Belgium-Holland Desk Newsletter | November 2019
Inhoud
1. Nederlands pensioen in eigen beheer toch omzetten in oudedagsverplichting (ODV)?
2. Boekhoudplicht voor Belgische maatschappen
3. Anticiperen op tariefverhoging voor aanmerkelijkbelanginkomen (box 2) door Nederland
4. De verhoogde Belgische investeringsaftrek en degressief afschrijven voor Belgische KMO’s
5. Transferpricingupdate Nederland
6. Tax shelter voor startende Belgische ondernemingen
8. Belgisch Grondwettelijk Hof vernietigt effectentaks
1. Nederlands pensioen in eigen beheer toch omzetten in oudedagsverplichting (ODV)?
Op 18 oktober 2019 hebben de Belgische autoriteiten een circulaire gepubliceerd over de Belgische behandeling van de uitfasering van Nederlandse pensioenen in eigen beheer. Mogelijk herinnert u zich dat Nederland het pensioen in eigen beheer op 1 juli 2017 afschafte en dat voor reeds opgebouwde pensioenaanspraken de keuze werd geboden tussen:
- ‘bevriezen’ en regulier afwikkelen;
- het afkopen van de aanspraken in 2017, 2018 of 2019;
- het omzetten van de aanspraken in een oudedagsverplichting (ODV) in 2017, 2018 of 2019.
Omdat bovenstaande keuzes fundamentele gevolgen kunnen hebben voor de vermogensverhouding tussen partners, moet in voorkomende gevallen een compensatie plaatsvinden. Wij gaan hierop niet nader in en beperken ons tot de hoofdlijnen van de opties bevriezen, afkopen en omzetten.
Bevriezen
Het bevriezen van het pensioen in eigen beheer is stopzetting van de pensioenopbouw (oprenting uitgezonderd) en het regulier afwikkelen van het pensioen vanaf pensioendatum. Indien de pensioengerechtigde bij ontvangst van de pensioenuitkeringen inwoner is van België, is over de pensioenuitkeringen Belgische personenbelasting verschuldigd. De hoogte van de Belgische belastingheffing is afhankelijk van specifieke omstandigheden. Indien België heft volgens zijn ‘algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige beroepen’ (maximaal 50%), mag Nederland over de uitkeringen geen belasting heffen. Als de Belgische heffing echter lager is en de uitkeringen in een kalenderjaar € 25.000 te boven gaan, kan over de uitkeringen Nederlandse inkomstenbelasting (box 1) verschuldigd zijn.
Afkopen
Bij afkoop van het pensioen in 2017, 2018 of 2019 verleent Nederland een korting. Bij afkoop in 2019 bedraagt deze korting 19,5% van de fiscale waarde van de pensioenaanspraken op 31 december 2015. Bij afkoop van het pensioen in eigen beheer door een inwoner van België moet er rekening mee worden gehouden dat België over de door Nederland verleende korting Belgische personenbelasting heft. Hoewel de Belgische belastingheffing ook hier afhankelijk is van specifieke omstandigheden (maximaal 50%, in specifieke gevallen gelimiteerd tot 16,5%), leidt deze er in veel gevallen toe dat afkoop van het pensioen in eigen beheer door een inwoner van België niet voordelig is.
Omzetten
In eerste instantie adviseerden wij inwoners van België niet om hun pensioen om te zetten in een ODV, omdat werd gedacht dat België een dergelijke omzetting als een belastbaar feit zou beschouwen en naar aanleiding daarvan Belgische personenbelasting (maximaal 50%) zou heffen over de waarde van de pensioenaanspraken.
De recente circulaire bevat echter een nieuw, verrassend standpunt in dit kader. Deze bevestigt namelijk dat België de omzetting van een pensioen in eigen beheer in een ODV niet als een belastbaar feit beschouwt. Hoewel hierbij vraagtekens kunnen worden geplaatst, is dit goed nieuws. Hierdoor is het omzetten van pensioenaanspraken in een ODV voor inwoners van België met een Nederlands pensioen in eigen beheer toch een optie!
Omdat omzetting moet plaatsvinden voor 31 december 2019, dient haast te worden gemaakt. De vraag is echter of omzetten gunstiger is dan afkopen of bevriezen. Dit is afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden en moet per situatie worden beoordeeld. Wij adviseren u dit zo spoedig mogelijk met uw vaste adviseur te bespreken. Wij raden u daarbij aan de kans dat de pensioengerechtigde en/of andere pensioengerechtigden voortijdig overlijden mee te wegen en de mogelijkheden van schenking van vermogen tijdens leven in aanmerking te nemen.
Cees Nijman en Mark Foesenek
2. Boekhoudplicht voor Belgische maatschappen
Sinds de hervorming van het Belgische ondernemingsrecht zijn maatschappen ook onderworpen aan een boekhoudplicht. Door de Wet Hervorming Ondernemingsrecht wordt de Belgische maatschap sedert 1 november 2018 immers beschouwd als een onderneming, wat resulteerde in een aantal nieuwe verplichtingen. Een compleet overzicht van deze gevolgen vindt u hier.
Algemene principes
Een van de nieuwe verplichtingen betreft dus het voeren van een boekhouding. Het type te voeren boekhouding is afhankelijk van bepaalde grenzen:
- indien de maatschap een omzet van maximaal € 500.000 exclusief BTW per jaar heeft, mag zij een vereenvoudigde boekhouding voeren. Deze bestaat uit een aankoopboek, een verkoopboek, een financieel dagboek en een inventarisboek;
- indien de omzet hoger is dan € 500.000 exclusief BTW per jaar, moet de maatschap verplicht een dubbele boekhouding voeren.
Maatschappen die minder dan € 500.000 exclusief BTW aan omzet hebben, mogen echter vrijwillig toch een dubbele boekhouding voeren. Zij kunnen daarbij jaarlijks de keuze maken voor het voeren van een vereenvoudigde dan wel een dubbele boekhouding, ongeacht de keuze die voor het vorige boekjaar gemaakt werd.
Voor maatschappen met een verlengd of een verkort boekjaar, wordt het grensbedrag van € 500.000 pro rata berekend in functie van het aantal maanden van het boekjaar. Voor haar eerste boekjaar (of het eerste boekjaar dat de maatschap boekhoudplichtig wordt) mag een vereenvoudigde boekhouding worden gevoerd indien uit vooruitzichten te goeder trouw blijkt dat het grensbedrag van € 500.000 tijdens dit eerste boekjaar niet zal worden overschreden.
De nieuwe boekhoudplicht slaat enkel op het opmaken van de boekhouding. Er moet geen jaarrekening worden neergelegd of gepubliceerd. Wel geldt ook de verplichting om de boekhouding en verantwoordingsstukken gedurende een periode van minstens zeven jaar bij te houden. Stukken die niet strekken tot bewijs jegens derden moeten slechts gedurende drie jaar worden bewaard.
Wat is de ‘omzet’ van een maatschap?
Tot nu toe heerste er voor maatschappen onzekerheid over de invulling van het begrip ‘omzet’ in de context van het type te voeren boekhouding. In de wet wordt omzet gedefinieerd als ‘het bedrag van andere dan niet-recurrente ontvangsten’. De Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) heeft dit nu in haar advies 2019/11 van 16 oktober 2019 verduidelijkt.
De CBN stelt een erg ruime definitie van ‘ontvangsten’ voorop, waarbij alle ontvangsten in aanmerking genomen worden ongeacht of deze in een dubbele boekhouding een opbrengst zouden uitmaken. Zolang deze ontvangsten recurrent zijn (dus geen uitzonderlijke ontvangsten) moeten zij in aanmerking genomen worden voor het omzetbegrip.
Om het voorgaande te illustreren op het niveau van de maatschap wordt in het advies ook een voorbeeld opgenomen.
Stel dat het vermogen van een maatschap bestaat uit een aandelenparticipatie en een bankrekening; de maatschap heeft geen schulden. De aandelenparticipatie wordt sinds vele jaren aangehouden, en jaarlijks keert de vennootschap een dividend uit aan de maatschap. Tijdens een bepaald boekjaar ontvangt de maatschap opnieuw een dividend, maar ditmaal keert de vennootschap ook eenmalig een superdividend uit. Daarnaast wordt er door de maatschap ook (uitzonderlijk) één procent van de aandelenparticipatie verkocht. De bankrekening genereert jaarlijks interesten.
De CBN bevestigt dat in het bovenstaande (eenvoudige) voorbeeld enkel het jaarlijkse dividend en de jaarlijkse bankinteresten in aanmerking genomen zullen worden als omzet van de maatschap. De eenmalige verkoop van aandelen en de uitkering van het superdividend zijn immers geen recurrente ontvangsten.
Voor een maatschap die een effectenportefeuille aanhoudt, betekent het voorgaande in principe dat iedere verkoop van effecten (die per hypothese recurrent gebeurt) wordt aangemerkt als een ‘ontvangst’ die meetelt bij het bepalen van de omzet van de maatschap. Met als gevolg dat de grens van € 500.000 vrij snel kan worden overschreden...
De Commissie voor Boekhoudkundige Normen meldt evenwel dat zij momenteel nog een meer gedetailleerd advies gericht op maatschappen voorbereidt. Mogelijk worden er dan nog enkele nuances aan het huidige standpunt aangebracht.
Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van de boekhoudplicht is – net als de plicht tot inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen – afhankelijk van het moment van oprichting en de indeling van het boekjaar van de maatschap:
- maatschappen die opgericht zijn/worden vanaf 1 november 2018 zijn meteen boekhoudplichtig;
- indien het gaat om een maatschap die opgericht was vóór 1 november 2018, dan geldt de boekhoudkundige verplichting vanaf het eerste boekjaar dat start na 30 april 2019. Indien het boekjaar van de maatschap overeenstemt met het kalenderjaar, zal zij dus boekhoudplichtig zijn vanaf 1 januari 2020.
Sam Dejaegere en Tillo Dumont
3. Anticiperen op tariefverhoging voor aanmerkelijkbelanginkomen (box 2) door Nederland
Bent u inwoner van Nederland en bezit u 5% of meer van een soort aandelen in een vennootschap? Of bent u inwoner van België en houdt u een dergelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap? In dat geval kwalificeren de inkomsten uit deze belangen, onder andere dividenden en vermogenswinsten, als inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2).
Over inkomen uit aanmerkelijk belang wordt thans 25% Nederlandse inkomstenbelasting geheven. Op 1 januari 2020 wordt het tarief verhoogd tot 26,2% en op 1 januari 2021 tot 26,9%.
Indien u inwoner bent van België, heeft de verhoging van het tarief doorgaans voor u geen gevolgen. Als u inwoner bent van Nederland is dit anders. Bent u voornemens begin 2020 dividend uit te keren, dan kan het lonen het dividend te vervroegen en het nog dit jaar toe te kennen en schuldig te blijven. Wij bespreken graag met u of dit in uw situatie een goed idee is.
Mark Foesenek en Ruud Hoevenaar
4. De verhoogde Belgische investeringsaftrek en degressief afschrijven voor Belgische KMO’s
Het bewerkstelligen van een fiscaal optimaal investeringsbeleid in België, is niet evident. Wetswijzigingen volgen elkaar op, anticiperen is een must.
Vanaf 1 januari 2020 treedt de volgende fase van de hervorming van de Belgische vennootschapsbelasting in werking. Dit met mogelijks verstrekkende gevolgen indien uw vennootschap investeringen in het vooruitzicht heeft. Welke voordelen verdwijnen en tot wanneer kan men ze nog benutten? Enkele afwegingen die u in acht dient te nemen.
De verhoogde investeringsaftrek (20%) voor KMO’s
Vennootschappen die investeren in materiële/immateriële vaste activa, in nieuwe staat verkregen of tot stand gebracht, kunnen genieten van de investeringsaftrek. Voor kleine vennootschappen werd deze investeringsaftrek tijdelijk verhoogd van 8% naar 20%. Dit betekent concreet dat, naast de normale afschrijvingen, ook genoten kan worden van een extracomptabele fiscale aftrek van 20%, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze tijdelijke verhoging geldt evenwel maar voor investeringen gedaan tot 31 december 2019. Vanaf 1 januari 2020 daalt deze investeringsaftrek onherroepelijk naar 8%. Uw investeringen nog doorvoeren voor de jaarwisseling weerspiegelt zich in dit opzicht dus in een bijkomende aftrek van 12%.
Wat dient specifiek te gebeuren voor 31 december 2019, om in aanmerking te komen? Concreet moet de investering ofwel verkregen ofwel, indien het bouwwerken betreft, opgeleverd worden voor 31 december 2019. Evenwel wordt het actiefbestanddeel ook beschouwd als ‘verkregen of tot stand gebracht’ indien een voorschotfactuur wordt bekomen, deze werd betaald en de investering als materieel/immaterieel activa conform de wettelijke bepalingen kan worden geboekt op de balans, ongeacht de datum van aanvang van afschrijving.
Let wel, indien de verhoogde investeringsaftrek wordt toegepast, moet voor dat jaar enerzijds verzaakt worden aan de aftrek van risicokapitaal en anderzijds is deze verhoogde investeringsaftrek, indien onvoldoende winst in dat boekjaar, maar eenmalig overdraagbaar naar het volgend belastbaar tijdperk.
Afschrijven: degressief en op het volledige boekjaar
Investeren voor 31 december 2019 reflecteert zich voor KMO’s daarenboven in meer flexibele en gunstigere afschrijvingsmogelijkheden die u in staat stellen om het fiscaal beleid van uw KMO verder te optimaliseren. Dit ontplooit zich in beginsel in twee facetten.
Allereerst zal vanaf 2020 degressief afschrijven niet meer toepasbaar zijn. Zo verdwijnt de mogelijkheid om te kunnen genieten van een dubbel afschrijfpercentage van de lineaire afschrijving (beperkt tot 40% van de aanschafwaarde). Hogere afschrijvingen in het boekjaar betekent lagere belastbare winst en dus minder vennootschapsbelasting.
Daarnaast zal voor de kleine vennootschap het keuzestelsel om al dan niet over het volledige boekjaar af te schrijven verdwijnen. Dit houdt in dat, vanaf 2020, er eveneens voor de kleine vennootschappen, zoals dat voor grote vennootschappen nu reeds het geval is, pro rata temporis moet worden afgeschreven. Concreet betekent dit dat er voor een boekjaar enkel een afschrijving in rekening mag gebracht worden pro rata temporis per dag van het boekjaar dat de activa verworven waren. Dit terwijl tot 31 december 2019, zelfs indien wordt geïnvesteerd op de laatste dag van het jaar, uw KMO-vennootschap nog voor het volledige jaar kan afschrijven.
Op basis van wat voorafgaat, is het duidelijk dat investeren voor of na 1 januari 2020 grote fiscale consequenties kan hebben voor uw vennootschap. Zowel op vlak van de verhoogde investeringsaftrek alsook met betrekking tot de afschrijvingen vervallen enkele mogelijke optimalisaties. Ondanks het feit dat het jaareinde nadert, is het opportuun om de afweging nu te maken. U kan namelijk, geheel in lijn met de wetgeving, genieten van zowel een verhoogde investeringsaftrek alsook een hogere afschrijvingskost indien u investeert in 2019. Aarzel niet ons te contacteren mocht u assistentie wensen in het kader van beoogde investeringen.
Ilke Vandenbroeck en Tom Ieven
5. Transferpricingupdate Nederland
In de juni 2019-editie van deze nieuwsbrief gaven wij u een update van de ontwikkelingen op het gebied van transfer pricing en relevante data over transferpricingdocumentatie. Hierna bespreken wij de laatste ontwikkelingen op dit vlak.
Recente transferpricingjurisprudentie
In meerdere recente uitspraken is het belang van de aanwezigheid van transferpricingdocumentatie en de onderbouwing van gelieerde transacties weer gebleken. In een uitspraak van Rechtbank Noord-Holland ging het om de aftrek van kosten ter zake van diverse facturen voor ingekochte goederen en diensten van een gelieerde vennootschap in India. De (Nederlandse) belastingplichtige had, behalve de facturen vanuit India, verder geen documentatie of onderbouwing van de gehanteerde prijzen of voorwaarden. De rechtbank heeft bepaald dat het niet voldoende is om in algemene zin te stellen dat het door belastingplichtige behaalde brutowinstpercentage acceptabel zou zijn en/of dat de winst bij de gelieerde entiteit in India werd belast tegen 25%.
Ook in het geval van een Belgische bedrijvendokter, waarbij het ging om de winsttoerekening aan een vaste vertegenwoordiger in Nederland, oordeelde het hof dat het redelijk was om een gedeelte van de winst toe te rekenen aan de vaste vertegenwoordiger, zoals was gesteld door de inspecteur.
Staatssteunzaken bij het Gerecht van de Europese Unie: Starbucks en Fiat
Het Gerecht van de Europese Unie heeft recentelijk uitspraak gedaan inzake de Starbucks- en Fiat-staatssteunzaken. Het Gerecht heeft beoordeeld of de verrekenprijsafspraken tussen Nederland-Starbucks en Luxemburg-Fiat in overeenstemming waren met het EU-recht. In de Starbucks-zaak oordeelde het Gerecht op 24 september 2019 dat het besluit van de Commissie moest worden vernietigd en dat dus geen sprake was staatssteun. Op dezelfde dag bevestigde het Gerecht in de Fiat-zaak dat daarin wel sprake was van verleende staatssteun door Luxemburg aan Fiat. Er kan nog in beroep worden gegaan bij het Europese Hof van Justitie. Meer informatie over deze uitspraken leest u hier.
Nieuwe Nederlandse rulingpraktijk per 1 juli 2019 van kracht
Per 1 juli 2019 is de Nederlandse rulingpraktijk herzien. Het doel van de herziening is een meer transparante rulingpraktijk en het verder waarborgen van de kwaliteit van de rulingpraktijk voor bedrijven met reële activiteiten. De maatregelen betekenen onder meer dat belastingplichtigen/concerns die zich alleen om fiscale redenen in Nederland vestigen en hier verder geen economische nexus hebben, geen ruling meer krijgen van de Belastingdienst. Wij verwijzen naar onze eerdere berichtgeving hierover.
Country-by-Country Reporting-notificaties per 31 december 2019
De Nederlandse Country-by-Country Reporting- (CbCR-)notificaties moeten uiterlijk op de laatste dag van het boekjaar van de multinationale groep worden ingediend bij de Nederlandse belastingdienst. Voor boekjaren die gelijk zijn aan het kalenderjaar zal de CbCR-notificatie uiterlijk op 31 december 2019 moeten zijn ingediend.
Tim Bruins en Dianne Berry
6. Tax shelter voor startende Belgische ondernemingen
Sinds midden 2015 tracht de Belgische regering de investering door particuliere beleggers in kmo’s te stimuleren. Een van de maatregelen die hierin kadert is de tax shelter voor startende ondernemingen die werd ingevoerd voor investeringen in start ups vanaf 1 juli 2015. Deze maatregel komt er in het kort op neer dat particuliere investeerders een niet-overdraagbare belastingvermindering van 30% (kleine vennootschappen) of 45% (micro vennootschappen) genieten indien zij rechtstreeks of onrechtstreeks – via een geregistreerd crowdfundingplatform of startersfonds – nieuwe aandelen verwerven in startende kmo-vennootschappen. Er vanuit gaande dat zowel de investeerder als de start up aan alle voorwaarden voldoet.
De belangrijkste voorwaarden zijn dat:
- een investeerder kan per jaar slechts € 100.000 in aanmerking komende investeringen verrichten;
- de investeerder moet zijn investering ten minste 4 jaar behouden;
- de investering moet gebeuren door een inbreng in geld binnen de 4 jaar na de oprichting tegen uitgifte van aandelen;
- elke vennootschap kan slechts ten belope van € 250.000 kwalificerende investeringen ontvangen;
- de investeerder mag niet meer dan 30% van de aandelen van de vennootschap verwerven.
Een bijkomend aandachtspunt is dat initieel investeerders tijdens hun investering geen mandaat als zaakvoerder of bestuurder in de vennootschap mochten uitoefenen. Echter wil men als investeerder betrokken zijn bij het beleid van de vennootschap, ter bescherming van de gemaakte investering. Ondertussen is de wetgever hierin tegemoet gekomen en laat ze toe dat een investeerder na de kapitaalverhoging benoemd wordt tot onbezoldigd bestuurder. Waarbij dit mandaat gedurende ten minste 48 maanden onbezoldigd dient te blijven.
Voordeel
Vereenvoudigd is het voordeel voor een investeerder het volgende:
Stel men heeft een belastbaar beroepsinkomen ten belope van € 100.000, waar na diverse fiscale aftrekken een belasting op wordt geheven ten belope van € 37.000. Indien men tijdens dat jaar ook een kapitaalinbreng heeft gedaan in een start up die als klein wordt beschouwd, heeft men recht op een belasting krediet van € 30.000 (30% van € 100.000). Hierdoor zal de investeerder slechts € 7.000 aan belastingen dienen te betalen (€ 37.000 te betalen belastingen – € 30.000 belastingkrediet). Het risico waaraan de investeerder wordt blootgesteld (bijvoorbeeld bij onverhoopt faillissement van de start up) bedraagt dan ook slechts € 70.000.
Scale up
Sinds 2018 is deze maatregel uitgebreid met een tax shelter voor groeibedrijven. Hierdoor krijgen particuliere beleggers een belastingvermindering van 25% indien zij nieuwe aandelen verwerven van een groeibedrijf door middel van een kapitaal inbreng in geld. Een groeibedrijf wordt gedefinieerd als een kleine vennootschap van minstens 4 en maximaal 10 jaar oud, met minstens 10 voltijdse werknemers. Deze vennootschap moet tijdens de twee boekjaren voorafgaandelijk aan de investering een groei realiseren van minimum 10% per jaar in werkgelegenheid en/of omzet.
Bovendien kunnen groeibedrijven voor een tweede maal € 250.000 aan investeringen aantrekken die van deze maatregel kunnen genieten. Waardoor ze uiteindelijk € 500.000 aan externe kapitaal injecties kunnen genieten waarbij de investeerders hun risico beperken gelet op het ontvangen belastingkrediet.
Samenvattend kan gesteld worden dat dit fiscaal een heel interessante maatregel is voor investeerders, maar langs de andere kant is het ook belangrijk om u goed te laten begeleiden. Dit zodat zeker alle voorwaarden voldaan zijn. Bijkomend zal in dit geval zelden of nooit enkel het fiscale luik onderzocht moeten worden, maar zal ook gekeken moeten worden naar de vennootschapsrechtelijke punten.
Bernard Glorieux
7. Nederlandse Wet normalisering rechtspositie ambtenaren: mogelijk gevolgen voor uw socialezekerheidspositie per 1 januari 2020
Per 1 januari 2020 treedt de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking. Deze wet heeft harmonisatie van de rechtspositie van ambtenaren en werknemers in het bedrijfsleven tot doel. De Wnra kan een impact hebben op uw socialezekerheidspositie, ook als u momenteel geen ambtenaar bent.
Europese Verordening 883/2004
Binnen Europa wordt de socialezekerheidspositie van individuen die grensoverschrijdend werken bepaald door Verordening 883/2004. Volgens de aanwijsregels van deze verordening is op een ambtenaar van een lidstaat die tevens een dienstbetrekking uitoefent in een andere lidstaat (wat als gevolg hiervan wordt gezien als gelijktijdige tewerkstelling), de socialezekerheidswetgeving van toepassing van de lidstaat waaronder de dienst ressorteert waarbij hij werkzaam is, ongeacht de woonplaats en de locatie van de werkzaamheden. Voor werknemers zijn andere regels van toepassing, waarbij de locatie van de werkzaamheden in principe leidend is.
Inwerkingtreding Wnra
Met de inwerkingtreding van de Wnra komen er per 1 januari 2020 nieuwe overheidswerkgevers bij, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB), waardoor de werknemers van deze werkgevers vanaf dan zullen kwalificeren als ambtenaar. Ook zullen sommige ambtenaren voor socialezekerheidsdoeleinden juist niet meer als ambtenaar worden aangemerkt, zoals bepaalde werknemers in het openbaar onderwijs (inclusief universiteiten). Als gevolg hiervan kan er per 1 januari 2020 een verandering optreden in de socialezekerheidspositie.
Indien sprake is van een gewijzigde situatie, zijn afgegeven A1-verklaringen in principe niet meer geldig en moet een nieuwe aanvraag worden gedaan.
In de praktijk
Neem bijvoorbeeld de situatie dat u in Nederland woont en vier dagen per week in België bij een Belgische werkgever werkt. Daarnaast bent u voor één dag per week in dienst bij een Nederlandse universiteit en wordt u in dit kader als ambtenaar beschouwd. Tot 1 januari 2020 bent u volgens de van toepassing zijnde aanwijsregel voor ambtenaren sociaal verzekerd in Nederland. Vanaf 1 januari 2020 verliest u vanwege de Wnra echter deze ambtelijke status in Nederland, met als gevolg dat de verordening een ander socialezekerheidssysteem aanwijst. Omdat u niet minimaal 25% van uw werkzaamheden in uw woonland Nederland verricht, bent u sociaal verzekerd in België.
Het directe gevolg is dat de Nederlandse universiteit een Belgische schaduwloonadministratie zal moeten opstarten om maandelijks de Belgische socialezekerheidsbijdragen die verschuldigd zijn op het Nederlandse loondeel te kunnen aangeven en afdragen in België. Op basis van het principe dat slechts de wetgeving van één land van toepassing is, zal uw Belgische werkgever nu ook Belgische socialezekerheidsbijdragen voor u moeten betalen. Van uw beide brutolonen zal ook een inhouding voor Belgische sociale zekerheid via de loonadministratie plaatsvinden. Over het algemeen kan men stellen dat de Belgische sociale zekerheid ook een hogere kostprijs voor werkgever en werknemer met zich meebrengt. Eventueel kan worden bekeken of bepaalde bijdrageverminderingen van toepassing kunnen zijn. Noteer tot slot dat er niet alleen wijzigingen kunnen zijn op het vlak van de bijdragen, maar ook op dat van de socialezekerheidsvoordelen. Zo zult u in België een wettelijk pensioen opbouwen en zult u voor het behoud van de zorgverzekering in uw thuisland Nederland in België een S1-document moeten aanvragen via de Belgische zorgverzekeringsinstellingen.
Wij adviseren u zich daarom bewust te zijn van uw socialezekerheidspositie en deze bij twijfel met uw werkgever te bespreken.
William Donders en Jeroen Vandenbossche
8. Belgisch Grondwettelijk Hof vernietigt effectentaks
Op 17 oktober 2019 heeft het Belgisch Grondwettelijk Hof (hierna: het Hof) de fel omstreden effectentaks vernietigd. De taks leidt immers tot meerdere verschillen in behandeling, die berusten op beleidskeuzes die kennelijk onredelijk zijn. De taks kan dus niet meer geheven worden. Maar omwille van de eventuele budgettaire en administratieve impact, handhaaft het Hof de gevolgen voor het verleden. Wat betekent dit in voor u en wat bent u nog verschuldigd? Enkele praktische beschouwingen.
Wat voorafging aan het oordeel: de historiek
Sedert 10 maart 2018 wordt in België een jaarlijkse taks geheven van 0,15% op effectenrekeningen met een gemiddelde waarde van minstens € 500.000 indien die worden aangehouden door natuurlijke personen, de zogenaamde taks op de effectenrekeningen. Het doel: het nastreven van een rechtvaardigere fiscaliteit door de grote(re) vermogens meer te laten bijdragen aan het staatsbudget.
Het hobbelig politiek en juridisch parcours bij de totstandkoming van de taks voorspeldde echter niet veel goeds en reflecteerde zich snel in een reeks verzoeken tot vernietiging bij het Hof. De kernvraag: leidt deze taks – door de manier waarop ze op bepaalde punten toegepast wordt – tot een onredelijk verschil in behandeling tussen natuurlijke personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden?
We verwijzen naar onze eerdere berichtgeving hieromtrent.
Het oordeel: de drie kerngedachten van het Hof
Het Hof komt op basis van drie middelen tot de conclusie dat de effectentaks ongrondwettelijk is. Ten eerste stelt het Hof dat de wetgever zeer selectief was bij het definiëren van de belastbare financiële instrumenten. Een aantal financiële instrumenten blijven immers buiten schot, ondanks dat deze op een effectenrekening gehouden worden en een ‘vermogensverrijkend karakter’ en een ‘zelfstandige en substantiële vermogenswaarde’ hebben (zoals de belastbare instrumenten).
Ten tweede verwijt het Hof de wetgever dat zij, gezien het doel van de wetgeving, een onredelijk onderscheid maakt louter naargelang de wijze waarop aandelen worden aangehouden. Zo is de effectentaks niet van toepassing op aandelen op naam – zelfs al zijn ze beursgenoteerd – als die niet op een effectenrekening staan. Dit ondanks dat deze aandelen een relevante vermogensbarometer zijn.
Ten derde zet het Hof vraagtekens bij de vereenvoudigde praktische regel van ‘proportionaliteit’. Als een effectenrekening door meerdere (co)titularissen wordt aangehouden, wordt vermoed dat iedere co-titularis een even groot deel van de effectenrekening bezit. Dat komt in echter niet altijd overeen met de werkelijkheid en gaf aan sommigen de opportuniteit om aan de taks te ontsnappen.
Kortom, de effectentaks leidt tot een onredelijk verschil in behandeling naar gelang de aard alsook de wijze waarop financiële instrumenten worden aangehouden. Daarom wordt de taks vernietigd.
Wat betekent dit concreet?
Het Hof vernietigt de taks en deze kan dus niet meer geheven worden. Met het oog op de mogelijke nefaste budgettaire en administratieve gevolgen, worden de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor het verleden echter gehandhaafd. Dit betekent dat de taks die in het verleden reeds betaald werd in principe niet kan teruggevorderd worden en voor de pas afgesloten referentieperiode (belastbaar tijdperk) – afgesloten op 30 september 2019 – nog moet worden aangegeven en betaald.
Is verweer mogelijk?
De vraag is of de belastingplichtige zich zomaar moet neerleggen bij de niet-retroactiviteit. Allereerst rijst de vraag of een belastingplichtige effectief nog verplicht kan worden om een ongrondwettelijke belasting (voor de referentieperiode 1 oktober 2018 tot 30 september 2019) aan te geven en te betalen, waarvoor de wettelijke aangifte en betalingstermijn nog niet verstreken is. Veiligheidshalve, gezien de onduidelijkheid en de mogelijke sancties – een administratieve boete en 7% nalatigheidsinterest – die de fiscus bij niet- of laattijdige aangifte vermoedelijk zal opleggen, is het aangeraden om de taks toch aan te geven en te betalen om ze daarna eventueel terug te vorderen.
De tweede vraag is of de reeds betaalde taks (inkomstenjaar 2018) en de taks die nog betaald zal worden (inkomstenjaar 2019) toch nog teruggevorderd kan worden op basis van andere juridische middelen en wat de belastingplichtige daarvoor concreet moet ondernemen. Een belastingplichtige zou voor de taks die al is betaald en/of nog betaald wordt, een (administratief) teruggaafverzoek kunnen indienen. Voor inkomstenjaar 2018 heeft de belastingplichtige daarvoor de tijd tot 31 december 2019 (voor inkomstenjaar 2019 tot 31 december 2020). De fiscus zal het teruggaafverzoek hoogstwaarschijnlijk afwijzen. Maar de belastingplichtige kan dan nog steeds naar de rechter (van eerste aanleg) stappen, ook met andere argumenten die het Hof nog niet behandeld heeft.
Ten laatste kan een belastingplichtige de Belgische Staat mogelijk burgerrechtelijk aansprakelijk stellen voor de geleden schade ingevolge van een fout (van de wetgever). De schade die door een (grove) onzorgvuldigheid berokkend werd, dient normaliter ook vergoed te worden. Op basis van recente rechtspraak lijkt de kans echter klein dat een belastingplichtige op die manier belastingen zal kunnen recupereren, maar het is mogelijk toch het proberen waard.
Conclusie
Het moge duidelijk zijn dat door onzorgvuldig opgestelde wetgeving, de wetgever zelf de teloorgang van de effectentaks heeft ingeleid. Ironisch genoeg heeft de zoektocht naar rechtvaardigheid geleid tot een niet-gerechtvaardigde wetgeving. Een verdediging tegen de niet-retroactiviteit is niet voor de hand liggend, maar lijkt evenmin onmogelijk. Wordt ongetwijfeld vervolgd…
Tom Ieven en Kevin Hellinckx