingen in verband met de coronacrisis
Het recht op terugbetaling bij onvermogen van de kredietnemer wordt opgetrokken tot 40% voor alle Winwinleningen afgesloten na 15 maart 2020 en tot op de datum die de Vlaamse regering bepaalt (ten laatste 31 december 2021). Het risico van de kredietgever wordt, afhankelijk van het belastbare inkomen, voor deze leningen dus bijna gehalveerd (mogelijkheden voor carry-forward?). Waar dit voor de crisis nog niet mogelijk was, kunnen nu ook kleine aandeelhouders een Winwinlening toestaan aan de KMO waarvan zij een aantal, tot maximum 5%, van de aandelen bezitten.
De looptijd van de lening kan vanaf 7 oktober 2020 variëren van vijf tot tien jaar. Daarnaast kunnen leningen die normaal gezien zouden aflopen in 2020 nog eens met maximum twee jaar verlengd worden. Tot slot werden de maximumbedragen per kredietgever en kredietnemer opgetrokken. Elke kredietgever kan nu tot € 75.000 uitlenen, al dan niet via meerdere Winwinleningen aan meerdere kredietnemers, en elke kwalificerende KMO kan tot € 300.000 aan bijkomende financiering ontvangen.
Het decreet werd op 6 oktober 2020 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en kan vanaf 7 oktober 2020 ook effectief toegepast worden.
Manouk van Oijen en Ilke Vandenbroeck