KPMG Belgium-Holland Desk Newsletter | Mei 2021

27 mei 2021
vlag belgie, vlag nederland

Inhoud

Naar boven

1. Nederlandse Hoge Raad: geen schenking bij aangaan beperkte huwelijksgemeenschap van bankrekening met € 10 miljoen

Op vrijdag 7 mei 2021 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de reikwijdte van het fiscale schenkingsbegrip in Nederland. Kwalificeert het aangaan van een beperkte huwelijksgemeenschap als een belaste schenking? Deze vraag stond in het arrest centraal.

De casus betreft een beperkte huwelijksvermogensgemeenschap, waartoe slechts een zogenoemde ‘en/of-bankrekening’ (en bijbehorende schulden) behoren waarop door de ene echtgenoot voorafgaand aan het huwelijk € 10 miljoen wordt gestort. De Belastingdienst stelde dat het aangaan van dit huwelijk een schenking van € 5 miljoen (de helft van de huwelijksgoederengemeenschap) is en als zodanig moet worden belast met schenkbelasting.

De Hoge Raad heeft nu echter in navolging van Hof Arnhem-Leeuwarden en de conclusie van advocaat-generaal IJzerman geoordeeld dat in deze concrete casus geen sprake is van een schenking in fiscale zin.

Naar dit arrest werd in de praktijk al geruime tijd uitgekeken. Hieronder lichten we de belangrijkste punten van deze procedure en het belang voor de praktijk nader toe. Voor meer informatie verwijzen wij u graag naar ons cliëntmemorandum.

Geen voltooide vermogensverschuiving

Het arrest sluit aan bij eerdere jurisprudentie over het ontbreken van een fiscale schenking als (nog) geen sprake is van een ‘voltooide vermogensverschuiving’. Eerder bespraken we een recente uitspraak van Rechtbank Noord-Holland over de wijziging van de gerechtigdheid tot een huwelijksgemeenschap in de januari 2021-editie van deze nieuwsbrief.

Volgens de Hoge Raad is ook bij de beperkte huwelijksgemeenschap in casu bij aanvang geen sprake van een voltooide vermogensverschuiving. Daarom is ook in dit geval geen sprake van een schenking in fiscale zin. Het gevolg is dat er vanwege het aangaan van het huwelijk geen Nederlandse schenkbelasting is verschuldigd. Bovendien is er op basis van de huidige wetgeving geen mogelijkheid om bij het einde van het huwelijk (alsnog) schenkbelasting te heffen. Op dat moment verkrijgt de echtgenoot namelijk zijn gerechtigdheid uit hoofde van het huwelijksvermogensrecht.

De gerechtigdheid die ontstaat door het aangaan van het huwelijk betreft het saldo van de genoemde bankrekening. Deze waarde kan gedurende het huwelijk fluctueren (toenemen of afnemen). Bovendien waren in de betreffende casus beide echtelieden niet afzonderlijk bevoegd om te beschikken over de onverdeelde helft van het saldo op de bankrekening. Pas op het einde van het huwelijk wordt derhalve pas definitief duidelijk tot welk bedrag de echtelieden gerechtigd zijn en vindt een voltooide vermogensverschuiving plaats (die echter niet belast is met schenkbelasting). Volgens de Hoge Raad heeft de inspecteur in de onderhavige procedure niet aannemelijk gemaakt dat zich door het van kracht worden van het huwelijk al een voltooide vermogensverschuiving heeft voorgedaan. Het feit dat de huwelijksgemeenschap slechts uit één vermogensbestanddeel bestaat, doet hier volgens de Hoge Raad niet aan af.

Belang voor de praktijk

In de praktijk bestaan over de fiscale kwalificatie van het aangaan van een huwelijk onzekerheid en discussies met de Belastingdienst. Met deze uitspraak lijkt hier nu meer duidelijkheid over te zijn gekomen, al is het in concrete situaties nog altijd zaak om voorzichtig te zijn. Zo blijft ook na dit arrest onduidelijk of het uitmaakt of een beperkte gemeenschap bij het aangaan van het huwelijk ontstaat, of dat eerdere huwelijkse voorwaarden worden gewijzigd in een beperkte gemeenschap. Daarnaast is het nog onduidelijk of dit arrest evenzeer geldt voor het aangaan van een beperkte gemeenschap bestaande uit een ander soort vermogensbestanddeel dan een bankrekening.

Het blijft daarom raadzaam om de invulling van de huwelijkse voorwaarden zorgvuldig te formuleren en die af te stemmen met een fiscaal adviseur. In de relatie tussen Nederland en België is het eveneens van belang om na te gaan wat de fiscale gevolgen zijn van het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden, ook als de huwelijkse voorwaarden worden aangegaan of gewijzigd terwijl u in België woont. Indien u namelijk voorheen in Nederland hebt gewoond en de Nederlandse nationaliteit bezit, blijft gedurende tien jaar na uw emigratie naar België een belastingplicht in de Nederlandse Successiewet bestaan.

Charlotte Zandvoort-Gerritsen en Pepijn van Eijk

Naar boven

2. Nieuwe update inzake het Belgische UBO-register

Het Belgische UBO-register is reeds sedert geruime tijd in werking getreden, waarna de wetgever en de Federale Overheidsdienst Financiën (FOD Financiën) de bestaande verplichtingen een aantal keer verder hebben gepreciseerd (u kunt de meest recente wijziging terugvinden in de maart 2021-editie van deze nieuwsbrief).

In de tussentijd heeft de FOD Financiën een aangepaste versie van zijn FAQ omtrent dit UBO-register gepubliceerd, daterend van 21 april 2021. Hieronder zetten wij kort de belangrijkste nieuwe verduidelijkingen op een rij.

Wie of wat wordt er bedoeld met UBO?

In het eerste deel van de FAQ wordt dieper ingegaan op de diverse vragen die mogelijks kunnen rijzen omtrent de definitie van een uiteindelijke begunstigde (‘UBO’). Voor toepassing van het UBO-register moet onderscheid worden gemaakt in UBO’s van drie soorten van juridische entiteiten.

Vennootschappen

De eerste groep van potentiële UBO’s is die van vennootschappen. Er zijn drie categorieën UBO’s van vennootschappen te onderscheiden. Hierbij maakt de FOD Financiën de volgende verduidelijking:

  • De eerste categorie wordt gedefinieerd als “(...) de natuurlijke perso(o)n(en) die rechtstreeks of onrechtstreeks een toereikend percentage van de stemrechten of van het eigendomsbelang in het kapitaal van deze vennootschap houdt/houden”. Eerder stelde men dat een percentage van ’meer dan 25%’ kan worden beschouwd als een indicatie van een toereikend percentage. Deze 25%-regel wordt nu expliciet vermeld als een voldoende, maar niet noodzakelijke voorwaarde. Zo vallen participaties van meer dan 25% in kapitaal of stemrechten steeds onder de UBO-registratieverplichting, maar deze indicatie sluit dus niet uit dat ook een natuurlijk persoon die minder dan 25% bezit of controleert, toch de feitelijke controle heeft over de vennootschap, waardoor ook zij moeten worden opgenomen in het UBO-register.
  • De tweede categorie bestaat uit een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) die zeggenschap heeft/hebben over deze vennootschap via andere middelen. Hierbij geeft de vernieuwde FAQ een extra voorbeeld van deze ‘andere middelen’, zijnde vetorechten.
  • De derde categorie speelt indien de eerste twee geen duidelijkheid bezorgen omtrent de UBO van de vennootschap. In dergelijke situaties moet/moeten de persoon/personen die behoort/behoren tot het hoger leidinggevend personeel beschouwd worden als UBO. Thans wordt benadrukt dat de kwalificatie in deze derde categorie de uitzondering vormt, waarbij in het kader van een controle gevraagd kan worden naar de achterliggende motivering van deze kwalificatie.

Indien de Belgische vennootschap een dochter is van een buitenlandse (bijvoorbeeld Nederlandse) entiteit, is het mogelijk nodig om via aangetekend schrijven contact op te nemen met de wettelijke vertegenwoordigers van deze buitenlandse entiteit om de UBO’s te identificeren. Indien zij echter weigeren de UBO’s kenbaar te maken, moet deze weigering gemeld worden in het veld ‘opmerkingen’ en kan deze weigering worden geüpload als ondersteunend document.

(Internationale) VZW’s en stichtingen

De tweede groep entiteiten die geviseerd wordt door de UBO-formaliteit zijn de (internationale) VZW’s en stichtingen. Bij deze entiteiten worden de UBO’s opgedeeld in zes categorieën.

Hierbij moet worden opgemerkt dat deze categorieën cumulatief zijn, wat betekent dat informatieplichtigen niet alleen alle personen moeten aanduiden die als UBO worden beschouwd, maar ook alle categorieën waartoe ze behoren. Meerdere categorieën voor eenzelfde persoon zijn dus mogelijk.

Fiducieën, trusts of gelijkaardige juridische constructies

Tot slot vormen de fiducieën, trusts of gelijkaardige juridische constructies de derde groep entiteiten. Deze vallen onder het toepassingsgebied van het UBO-register wanneer de:

  • trustee of fiduciebeheerder gevestigd of gedomicilieerd is in België;
  • maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting, zetel van bestuur of beheer van de trustee of de fiduciebeheerder in België is gevestigd;
  • trustee of fiduciebeheerder niet gevestigd of gedomicilieerd is in een EU-lidstaat of zijn maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting, zetel van bestuur of beheer niet in een lidstaat is gevestigd en, als trustee of fiduciebeheerder, een zakelijke relatie aangaat of een onroerend goed verwerft in België in naam van de trust.

Hierbij merken wij op dat er in de Nederlandstalige versie van de FAQ niet langer verwezen wordt naar een trustee of fiduciebeheerder die in België verblijft, terwijl dit wel het geval was in de eerdere versie en nog steeds te lezen is in de Franstalige versie (‘réside en Belgique’).

Toepassingsgebied van de registratieplicht

Ook omtrent het toepassingsgebied werden er nog enkele verduidelijkingen toegevoegd. Zo stelt de nieuwste versie van de FAQ expliciet dat de volgende entiteiten niet ontkomen aan de registratieverplichting door een zetelverplaatsing door te voeren:

  • in België opgerichte entiteiten, waarvan de maatschappelijke zetel naar het buitenland werd overbracht (tenzij de entiteit door de griffie van de Ondernemingsrechtbank werd stopgezet);
  • de in het buitenland opgerichte entiteiten, waarvan de maatschappelijke zetel vervolgens naar België werd overgebracht.

Wel geldt er een volledige vrijstelling voor beursgenoteerde vennootschappen en hun 100%-dochters. Immers, informatieplichtigen die op een gereglementeerde markt beursgenoteerde vennootschappen zijn en onderworpen zijn aan openbaarmakingsvereisten die verenigbaar zijn met de EU-wetgeving of gelijkwaardige internationale normen die voor voldoende transparantie van eigendomsinformatie zorgen, genieten een volledige vrijstelling.

Hierbij wordt toegevoegd dat zolang er geen verduidelijking is van de Europese Commissie omtrent de impact van de Brexit op de kwalificatie van een ‘gereglementeerde markt’ in het Verenigd Koninkrijk als al dan niet ‘gelijkwaardig’, de vrijstelling ook geldt voor dochterondernemingen van beursgenoteerde ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk.

Wat bij het overlijden van een UBO?

De nieuwe FAQ verduidelijkt ook wat er moet gebeuren indien een UBO overlijdt. Zo moeten in principe de rechtsopvolgers worden opgegeven in dezelfde categorie als de overleden persoon.

Indien er echter een situatie van onverdeeldheid ontstaat, moeten de personen die de feitelijke controle hebben over de entiteit worden geregistreerd onder categorie 2. Daarnaast moet de situatie worden verduidelijkt in de opmerkingen.

Tot slot, indien de enige zaakvoerder overlijdt, wordt aangeraden om contact op te nemen met de FOD Financiën omdat de rechtsopvolgers geen toegang hebben tot UBO-register zolang ze geen functie hebben verkregen in de Belgische Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO).

Documentatieplicht

Sedert 11 oktober 2020 geldt er verder een nieuwe verplichting voor de informatieplichtigen om elk document toe te voegen dat aantoont dat de informatie met betrekking tot een uiteindelijke begunstigde adequaat, nauwkeurig en actueel is. Het soort document verschilt per specifieke situatie en kan bestaan uit:

  • een kopie van het aandelenregister;
  • de statuten van de entiteit in kwestie;
  • een aandeelhoudersovereenkomst;
  • een notariële akte;
  • notulen van de algemene vergadering;
  • een uittreksel van een buitenlands handelsregister (bijvoorbeeld het KvK-uittreksel).

Hierbij wordt verduidelijkt dat de informatie op deze bewijsstukken omtrent de identiteit, aard en omvang van het belang van de UBO leesbaar moet zijn, maar dat alle overige informatie mag worden geheimgehouden. Verder moeten bewijsstukken die niet zijn opgesteld in een van de landstalen of in het Engels worden vertaald zonder dat dit een beëdigde vertaling moet uitmaken.

Ten slotte wordt er een overzicht gegeven van de verplichtingen die gelden voor bewijsstukken afkomstig uit het buitenland:

  • Een gewone kopie volstaat van een openbaar document afkomstig uit een EU-lidstaat die de persoonlijke informatie van een UBO aantoont.
  • Een apostille is vereist voor elk ander openbaar document afkomstig uit een EU-lidstaat (met andere woorden: een document dat niet de persoonlijke informatie van een UBO aantoont).
  • Een apostille is vereist voor elk niet-Europees openbaar document van een staat die het Verdrag van Den Haag van 1961 heeft geratificeerd.
  • Een legalisatie is nodig voor elk niet-Europees openbaar document afkomstig uit een staat die het Verdrag van Den Haag van 1961 niet heeft geratificeerd.
  • Voor elk bewijsstuk dat geen openbaar document of authentieke akte betreft, volstaat een kopie.

Beperking van de zichtbaarheid van informatie

Een UBO kan vragen om de toegang tot de opgenomen informatie te beperken. Daartoe moet schriftelijk aangetoond worden dat de UBO wordt blootgesteld aan een onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, intimidatie, geweld of intimidatie.

Bij afwijzing van het verzoek kan een herzieningsverzoek worden ingediend bij de Thesaurie, waarna men zich alsnog kan richten tot de Raad van State.

De beperkte toegang wordt automatisch verleend indien de UBO minderjarig (tot moment van meerderjarigheid) of handelingsonbekwaam is (zodra de nodige bewijsstukken worden voorgelegd).

Mocht u ondanks de nieuwe aangevulde FAQ toch nog vragen hebben, aarzel dan niet om contact op te nemen met uw KPMG-team.

Jill Peeters & Sam Dejaegere

Naar boven

3. Verduidelijking Nederlandse btw-positie commissarissen en toezichthouders

Onlangs heeft de Nederlandse staatssecretaris van Financiën een besluit gepubliceerd over de btw-positie van leden van raden van toezicht, raden van commissarissen, bezwaaradviescommissies en toetsings-, geschillen- en vergelijkbare commissies (hierna: toezichthouders).

Uit het besluit volgt dat individuele toezichthouders niet als btw-ondernemer kwalificeren wanneer de raden of commissies waarvan zij lid zijn slechts gezamenlijk bevoegd zijn om beslissingen te nemen of toezicht te houden. Toezichthouders op wie voornoemde situatie van toepassing is, kunnen met ingang van 7 mei 2021 geen btw meer over hun vergoeding berekenen aan hun opdrachtgevers.

(Eventuele) correctie verleden

Hoewel het besluit terugwerkt tot 13 juni 2019, hoeft de toezichthouder de btw die hij in de periode van 13 juni 2019 tot en met 6 mei 2021 over zijn vergoeding aan zijn opdrachtgevers heeft berekend, niet te corrigeren wanneer die opdrachtgever de btw volledig in aftrek heeft gebracht. In dat geval behoudt de toezichthouder ook zijn recht op aftrek van btw voor die periode.

Heeft de opdrachtgever de btw slechts beperkt of in het geheel niet in aftrek kunnen brengen? Dan moet de toezichthouder het verleden wél corrigeren en sowieso de door hemzelf in aftrek gebrachte btw terugbetalen aan de Nederlandse belastingdienst. De btw die de toezichthouder ten onrechte over zijn vergoeding aan zijn opdrachtgevers heeft berekend, kan hij dan terugvragen van de Belastingdienst. Daartoe dient hij bezwaar te maken tegen zijn eigen aangiften omzetbelasting voor de periode juni 2019 tot mei 2021.

Aandachtspunt

De Belastingdienst kan verlangen dat de toezichthouder aantoont dat zijn opdrachtgever geen voordeel heeft van de teruggaaf van de ten onrechte berekende btw. Een dergelijk voordeel kan zich voordoen wanneer de opdrachtgever een deel van de aan hem berekende btw in aftrek heeft gebracht, maar de gecrediteerde btw niet voor hetzelfde deel terugbetaalt aan de Belastingdienst.

De toezichthouder kan in de meeste gevallen volstaan met een schriftelijke verklaring van de opdrachtgever waarin deze aangeeft of hij de aan hem berekende btw wel of niet in aftrek heeft gebracht. In het laatste geval moet de opdrachtgever daarnaast verklaren dat hij de gecrediteerde btw zal aangeven voor hetzelfde deel als waarvoor hij in eerste instantie aftrek heeft geclaimd.

Camille Corten en Noël Lürken

Naar boven

4. Kosten personeelsreis in Nederland niet gericht vrijgesteld van loonheffingen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft onlangs uitspraak gedaan over de gevolgen voor de Nederlandse loonheffingen van een door de werkgever georganiseerde personeelsreis. Hieronder gaan we in op deze uitspraak. België kent voor dergelijke kosten geen specifieke regeling.

Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant

De werkgever, een reclamebureau, gaat met zijn personeel een lang weekend op reis naar een zonnig eiland. Het uitje is enerzijds bedoeld om het 25-jarig jubileum van het reclamebureau te vieren en anderzijds om nieuwe activiteiten van het bedrijf te introduceren bij de medewerkers. Ook bezoeken zij toeristische attracties en vinden teambuildingactiviteiten plaats.

De werkgever stelt dat de met de reis gepaarde kosten volledig kwalificeren als zakelijk in het kader van de dienstbetrekking. Hierdoor zou de gehele reis inclusief de activiteiten en het verblijf per saldo onbelast kunnen worden verstrekt aan de werknemers (niet ten laste van de vrije ruimte onder de werkkostenregeling). De werkgever overlegt tijdens de procedure hand-outs van presentaties, facturen en het programma van de reis als bewijsstukken.

De Belastingdienst stelt dat de kosten ‘niet meer dan een bijkomstig’ zakelijk karakter hebben en dat de reis voornamelijk een recreatief karakter heeft. Daarom kan volgens de Belastingdienst geen vrijstelling worden toegepast. Alle kosten komen daarom in mindering op de vrije ruimte van de werkgever. Voor zover de vrije ruimte volledig is benut, moet de werkgever loonbelasting als eindheffing betalen tegen een tarief van 80%.

De rechtbank overweegt dat de werkgever dient te bewijzen dat vrijstellingen van toepassing zijn. In deze casus moet derhalve worden beoordeeld of sprake is van:

  • vervoer in het kader van de dienstbetrekking;
  • tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter;
  • onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking.

De rechtbank oordeelt vervolgens dat de reis geen (overwegend) zakelijk karakter heeft omdat:

  • de reis is aangekondigd als jubileumreis;
  • in het reisblog, gebruikt ter aankondiging van het programma, geen enkele vermelding wordt gemaakt van de zakelijke activiteiten;
  • de werknemers niet doorbetaald hebben gekregen voor zover de reis op zaterdag en zondag heeft plaatsgevonden;
  • niet is aangetoond dat de locatie van verblijf noodzakelijk was voor de dienstbetrekking.

Verder oordeelt de rechtbank ten aanzien van de diverse driegangendiners, lunches en een wijnproeverij dat ook deze niet meer dan een bijkomstig zakelijk karakter hebben. Tot slot wordt volgens de rechtbank niet aangetoond dat de activiteiten hebben bijgedragen aan de verbetering van kennis en vaardigheden van de werknemers.

Omdat aan de voorwaarden voor de vrijstellingen niet kan worden voldaan, concludeert de rechtbank dat de reis volledig ‘in de vrije ruimte’ valt en dat 80% eindheffing moet worden betaald voor zover de vrije ruimte is overschreden.

Deze uitspraak onderstreept in onze optiek (nogmaals) het belang van een goede voorbereiding van een dergelijke personeelsreis, waaronder aandacht voor de fiscale gevolgen voor de loonheffingen om extra werkgeverslasten te beperken.

België

Reizen die voor de betrokkene louter een beroepsmatig karakter hebben, geven in België geen aanleiding tot het belasten van een voordeel bij de betrokkene. De vraag of een reis een louter zakelijke reis is dan wel een plezierreis (of een combinatie van beide) moet steeds aan de hand van feitelijke elementen worden beantwoord.

Esther Hoppenbrouwers, Ruud Hoevenaar en Carolien van Echelpoel

Naar boven

5. Aftrekbaarheid van kosten ten aanzien van personeelsreizen in Nederland en België

Ik het vorige artikel van deze nieuwsbrief gingen wij in op de heffing van Nederlandse loonheffingen ten aanzien van personeelsreizen. In dit artikel bespreken wij de aftrekbaarheid van dergelijke kosten voor de Nederlandse en Belgische vennootschapsbelasting.

Nederland

Een vennootschap wordt geacht haar onderneming te drijven met haar gehele vermogen. In beginsel zijn alle inkomsten en kosten aftrekbaar. Indien uitgaven niet de vennootschap dienen maar een ander (bijvoorbeeld de aandeelhouder), is sprake van een ‘onttrekking’. Dergelijke uitgaven zijn niet aftrekbaar. Daarnaast geldt een aantal specifieke aftrekuitsluitingen en -beperkingen.

Een specifieke aftrekuitsluiting geldt bijvoorbeeld voor boeten. Voor personeelsreizen is een van bovengenoemde specifieke beperkingen relevant. Op basis hiervan geldt een fiscale winstbijtelling indien sprake is van personeel en kosten die verband houden met:

  1. voedsel, drankmiddelen en genotmiddelen;
  2. representatie, waaronder bijvoorbeeld recepties, feestelijke bijeenkomsten, vermaak;
  3. congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke;
  4. reis- en verblijfkosten in het kader van a), b) en c).

De fiscale winstbijtelling bedraagt 0,4% van het totale fiscale loon van de werknemers van de vennootschap (met een minimum van € 4.700) of 26,5% van de werkelijke beperkt aftrekbare kosten. Wij adviseren u in voorkomende gevallen te beoordelen welke berekening het meest voordelig is en (evenals ten aanzien van andere kosten) zorgvuldig te documenteren welke kosten (beperkt) in aftrek worden gebracht.

België

Als werknemers voor zaken op reis gaan, dan zijn de reiskosten in principe aftrekbaar in de Belgische vennootschapsbelasting voor een Belgische vennootschap. Het is echter aan de vennootschap zelf om het beroepsmatige karakter van deze kosten aan te tonen. Meer bepaald is het aan de betrokken vennootschap om aan te tonen dat voldaan is aan de algemene Belgische voorwaarden voor de aftrekbaarheid van kosten, zoals opgelijst in artikel 49 van het Belgische Wetboek Inkomstenbelastingen.

De kosten moeten in de eerste plaats noodzakelijk met het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid verband houden. Ten tweede moeten ze gedaan of gedragen zijn tijdens het belastbare tijdperk en met het oog op het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten. Tot slot moeten ze door de vennootschap verantwoord kunnen worden wat betreft hun echtheid en bedrag. Ook in België is dus een goede administratie derhalve van belang.

Daarentegen bestaat wat betreft gezelschapsreizen voor personeel een eenvoudige regel in België. De Belgische fiscus aanvaardt dat maximaal één gezelschapsreis voor personeel per jaar fiscaal aftrekbaar is voor de onderneming, indien de trip minder dan één dag in beslag neemt. Alle overige (niet zakelijke) personeelsreizen zijn niet aftrekbaar in de vennootschapsbelasting. Dit wil zeggen dat gezelschapsreizen voor het personeel die langer dan één dag duren in geen geval vrijgesteld kunnen zijn van vennootschapsbelasting. De vennootschap moet de kosten hiervoor opnemen onder de verworpen uitgaven in haar aangifte.

Indien de vennootschap het beroepsmatige karakter van de reis niet (voldoende) kan aantonen, bestaat in België daarnaast ook het risico dat de aanwezige werknemers in de personenbelasting op een voordeel van alle aard belast zullen worden.

Pepijn van Eijk en Manouk van Oijen

Naar boven

6. Ook verkrijging van slechts de juridische eigendom van aandelen is mogelijk belast met Nederlandse overdrachtsbelasting

De Nederlandse Hoge Raad heeft onlangs een arrest gewezen in een procedure waarbij een Duitse Kapitalverwaltungsgesellschaft (‘KVG’) alleen de juridische eigendom verkreeg van alle aandelen in drie verschillende Nederlandse vastgoedvennootschappen. Omdat de vastgoedvennootschappen zijn aan te merken als ‘onroerendezaakvennootschappen’ komt de vraag op of een dergelijke overdracht is belast met Nederlandse overdrachtsbelasting.

Het arrest

De KVG beheerde als fondsmanager het vermogen van een naar Duits recht opgericht Sondervermögen (‘SV’). Omdat het SV geen rechtspersoonlijkheid bezit, is het voor het SV niet mogelijk om de juridische eigendom van de aandelen in de onroerendezaakvennootschappen te bezitten. De KVG treedt daarom juridisch op als eigenaar van de aandelen, terwijl wordt belegd in de aandelen voor rekening en risico van de participanten in het SV. De KVG verkreeg geen economische eigendom van de betreffende aandelen, keerde alle opbrengsten van het SV uit aan de participanten van het SV en de aandelen behoorden niet tot het vermogen van de KVG.

Aandelen in onroerendezaakvennootschappen worden aangemerkt als ‘fictieve onroerende zaken’. Een vennootschap wordt onder voorwaarden aangemerkt als onroerendezaakvennootschap als de bezittingen van de vennootschap grotendeels bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken. Alleen indien de verkrijger een kwalificerend ‘belang’ (in beginsel: meer dan een derde) verkrijgt in een onroerendezaakvennootschap, is Nederlandse overdrachtsbelasting verschuldigd.

Het arrest van de Hoge Raad betreft de interpretatie van het begrip ‘belang’. Is van overdracht van een belang slechts sprake indien (naast de juridische eigendom) economische eigendom wordt overgedragen? De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat onder belang moet worden verstaan: ‘wezenlijke zeggenschap’. In casu verkreeg de KVG (door verkrijging van alleen de juridische eigendom van de aandelen) wezenlijke zeggenschap ten aanzien van meer dan een derde van de aandelen in de Nederlandse vastgoedvennootschappen, en was de KVG daarom Nederlandse overdrachtsbelasting verschuldigd. Pikant detail is dat alle afzonderlijke belangen van de participanten in het SV kleiner zijn dan een derde, zodat bij overdracht van de economische eigendom aan de participanten van het SV geen overdrachtsbelasting is verschuldigd.

Belang voor de praktijk

De Hoge Raad maakt in dit arrest duidelijk dat ook bij overdracht van alleen de juridische eigendom van aandelen in een onroerendezaakvennootschap Nederlandse overdrachtsbelasting verschuldigd kan zijn. Op basis van dit arrest is de fiscale behandeling van de verkrijging van alleen de juridische eigendom (van een kwalificerend belang) van de aandelen in een onroerendezaakvennootschap gelijk aan de fiscale behandeling van de verkrijging van de juridische eigendom van het onroerend goed zelf. Wij adviseren u hierop alert te zijn indien u overweegt (rechtstreeks dan wel via een vennootschap) in Nederland gelegen onroerende zaken te verkrijgen of te vervreemden.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

7. Vragenbrieven van Nederlandse belastingdienst over pensioeninkomsten van Nederbelgen

In de april 2021-editie van deze nieuwsbrief informeerden we u over de wijze waarop in de Belgische aangifte personenbelasting een progressievoorbehoud wordt gemaakt ten aanzien van Nederlandse pensioeninkomsten. Hierbij gingen we ook in op de verdeling van heffingsrecht over pensioeninkomsten tussen Nederland en België.

De Nederlandse belastingdienst heeft de afgelopen periode een groot aantal brieven verstuurd naar inwoners van België die pensioen uit Nederland genieten.

In de brieven verzoekt de Nederlandse belastingdienst nadere gegevens te verstrekken om te beoordelen of het recht om belasting te heffen op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en België aan Nederland (bronstaat) toekomt. Dit is het geval indien:

  1. het pensioen (de premiebetaling dan wel de aanspraak) fiscaal is gefaciliteerd in Nederland;
  2. het pensioen in België niet volgens het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige beroepen (progressief) wordt belast of voor minder dan 90% in de belastingheffing wordt betrokken;
  3. het totaalbedrag van de brutopensioenuitkering(en) onder 1. en 2. in het betreffende jaar meer bedraagt dan € 25.000 per jaar.

Indien aan een van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan heeft Nederland geen heffingsrecht over de pensioeninkomsten en mag alleen België hierover heffen.

Wellicht hebt u ook een brief ontvangen en heeft de Belastingdienst aan u reeds een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd. Neemt u in dat geval gerust contact met ons op. Vanzelfsprekend dient bij de beoordeling en beantwoording van de brief rekening te worden gehouden met de specifieke feiten en omstandigheden in uw situatie.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

8. Verhoogde aandacht van de Belgische fiscus op grensoverschrijdende bestuurdersbezoldigingen

Belgische rijksinwoners nemen wel eens een bezoldigd bestuurdersmandaat op in een Nederlandse vennootschap en omgekeerd is het schering en inslag dat Nederlandse rijksinwoners een bestuurdersmandaat opnemen in een Belgische vennootschap.

Op basis van artikel 16 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag wordt de belastingheffing over deze bestuurdersbezoldigingen toegekend aan de staat waar de vennootschap rijksinwoner is (de vestigingsstaat). De woonstaat van de bestuurder moet zich dan vrijstelling verlenen over dit inkomen (‘vrijstelling met progressievoorbehoud’). De principes inzake de belastingheffing mogen dan al relatief eenvoudig zijn, in de praktijk blijkt dat belastingplichtigen toch geconfronteerd worden met verschillende valkuilen.

Zo merken wij een verhoogde aandacht van de Belgische fiscus op het vlak van de correcte inhouding van bedrijfsvoorheffing op bestuurdersbezoldigingen die uitgekeerd worden aan Nederlandse rijksinwoners.

Eveneens is het belangrijk te wijzen op het feit dat de Belgische fiscus slechts vrijstelling verleent op een Nederlandse bestuurdersbezoldiging in de mate dat deze bestuurdersbezoldiging daadwerkelijk in Nederland werd belast.

Op het vlak van btw kan nog opgemerkt worden dat in principe de verlegging van heffing kan toegepast worden op bestuurdersbezoldigingen die uitgekeerd worden aan buitenlandse bestuurders/rechtspersonen (hoewel de Belgische fiscus in sommige gevallen onterecht poogt hierover Belgische btw te innen).

In veel gevallen is een grensoverschrijdend bezoldigd bestuurdersmandaat volstrekt aanvaardbaar en soms interessant (bijvoorbeeld voor Belgische bestuurders/rechtspersonen die op die manier kunnen genieten van de lagere Nederlandse tarieven). De dagelijkse praktijk is echter dat het raadzaam is om alle fiscale aspecten op voorhand correct in te schatten.

Tom Zwaenepoel

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.