België-Nederland Nieuwsbrief | Mei 2023

31 mei 2023
België-Nederland Nieuwsbrief

Inhoud

1. Ondertekening nieuw belastingverdrag tussen België en Nederland op komst

2. Nederlandse fiscale ontwikkelingen uit Voorjaarsnota 2023 en fiscale beleids- en uitvoeringsagenda

3. Recente Belgische rechtspraak in verband met de afkoop van een pensioen in eigen beheer

4. Nederlandse Belastingdienst begonnen met het publiceren van kennisgroepstandpunten

5. Publicatie Nederlands kennisgroepstandpunt btw-kwalificatie overbrenging eigen goederen ten behoeve van klinische studies

6. Vergroening van de Belgische autofiscaliteit: nieuwe circulaire biedt verduidelijking

7. Ook zonder kwalificerende buitenlandse belastingplicht mogelijk recht op hypotheekrenteaftrek in Nederland

8. Einde Belgische belastingvermindering op kapitaalaflossingen voor een tweede woning

Naar boven

1. Ondertekening nieuw belastingverdrag tussen België en Nederland op komst

De onderhandelingen over een nieuw belastingverdrag België en Nederland duren al meerdere jaren. Zoals we in de februari 2023-editie van deze nieuwsbrief schreven, bleek eind 2022 dat inmiddels een ambtelijk akkoord is bereikt tussen de betrokken ambtenaren in België en Nederland. De volgende stap is de ondertekening van het nieuwe verdrag, waarvan eerder werd gezegd dat dit mogelijk al in 2023 zou plaatsvinden.

Inmiddels zijn er sterke aanwijzingen dat Nederland en België het nieuwe verdrag op 21 juni 2023 gaan ondertekenen, mogelijk in het kader van het staatsbezoek dat koning Willem-Alexander en koningin Máxima van 20 tot en met 22 juni 2023 brengen aan België. 

De nieuwe verdragsteksten worden naar verwachting op de dag van ondertekening gepubliceerd, waarna het nog even zal duren voor het nieuwe verdrag in werking treedt. Het verdrag moet immers eerst in beide landen worden geratificeerd volgens de nationale ratificatieprocedure voor internationale verdragen. In Nederland is hiervoor goedkeuring van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer benodigd. In België zijn er zelfs zes parlementen die elk hun goedkeuring moeten verlenen.

In Nederland wordt bij de ratificatie van belastingverdragen regelmatig een ‘stilzwijgende’ goedkeuringsprocedure gevolgd. Hierbij wordt het verdrag – in tegenstelling tot een ‘uitdrukkelijke’ goedkeuringsprocedure – automatisch goedgekeurd, behalve als minimaal een vijfde van de Nederlandse Kamerleden binnen dertig dagen bezwaar maakt tegen de stilzwijgende goedkeuring. Gezien het belang van het belastingverdrag met België zal waarschijnlijk een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure volgen, waarbij het verdrag in zowel de Tweede als de Eerste Kamer op vrijwel identieke wijze wordt behandeld als een wetsvoorstel.

Na ratificatie door beide landen zal het verdrag in werking treden op een nader in het verdrag te regelen tijdstip. Belastingverdragen bevatten namelijk een inwerkingtredingsbepaling, waarin de eerste datum waarop het verdrag van toepassing zal zijn is geregeld (in de regel vanaf 1 januari daaropvolgend). In beginsel eindigt het oude belastingverdrag dan op de inwerkingtredingsdatum van het nieuwe belastingverdrag. Het is daarbij denkbaar dat voor tijdvakbelastingen, zoals vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting/personenbelasting, een andere inwerkingtredingsdatum zal gaan gelden dan voor tijdstipbelastingen, zoals dividendbelasting en roerende voorheffing.

Wij zijn zeer benieuwd naar de nieuwe verdragsteksten en hoe snel het verdrag in werking zal treden. Uiteraard houden we u hiervan op de hoogte.

Webcast nieuw belastingverdrag tussen België en Nederland op 27 juni 2023

Bent u benieuwd welke wijzigingen het nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland zal bevatten en welke gevolgen dat heeft voor uw situatie? Wat betekent het nieuwe verdrag bijvoorbeeld voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn in België en Nederland? En wat is de impact van de wijzigingen in het nieuwe verdrag op vermogende particulieren of grensarbeiders? Op welke wijze wordt het heffingsrecht over grensoverschrijdende pensioenen voortaan geregeld? Blijft het multilateraal instrument (‘MLI’) van toepassing op het nieuwe verdrag, of maken bepaalde MLI-bepalingen reeds integraal onderdeel uit van het nieuwe verdrag?

De KPMG België-Nederland Desk organiseert op 27 juni 2023 van 09.30 tot 10.30 uur een speciale webcast over de gevolgen van het nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland. Tijdens deze webcast staan we stil bij de verschillen tussen de oude en de nieuwe verdragsteksten en de gevolgen van het nieuwe verdrag voor bijvoorbeeld ondernemingen, vermogende particulieren, pensionado’s en grensarbeiders. De webcast vindt online plaats via Microsoft Teams en biedt de mogelijkheid om vragen te stellen via de chat. Meld u nu alvast aan op de hiervoor ingerichte eventpagina. We treffen u graag op 27 juni!

Redactie: inmiddels is het nieuwe verdrag ondertekend. Lees hier het meest recente nieuws.

Cees Nijman en Pepijn van Eijk

Naar boven

2. Nederlandse fiscale ontwikkelingen uit Voorjaarsnota 2023 en fiscale beleids- en uitvoeringsagenda

Eind april 2023 heeft het Nederlandse kabinet de Voorjaarsnota 2023 gepubliceerd. Net als vorig jaar, waar wij u in de mei 2022-editie van deze nieuwsbrief over informeerden, heeft het kabinet van de Voorjaarsnota gebruikgemaakt om enkele fiscale maatregelen aan te kondigen. Bovendien is recent de tweede fiscale beleids-en uitvoeringsagenda van het huidige kabinet aangeboden aan de Tweede Kamer, waarmee de Nederlandse staatssecretaris van Financiën nader inzicht verschaft in de status van kabinetsplannen op het gebied van belastingen.

Hieronder geven we u een kort overzicht van de belangrijkste fiscale maatregelen. Voor meer informatie verwijzen wij naar onze berichtgeving van 4 mei 2023 en 9 mei 2023.

Voorjaarsnota 2023

De belangrijkste (mogelijke) belastingmaatregelen die worden aangekondigd in de Voorjaarsnota 2023 betreffen aanpassingen op het gebied van vastgoed, de bedrijfsopvolgingsregelingen in de schenk- en erfbelasting, en de inkomstenbelasting en box 3.

Vastgoed

  • Uitsluiting toepassing van de zogenoemde samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting voor vastgoedaandelentransacties vanaf 1 januari 2024. Onder omstandigheden is door toepassing van deze samenloopvrijstelling momenteel geen overdrachtsbelasting verschuldigd bij de verkrijging van aandelen in een rechtspersoon die nieuwe Nederlandse onroerende zaken verkrijgt, terwijl evenmin btw is verschuldigd.
  • Aanscherping van de ‘earningsstrippingmaatregel’ (generieke renteaftrekbeperking) voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed vanaf 1 januari 2025, om meermaals gebruik van de € 1 miljoen-drempel tegen te gaan. Het plan is om de drempel van € 1 miljoen voor deze vastgoedlichamen in zijn geheel buiten toepassing te laten, waardoor rentelasten (voor zover deze meer bedragen dan de rentebaten) vanaf de eerste euro in aftrek worden beperkt vanaf 20% van de fiscale EBITDA.
  • Mogelijke aanscherping van de voorwaarden voor toepassing van de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting, om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Hierdoor zou deze vrijstelling meer in lijn komen met de overige reorganisatievrijstellingen voor juridische fusie, bedrijfsfusie en interne reorganisaties.
  • Onderzoek naar het opnemen van een herzieningsmogelijkheid bij (kostbare) verbouwingsdiensten om oneigenlijk gebruik door kortdurende belaste verhuur tegen te gaan.

Bedrijfsopvolgingsregelingen

  • Aanmerken van aan derden verhuurd vastgoed als beleggingsvermogen per 1 januari 2024, waardoor de bedrijfsopvolgingsregelingen hierop niet meer van toepassing zijn.
  • Verruiming enerzijds en versobering anderzijds van de vrijstelling in de schenk- en erfbelasting per 1 januari 2025. De 100%-vrijstelling wordt verruimd tot € 1,5 miljoen ondernemingsvermogen (nu circa € 1,2 miljoen), maar de 83%-vrijstelling voor het meerdere wordt beperkt tot 70%.
  • Afschaffing van de 5%-doelmatigheidsmarge, waardoor per 1 januari 2025 niet langer 5% van het beleggingsvermogen wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen.
  • Keuzevermogen zal voor de bedrijfsopvolgingsregelingen per 1 januari 2025 nog slechts kwalificeren als ondernemingsvermogen indien het bedrijfsmiddel daadwerkelijk binnen de onderneming wordt gebruikt.
  • De toegang tot de bedrijfsopvolgingsregelingen voor aanmerkelijkbelanghouders wordt per 1 januari 2025 beperkt tot reguliere aandelen met een belang van 5% die volledig meedelen in de winstgerechtigdheid en de liquidatieopbrengst. Hierdoor worden personen met een aanmerkelijk belang via soortaandelen of die een fictief aanmerkelijk belang bezitten uitgezonderd. De huidige uitzonderingen voor verwaterde belangen en preferente aandelen die zijn ontstaan in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging blijven wel bestaan.
  • Per 1 januari 2025 wordt de zogenoemde dienstbetrekkingseis in de bedrijfsopvolgingsregeling in box 2 van de inkomstenbelasting afgeschaft.
  • Per 1 januari 2025 wordt oneigenlijk gebruik van de bedrijfsopvolgingsregelingen door het omzetten van beleggingsvermogen in ondernemingsvermogen op hoge leeftijd of het dubbel gebruik van de regelingen door het terugkopen van de aandelen aangepakt.
  • Ten slotte worden per 1 januari 2025 specifieke knelpunten in de bezits- en voortzettingseis van de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting versoepeld.

Box 3

  • De overgang naar een heffing over het werkelijke rendement op de bezittingen in box 3 wordt uitgesteld van 2026 naar 2027. Naar verwachting wordt in augustus 2023 besloten over de vormgeving van het nieuwe stelsel.
  • Het huidige overbruggingsstelsel in box 3 op basis van de ‘forfaitaire spaarvariant’ wordt met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023 aangepast om enkele knelpunten weg te nemen, bijvoorbeeld voor aandelen in het vermogen van een vereniging van eigenaren en voor onderlinge vorderingen en schulden tussen partners en tussen ouders en minderjarige kinderen. Bovendien wordt de wijze van voorkoming van dubbele belastingheffing aangepast, zodat deze in lijn is met het tijdelijke stelsel in box 3.

Fiscale beleids- en uitvoeringsagenda

Uit de nieuwe fiscale beleids- en uitvoeringsagenda blijkt dat op Prinsjesdag 2023 een vijftal fiscale wetsvoorstellen zal worden ingediend bij de Tweede Kamer. Het betreft de volgende wetsvoorstellen:

  • Belastingplan 2024, met daarin onder meer de hierboven in de Voorjaarsnota aangekondigde maatregelen en overige maatregelen;
  • Belastingplan Caribisch Nederland 2024;
  • vastgoedmaatregel in het fbi-regime (fiscale beleggingsinstellingen) en aanpassing van het fgr (fonds voor gemene rekening) en de vbi (vrijgestelde beleggingsinstelling);
  • fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen;
  • versterking aanpak dividendstripping.

Uit de berichtgeving van de staatssecretaris van Financiën blijkt bovendien dat de eerder aangekondigde wijzigingen op het gebied van de vbi en het open fgr, alsmede de afschaffing van de open commanditaire vennootschap en het aanpassen van het kwalificatiebeleid voor buitenlandse rechtsvormen met een jaar worden uitgesteld, naar 1 januari 2025.

Eerder was het de bedoeling dat deze maatregelen in 2024 zouden worden ingevoerd, waardoor mogelijk nog actie vereist was in 2023. Door het uitstel krijgen belastingplichtigen ook nog in 2024 de tijd om te anticiperen op deze wijzigingen.

Ten slotte merken we op dat in 2023 ook nog een aantal evaluaties van bestaande fiscale regelingen op de agenda staan. Denk hierbij onder meer aan toepassing van het verlaagde btw-tarief, de innovatiebox in de vennootschapsbelasting, de werkkostenregeling in de loonbelasting, de onbelaste reiskostenvergoeding in de inkomstenbelasting en loonbelasting en het fiscale ondernemerschap in de inkomstenbelasting. Mogelijk volgen op termijn ook voorstellen voor aanpassingen op deze onderwerpen.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

3. Recente Belgische rechtspraak in verband met de afkoop van een pensioen in eigen beheer

In het kader van de afschaffing van het pensioen in eigen beheer bestond er in 2017, 2018 en 2019 in Nederland een bijzondere regeling. Nederland verleende bij afkoop een korting op de over de afkoop verschuldigde loon- en inkomstenbelasting. De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt heeft recent bevestigd dat de korting die Nederland verleende niet in België kan worden belast. De Belgische belastingadministratie stelde dat deze korting op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België niet in België werd vrijgesteld. De rechtbank oordeelt dat dit niet juist is. Bovendien wordt de afkoopwaarde door de Belgische rechtbank beschouwd als een bedrijfsleidersbezoldiging (in België belast aan progressieve tarieven) en niet als pensioeninkomen (mogelijk belast aan een afzonderlijk tarief), vanwege toepassing van het attractiebeginsel. Hierdoor is voor de voorkoming van dubbele belasting een vrijstelling met progressievoorbehoud van toepassing.

Zienswijze van de Belgische belastingadministratie

Per 1 juli 2017 heeft Nederland een halt toegeroepen aan de (mogelijkheid tot) interne opbouw van aanvullende pensioenen ten gunste van directeuren-grootaandeelhouders (dga’s). Dga’s hadden tot dat moment de mogelijkheid om bij de eigen vennootschap fiscaal gefaciliteerd pensioen op te bouwen, waardoor een dga de afgedragen pensioenpremies in de eigen vennootschap onder voorwaarden kon aanwenden voor beleggingen.

Voor op 1 juli 2017 reeds opgebouwde pensioenaanspraken werd in Nederland de keuze geboden om de aanspraak te ‘bevriezen’ en vervolgens regulier af te wikkelen, af te kopen in 2017, 2018 of 2019, dan wel om de aanspraken om te zetten in 2017, 2018 of 2019 in een fiscaal gefaciliteerde oudedagsverplichting (‘ODV’). Voor meer informatie verwijzen we naar de november 2019-editie van deze nieuwsbrief.

Een dga kon in 2017, 2018 of 2019 het in eigen beheer in de vennootschap opgebouwde pensioen vervroegd afkopen, tegen een korting van 34,5% in 2017, 25% in 2018 of 19,5% in 2019. De heffingsbevoegdheid over deze afkoopsom onder toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en België verschilt naargelang het pensioen dat werd afgekocht, reeds was ingegaan of niet.

Verdeling van heffingsrechten onder het belastingverdrag tussen Nederland en België

Voor niet-ingegane pensioenen komt de heffingsbevoegdheid bij afkoop in principe toe aan Nederland. België verleent echter slechts een vrijstelling (met progressievoorbehoud) op voorwaarde dat het inkomen in Nederland wordt ‘belast’. Aangezien het gedeelte van de afkoop dat betrekking heeft op de verleende korting niet daadwerkelijk ‘belast’ werd in Nederland, weigerde de Belgische fiscus een vrijstelling te verlenen over deze Nederlandse korting.

Voor reeds ingegane pensioenen komt de heffingsbevoegdheid toe aan België, tenzij i.) de opbouw van het pensioen in Nederland fiscaal gefaciliteerd is, ii.) de afkoop in België niet aan progressieve tarieven wordt belast en iii.) de afkoopwaarde meer dan € 25.000 bedraagt.

In de zaak voor de Belgische rechtbank was Nederland onder het belastingverdrag bevoegd om belasting te heffen over het pensioen. Zelfs indien bij afkoop van een pensioen de heffingsbevoegdheid aan Nederland is toegewezen onder toepassing van het verdrag, acht België zich heffingsbevoegd over de verleende korting. De Belgische administratie merkt op dat door de korting een gedeelte van de afkoopsom niet daadwerkelijk in Nederland wordt belast.

Voorkoming van dubbele belasting

De wijze waarop de korting bij afkoop van het pensioen (dan wel het volledige pensioen) in België wordt belast, hangt af van de vraag of de verkrijger op het moment van uitbetaling van de afkoopwaarde al dan niet kwalificeert als (bezoldigd) bestuurder of zaakvoerder van de vennootschap waarbinnen de pensioenaanspraak is opgebouwd. Indien sprake is van een bestuurder of zaakvoeder, dan speelt het attractiebeginsel een rol. Dat wil zeggen dat alle voordelen die een vennootschap aan een bedrijfsleider toekent, beschouwd moeten worden als een ‘bezoldiging’, belastbaar aan het Belgische progressief tarief.

In alle andere gevallen wordt de afkoopwaarde beschouwd als een pensioenuitkering. Het toepasselijke belastingtarief hangt in dat geval af van het tijdstip van uitkering. Wanneer de afkoopsom ten vroegste op de normale pensioendatum of in een van de vijf jaren daaraan voorafgaan wordt uitgekeerd, of wanneer het kapitaal naar aanleiding van het overlijden wordt uitgekeerd aan de persoon die rechtverkrijgende is, wordt dit in principe belast aan een afzonderlijk tarief van 16,5%.

In de regel is er sprake van pensionering wanneer een bepaalde bezoldigde beroepswerkzaamheid definitief wordt stopgezet bij het bereiken van een zekere leeftijd en er aan de betrokkene uit hoofde van die omstandigheid een wettelijk of ander pensioen wordt toegekend. Wanneer de afkoopsom in andere omstandigheden wordt betaald of toegekend geldt het progressief tarief.

Uitspraak Rechtbank Hasselt van 19 januari 2023

Zoals eerder gesteld, meent de Belgische belastingadministratie dat zij op basis van het belastingverdrag met Nederland het recht heeft om bij afkoop van pensioen de vrijstelling te weigeren indien en voor zover inkomsten niet daadwerkelijk in Nederland werden belast. De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt maakt nu gedeeltelijk komaf met deze zienswijze van de Belgische belastingdienst. Het gedeelte van de afkoopsom dat in Nederland onbelast blijft vanwege de korting bij afkoop, moet bijgevolg worden vrijgesteld (behalve voor zover sprake is van een progressievoorbehoud). Dit ligt in lijn met eerdere uitspraken van onder andere het Belgische Hof van Cassatie en het Hof van Antwerpen. 

De feiten in de onderliggende zaak zijn als volgt: een inwoner van België, tevens de dga van een Nederlandse vennootschap, koopt in 2017 zijn in eigen beheer bij de vennootschap opgebouwde pensioenafspraak af. De afkoopsom bedraagt € 1.021.325. Rekening houdend met de korting van € 317.401, betaalt de dga € 366.040 aan Nederlandse loonheffing over het resterende bedrag van € 703.924. De dga rapporteert het volledige bedrag van de afkoopsom (inclusief de Nederlandse korting) in zijn Belgische aangifte personenbelasting (over inkomstenjaar 2017/aanslagjaar 2018) en verzoekt vervolgens om vrijstelling voor dit bedrag op grond van het belastingverdrag. 

De Belgische belastingadministratie is van oordeel dat de gevraagde vrijstelling niet kan worden verleend ten belope van het gedeelte dat betrekking heeft op de in Nederland verleende korting. Dit gedeelte werd immers niet daadwerkelijk belast. Bijkomend meent de Belgische belastingadministratie dat deze inkomsten op basis van het Belgische attractiebeginsel dienen te worden beschouwd als een progressief belastbare bedrijfsleidersbezoldiging. Immers, de dga kwalificeerde op het moment van afkoop nog steeds als bestuurder van de Nederlandse vennootschap. Bijgevolg verleent de Belgische fiscus slechts een vrijstelling met progressievoorbehoud ten belope van het gedeelte van de afkoopsom dat aan Nederlandse loonheffing is onderworpen geweest (dus exclusief de toegepaste korting). De Belgische belastingplichtige legt het dispuut voor aan de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt.

Oordeel rechtbank Hasselt

Hoewel de rechtbank de (mogelijkheid tot) toepassing van het attractiebeginsel inderdaad lijkt te bevestigen, treedt zij de belastingplichtige bij voor wat betreft de heffingsbevoegdheid over de in Nederland bij afkoop verleende korting.

Immers, het belastingverdrag tussen België en Nederland verwijst voor het verlenen van de vrijstelling slechts naar de term ‘belast’. Derhalve volstaat het dat de inkomsten onderworpen werden aan een belastingregeling in Nederland, zelfs indien dat inkomen onder bepaalde voorwaarden (gedeeltelijk) wordt vrijgesteld. België dient de vrijstelling (met progressievoorbehoud) te verlenen over het volledige bedrag van de afkoopsom, inclusief de korting.

Tot slot

Hoewel de Belgische rechtspraak hiermee opnieuw de zienswijze bevestigt dat inkomen niet ‘daadwerkelijk’ belast moet zijn opdat voorkoming van dubbele belasting via een vrijstelling met progressievoorbehoud kan worden toegepast, lijkt de Belgische belastingadministratie toch voet bij stuk te houden. Onze ervaring is dat een correcte lezing van het verdrag op dit gebied momenteel enkel kan worden afgedwongen middels een juridische procedure.

Ann-Sophie Smets en Pepijn van Eijk

Naar boven

4. Nederlandse Belastingdienst begonnen met het publiceren van kennisgroepstandpunten

Sinds april 2023 publiceert de Nederlandse Belastingdienst standpunten van de diverse kennisgroepen binnen zijn geledingen. Deze kennisgroepen bestaan al lange tijd en zijn samengesteld uit experts op specifieke vakgebieden binnen het belastingrecht. De kennisgroepen houden zich binnen de Belastingdienst bezig met de uitleg en toepassing van belastingwetgeving, bijvoorbeeld naar aanleiding van vragen die in de dagelijkse praktijk opkomen. De kennisgroepstandpunten zijn niet vrijblijvend, maar moeten binnen de Belastingdienst worden opgevolgd. Zo kan worden bereikt dat gelijke gevallen ook gelijk worden behandeld en dragen de kennisgroepen bij aan de eenheid van beleid en uitvoering van de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving door de Belastingdienst.

In totaal bestaan er 26 kennisgroepen binnen de Belastingdienst. Er zijn kennisgroepen voor de diverse belastingmiddelen, zoals inkomstenbelasting, loonheffing, dividendbelasting en bronbelasting, vennootschapsbelasting, overdrachtsbelasting, successiewet en omzetbelasting. Ook zijn er kennisgroepen voor overkoepelende specialismen of specifiekere vakgebieden, zoals internationaal belastingrecht, formeel belastingrecht, onroerende zaken, reorganisatiefaciliteiten en fiscale eenheden, deelnemingsvrijstelling en resultaat uit overige werkzaamheden.

Publicatie kennisgroepsstandpunten

Tot april 2023 werden kennisgroepstandpunten zelden openbaar gemaakt. Mondjesmaat kwamen delen ervan naar buiten naar aanleiding van een verzoek op grond van de vroegere Wet openbaarheid van bestuur (‘Wob-verzoek’) of een verzoek op grond van de huidige Wet open overheid (‘Woo-verzoek’).

Sinds 31 maart 2023 worden echter alle kennisgroepstandpunten openbaar gemaakt op een speciale website van de Belastingdienst. Begin april zijn er ruim 300 kennisgroepstandpunten verschenen. Wijzigingen van de standpunten en nieuwe standpunten worden ook gepubliceerd. Inmiddels gaat de teller al richting de 400 standpunten.

Betekenis van gepubliceerde kennisgroepstandpunten

De kennisgroepstandpunten verschaffen belastingplichtigen niet alleen meer inzicht over hoe de Belastingdienst met bepaalde fiscale regelgeving omgaat, maar kunnen de Belastingdienst ook binden. In 2021 heeft de Hoge Raad namelijk geoordeeld dat kennisgroepstandpunten bij een belastingplichtige gerechtvaardigd vertrouwen kunnen opwekken, en dat de Belastingdienst dit dient te respecteren, zelfs als dat een afwijking van de wet betekent.

Op ‘gunstige’ standpunten kan derhalve onder voorwaarden door belastingplichtigen een beroep worden gedaan, omdat de Belastingdienst daaraan gebonden kan zijn. In hoeverre de Belastingdienst daarmee op verzoek ambtshalve rekening moet houden als een aanslag reeds onherroepelijk vast is komen te staan, is overigens nog onduidelijk.

Voor ‘ongunstige’ standpunten ligt dat anders. In tegenstelling tot de Belastingdienst is een belastingplichtige namelijk niet gebonden aan de kennisgroepstandpunten. De belastingrechter zal uiteindelijk de doorslag moeten geven of een standpunt daadwerkelijk in overeenstemming is met de bedoeling van de fiscale wetgever. Wel kan uit een dergelijk ongunstig standpunt worden afgeleid dat een andersluidend standpunt in een aangifte mogelijk discussie met de Belastingdienst zal opleveren.

Tot slot

We volgen de publicatie van nieuwe standpunten met veel interesse en zullen u uiteraard informeren indien zich in dit kader interessante ontwikkelingen voordoen. Mocht u naar aanleiding van een specifiek kennisgroepstandpunt vragen hebben, neemt u dan gerust contact op met uw belastingadviseur.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

5. Publicatie Nederlands kennisgroepstandpunt btw-kwalificatie overbrenging eigen goederen ten behoeve van klinische studies

Zoals we in de voorgaande bijdrage uit deze nieuwsbrief schreven is de Nederlandse Belastingdienst in april 2023 gestart met het publiceren van de standpunten van zijn kennisgroepen, waaronder die van de kennisgroep btw. Een van deze standpunten ziet op de btw-kwalificatie van overbrengingen van eigen goederen ten behoeve van klinische studies, waar wij hieronder nader op ingaan.

Achtergrond

Voor btw-doeleinden wordt de overbrenging van eigen goederen door een btw-ondernemer naar een andere EU-lidstaat in beginsel gelijkgesteld met een belastbare levering. De overbrenger dient deze overbrenging in beginsel als een (fictieve) intracommunautaire levering op te nemen in zijn btw-aangifte en Opgaaf intracommunautaire prestaties in de EU-lidstaat van vertrek. Daarnaast moet hij de overbrenging in beginsel als een (fictieve) intracommunautaire verwerving opnemen in zijn btw-aangifte in de EU-lidstaat van bestemming. Daartoe dient de overbrenger zich in de EU-lidstaat van bestemming voor btw-doeleinden te registreren. Hierop geldt echter een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld indien:

  • de overgebrachte goederen worden gebruikt ten behoeve van voor de overbrenger verrichte deskundigenonderzoeken of werkzaamheden met betrekking tot die goederen die feitelijk plaatsvinden in de EU-lidstaat van bestemming, mits die goederen na de deskundigenonderzoeken of werkzaamheden terugkeren naar de overbrenger in de EU-lidstaat van vertrek;
  • de overgebrachte goederen in de EU-lidstaat van bestemming maximaal 24 maanden worden gebruikt, wanneer de invoer van dezelfde goederen uit een niet-EU-land met het oog op tijdelijk gebruik in aanmerking zou komen voor de regeling voor tijdelijke invoer met volledige vrijstelling van invoerrechten.

Voor de kennisgroep lag de vraag of bovenstaande uitzonderingen toepassing vinden indien een onderneming in het kader van een klinische studie geneesmiddelen vanuit Nederland naar ziekenhuizen en testcentra in andere EU-lidstaten overbrengt. In deze ziekenhuizen en testcentra worden de geneesmiddelen aan proefpersonen toegediend, waardoor zij zich vermengen met de biomedische toestand van de proefpersoon. Het niet-toegediende deel van de geneesmiddelen wordt vernietigd in de EU-lidstaten waar de ziekenhuizen en testcentra zich bevinden. De overgebrachte geneesmiddelen keren dus in geen enkel geval terug naar Nederland.

Standpunt kennisgroep

De kennisgroep is van mening dat geen van bovenstaande uitzonderingen in de geschetste situatie van toepassing is. Wat betreft de eerste uitzondering overweegt zij dat de overgebrachte goederen zich in de EU-lidstaten van bestemming vermengen met de biomedische toestand van de proefpersonen dan wel dat de geneesmiddelen in die EU-lidstaat worden vernietigd. De geneesmiddelen keren na het gebruik in de EU-lidstaten van bestemming dus niet terug naar de EU-lidstaat van vertrek, wat volgens jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie een noodzakelijke voorwaarde is voor de eerste uitzondering.

Wat betreft de tweede uitzondering overweegt de kennisgroep dat goederen waarmee proeven worden uitgevoerd/die aan proeven worden onderworpen, in principe in aanmerking kunnen komen voor de regeling tijdelijke invoer. Daarvoor is wel vereist dat de betreffende goederen de EU na gebruik in dezelfde staat verlaten als waarin zij de EU zijn binnengekomen. In dit kader overweegt de kennisgroep dat de geneesmiddelen, door vermenging met de biomedische toestand van de proefpersonen dan wel vernietiging in de EU-lidstaten van bestemming, niet in dezelfde staat terugkeren naar de EU-lidstaat van vertrek. Indien de geneesmiddelen uit een niet-EU-land zouden worden ingevoerd, zouden zij in de visie van de kennisgroep daarom niet in aanmerking komen voor de regeling tijdelijke invoer. Aldus is de tweede uitzondering volgens de kennisgroep ook niet van toepassing.

Het gevolg is dat de overbrenger in de geschetste situatie een (fictieve) intracommunautaire levering in zijn Nederlandse btw-aangifte en Opgaaf intracommunautaire prestaties moet rapporteren indien hij geneesmiddelen van Nederland naar andere EU-lidstaten overbrengt. Volledigheidshalve merken wij op dat de vraag of deze (fictieve) intracommunautaire levering in de EU-lidstaten van bestemming tot een (fictieve) intracommunautaire verwerving leidt, in de betreffende EU-lidstaten geverifieerd dient te worden.

Het kennisgroepstandpunt is op deze pagina te vinden. Wij houden de publicatie van de kennisgroepstandpunten in de gaten. In de kennisgroepstandpunten komen namelijk diverse fiscale onderwerpen aan bod en wordt duidelijk gemaakt hoe de Belastingdienst tegen deze fiscale onderwerpen aankijkt.

Noël Lürken en Marieke Herber

Naar boven

6. Vergroening van de Belgische autofiscaliteit: nieuwe circulaire biedt verduidelijking

In 2021 voerde de Belgische wetgever een aantal fiscale maatregelen in met betrekking tot autofiscaliteit. Het betrof de vergroening van het bedrijfswagenpark, een verhoogde kostenaftrek voor laadstations voor elektrische wagens, een belastingvermindering voor elektrische wagens en een investeringsaftrek voor koolstofemissievrije vrachtwagens. Sindsdien wijzigde de wetgever de vooropgestelde fiscale maatregelen nog driemaal. Een recent gepubliceerde circulaire vat de wijzigingen samen en biedt bijkomende verduidelijking bij de door de belastingplichtige na te komen verplichtingen. Hieronder gaan we in op de relevante verduidelijkingen uit de circulaire.

Verhoogde kostenaftrek voor laadstations voor elektrische wagens

Vooreerst behandelt de nieuwe circulaire welk type van laadstations in aanmerking komt voor de verhoogde kostenaftrek in de personenbelasting of vennootschapsbelasting ingeval de belastingplichtige de laadpaal beroepshalve aanwendt. Zo koppelt de wetgever hieraan twee voorwaarden:

  • Het moet gaan om een vast laadstation, dit wil zeggen: een laadsysteem dat permanent in de grond of aan de muur bevestigd is. Laadkabels zijn om verschillende redenen uitgesloten.
  • Het laadstation moet de gebruikers kunnen informeren over zijn effectieve laadvermogen en de status.

Tot en met 31 maart 2023 kon gebruikgemaakt worden van de verhoogde aftrek van 200% voor laadstations. Vanaf 1 april 2023 zal dit terugvallen op een verhoogde kostenaftrek van 150% geldig voor investeringen gedaan tussen 1 april 2023 en 31 augustus 2024.

Een samenloop tussen de verhoogde kostenaftrek en de reguliere investeringsaftrek is uitgesloten.

Belastingvermindering voor laadstations voor elektrische wagens in de personenbelasting

Net als voor de verhoogde kostenaftrek gelden dezelfde voorwaarden voor de belastingvermindering voor laadstations in hoofde van natuurlijke personen:

  • Het moet gaat om een vast laadstation. Laadkabels zijn wederom uitgesloten.
  • Het laadstation moet in staat zijn om meldingen over het effectieve laadvermogen en de status uit te sturen.

Het grensbedrag van de uitgaven per laadstation en per belastingplichtige voor een laadstation dat in aanmerking komt voor de belastingvermindering wordt verhoogd naar € 1.750 voor uitgaven vanaf 1 januari 2022.

Voor uitgaven voor investeringen in bidirectionele laadstations werd een afzonderlijk grensbedrag van € 8.000 per laadstation en per belastingplichtige ingevoerd. Bidirectioneel laden betekent dat de elektriciteit in twee richtingen kan worden geladen. Enerzijds van de laadpaal naar de elektrische auto en anderzijds van de elektrische auto naar de laadpaal voor ander gebruik. De combinatie van een belastingvermindering voor een unidirectioneel laadstation en een bidirectioneel laadstation is niet mogelijk. Deze vermindering geldt voor uitgaven gedaan vanaf 1 januari 2023.

De belastingplichtige moet voor het verkrijgen van de belastingvermindering bij zijn aangifte in de personenbelasting vanaf aanslagjaar 2023 (inkomsten 2022) zowel de factuur van plaatsing van het laadstation met adresvermelding bijvoegen als het keuringsattest van elektrische installatie (‘AREI’). Verder moet hij de bewijsstukken en facturen van uitgaven voor plaatsing van het laadstation en de bewijsstukken dat het laadstation een intelligent laadstation is dat enkel groene stroom gebruikt voorhanden houden met het oog op een eventuele controle.

De voorgaande verduidelijkingen zijn van groot belang bij het opmaken van de aangifte personenbelasting over aanslagjaar 2023 (inkomsten over 2022). Voor uitgaven die verricht zijn in 2022 gold de voorwaarde tot toevoeging van bewijstukken nog niet (inwerkingtreding 1 januari 2023), maar bij het claimen van de belastingvermindering in aanslagjaar 2023 (over inkomsten 2022) zal dit wel moeten gebeuren.

Dorien Christiaen en Ann-Sophie Smets

Naar boven

7. Ook zonder kwalificerende buitenlandse belastingplicht mogelijk recht op hypotheekrenteaftrek in Nederland

In de januari 2021-editie van deze nieuwsbrief informeerden wij u over een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin is geoordeeld dat een belastingplichtige alsnog de hypotheekrente in aftrek mocht brengen op diens Nederlands inkomen, ongeacht het feit dat de betreffende belastingplichtige niet kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlands belastingplichtige. De belastingplichtige had namelijk een zodanig gering inkomen in België (woonstaat) dat Nederland belastingvoordelen met betrekking tot de persoonlijke en gezinssituatie moet toekennen. Of sprake is van een gering inkomen moet volgens de rechtbank worden bepaald op basis van de belastingwetgeving van de woonstaat.

Op 24 april 2023 heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant een soortgelijke uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde hier eveneens dat bij de vraag of in de woonstaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige, uitgegaan moet worden van het in de woonstaat te belasten inkomen volgens de regels van die woonstaat. Op basis van deze overweging is in de onderliggende zaak geheel of nagenoeg geheel (90% of meer) van het inkomen van belanghebbende onderworpen aan Nederlandse inkomstenbelasting. De conclusie van de rechtbank is dat belanghebbende recht heeft op hypotheekrenteaftrek in Nederland, ondanks dat niet aan de 90%-eis wordt voldaan en dus geen sprake is van kwalificerende buitenlandse belastingplicht indien het inkomen dat ter heffing is toegewezen aan België zou zijn berekend naar Nederlandse maatstaven. 

Esther Schutte en Esmiralda Pasma

Naar boven

8. Einde Belgische belastingvermindering op kapitaalaflossingen voor een tweede woning

Een recente wetswijziging in België stelde een einde aan de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen voor nieuwe hypothecaire leningen die worden aangegaan vanaf 1 januari 2024, die betrekking hebben op een tweede woning of investeringspand. Voor leningen die uiterlijk op 31 december 2023 worden aangegaan, behoudt de belastingplichtige wel het fiscale voordeel gedurende de resterende looptijd van de lening.

Hieronder gaan we in op de voorwaarden en enkele aandachtspunten ten aanzien van deze belastingvermindering in de Belgische personenbelasting.

Voorwaarden belastingvermindering

De betaalde kapitaalaflossingen met betrekking tot de aangegane hypothecaire lening komen slechts in aanmerking voor de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • De hypothecaire lening (een hypothecair mandaat volstaat niet) wordt aangegaan voor het verwerven of (ver)bouwen van een woning gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruime (‘EER’) die niet de enige of eigen woning is.
  • De lening is aangegaan bij een financiële instelling die binnen de EER is gevestigd.
  • De belastingplichtige is de (volle) eigenaar van de woning.
  • Het leningscontract heeft een looptijd van minstens tien jaar.
  • De lening en kapitaalaflossingen worden door de belastingplichtige zelf betaald.

Wat houdt dit in voor de belastingplichtige?

De betaalde kapitaalaflossingen geven jaarlijks tot een bedrag van € 2.350 recht op een belastingvermindering van 30%, wat dus een maximale belastingbesparing van € 705 oplevert.

De betalingen ondergaan echter wel een dubbele beperking:  

  1. Leningsjaar: de eerste beperking wordt gesteld ten aanzien van het jaar waarin de lening is afgesloten. Wanneer de lening werd afgesloten tussen 2020 en 2023, levert alleen het deel van de hypothecaire lening tot € 78.440 een belastingvoordeel op.
  2. Fiscale korf: de tweede beperking is afhankelijk van de maximale fiscale aftrekruimte, de zogenoemde fiscale korf, met een absoluut maximum van € 2.350. Dit plafond geldt voor de federale en gewestelijke verminderingen samen. Concreet betekent dit dat de fiscale korf mogelijks al wordt gevuld door een lening ten aanzien van de eigen woning. In dat geval resteert geen aftrekruimte ten aanzien van een tweede woning.

We merken op dat een lening voor de aankoop van een tweede woning ook recht geeft op een interestaftrek. Deze interestaftrek lijkt voorlopig nog niet te worden beperkt.

Verschillen tussen gehuwden, wettelijk samenwonende en mede-eigenaars

Gehuwden en wettelijk samenwonende partners kunnen de betaalde kapitaalaflossingen die in aanmerking komen voor de belastingvermindering vrij verdelen onder elkaar. Hiermee kan een hoger belastbaar inkomen van één van hen worden gedrukt. Om hiervan gebruik te maken, moet de lening hoofdelijk en onverdeeld tussen hen zijn aangegaan, moeten beide partners elk een gedeelte in de woning bezitten en moeten ze beiden aanspraak maken op de belastingvermindering in hun aangifte personenbelasting.

Feitelijk samenwonende partners en mede-eigenaars beschikken daarentegen niet over de mogelijkheid tot vrije verdeling van de betaalde kapitaalaflossingen. De belastingvermindering wordt slechts toegepast ten belope van hun eigendomsaandeel.

Dorien Christiaen en Ann-Sophie Smets

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.