België-Nederland Nieuwsbrief | Juni 2023
Inhoud
1. Aankondiging KPMG België-Nederland Desk Seminar 2023
2. Nieuw belastingverdrag tussen België en Nederland ondertekend en terugblik op webcast
4. Betaal eens uw Vlaamse erfbelasting met… cultuurgoederen
1. Aankondiging KPMG België-Nederland Desk Seminar 2023
Op dinsdagochtend 10 oktober 2023 vindt van 9.30 tot 13.00 uur ons jaarlijkse KPMG België-Nederland Desk Seminar plaats.
In de prachtige ambiance van Hotel Nassau in Breda zullen wij diverse presentaties en workshops verzorgen over actuele fiscale en juridische ontwikkelingen in België en Nederland. We sluiten net als afgelopen editie graag af met een ‘walking lunch’, waarbij u uitgebreid de gelegenheid hebt om met ons en andere aanwezigen te spreken.
Noteer deze datum daarom alvast in uw agenda. Nadere informatie over het programma en de aanmelding volgt later.
2. Nieuw belastingverdrag tussen België en Nederland ondertekend en terugblik op webcast
In de mei 2023-editie van deze nieuwsbrief meldden we u al dat waarschijnlijk op 21 juni 2023 het langverwachte nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland zou worden ondertekend. De onderhandelingen hierover liepen al zeer lange tijd en het huidige verdrag stamt uit 2001, waarna het voor het laatst is gewijzigd middels een wijzigingsprotocol in 2009.
Vanaf 2022 werd bovendien het multilateraal instrument (‘MLI’) van toepassing op het huidige verdrag, waar wij u eerder in de december 2021-editie van deze nieuwsbrief en via een speciaal MLI-webinar over informeerden.
Nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland ondertekend op 21 juni 2023
Op 21 juni 2023 was het uiteindelijk inderdaad zover, de Nederlandse staatssecretaris van Financiën Marnix van Rij reisde gedurende het staatsbezoek van de Nederlandse koning Willem-Alexander en koningin Máxima aan België af naar Brussel. Daar ondertekende hij samen met de Belgische federale minister van Financiën Vincent Van Peteghem en de Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Wonen en Onroerend Erfgoed Matthias Diependaele het langverwachte nieuwe belastingverdrag.
Voor de tekst van het verdrag en een interview met Cees Nijman (KPMG Meijburg & Co, Nederland) en Kizzy Wandelaer (KPMG Tax, Legal & Accountancy, België) verwijzen we u graag naar onze berichtgeving van 23 juni 2023. Bovendien hebben we voor u ook een samenvatting van de wijzigingen in het nieuwe verdrag opgesteld.
Nu het verdrag is ondertekend, is het aan beide landen om het nieuwe verdrag te ratificeren, waarna het verdrag in werking treedt en vervolgens op een nader te bepalen datum van toepassing wordt. In Nederland zal het verdrag waarschijnlijk een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure doorlopen voor goedkeuring door zowel de Tweede als Eerste Kamer. In België zijn er zelfs zes parlementen die elk hun goedkeuring moeten verlenen. Het is daarom de verwachting dat het verdrag niet al per 1 januari 2024 van toepassing wordt, maar dat dit ten vroegste 1 januari 2025 zal zijn.
Terugblik webcast nieuw belastingverdrag Nederland-België
De KPMG België-Nederland Desk organiseerde op dinsdag 27 juni 2023 een speciale webcast over de gevolgen van het nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland. Tijdens deze webcast stonden we stil bij de verschillen tussen de oude en de nieuwe verdragsteksten en de gevolgen van het nieuwe verdrag voor bijvoorbeeld ondernemingen, particulieren, gepensioneerden en grensarbeiders.
Hebt u de webcast helaas gemist? Bekijk de webcast hier terug.
Cees Nijman en Pepijn van Eijk
3. Conclusie advocaat-generaal in procedures Nederlandse inhoudingsvrijstelling dividendbelasting herhaalt het belang van relevante substance
Eerder informeerden we u over het oordeel van Gerechtshof Amsterdam in de inmiddels beruchte ‘juni-zaken’ over toepassing van de inhoudingsvrijstelling in de Nederlandse dividendbelasting. Het betreft twee samenhangende zaken, waarin Nederlandse vennootschappen dividend hebben uitgekeerd aan Belgische houdstervennootschappen, waarvan de aandelen uiteindelijk worden gehouden door een Belgische familie.
De betreffende zaken gaan over de toepassing van de Nederlandse inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting op dividenden die door in Nederland gevestigde vennootschappen zijn uitgekeerd aan Belgische houdstervennootschappen. Hierbij staat centraal of de inhoudingsvrijstelling moet worden geweigerd, omdat sprake is van een (veronderstelde) misbruiksituatie. In een dergelijk geval is namelijk toch Nederlandse dividendbelasting verschuldigd door toepassing van een antimisbruikbepaling. Voor meer informatie over toepassing van deze antimisbruikbepaling in de inhoudingsvrijstelling verwijzen we naar de september 2022-editie van deze nieuwsbrief.
Deze zaken deden en doen nog altijd veel stof opwaaien, omdat ze duidelijk hebben gemaakt dat de aanwezigheid van relevante economische ‘substance’ bij grensoverschrijdende dividenduitkeringen nog belangrijker is dan eerder werd gedacht. Inmiddels zijn de conclusies van advocaat-generaal (‘A-G’) Wattel in deze zaken verschenen. Hierin adviseert de A-G de Nederlandse Hoge Raad om de cassatieberoepen van de belanghebbenden in beide zaken ongegrond te verklaren, ook in de zaak waar de rechtbank in eerste instantie oordeelde dat de Belgische houdstervennootschap wel over voldoende substance beschikte.
Juni-zaken en oordeel Gerechtshof Amsterdam
De aandeelhouders van de Belgische houdstervennootschappen zijn in België woonachtige leden van dezelfde familie. In de ene zaak (de ‘onsympathieke zaak’) is sprake van een passieve houdstervennootschap, die vrijwel geen bezittingen of activiteiten heeft buiten het belang in de Nederlandse vennootschap en twee oldtimers. In dan andere zaak (de ‘sympathieke zaak’) is wel sprake van een actieve houdstervennootschap, die naast het belang in de Nederlandse vennootschap nog diverse andere deelnemingen en andere vermogensbestanddelen bezit, kantoorruimte huurt (in de woning van de aandeelhouder) en bovendien significante managementvergoedingen en (doorbelaste) loonkosten betaalt.
De Nederlandse vennootschappen hebben de inhoudingsvrijstelling niet toegepast en Nederlandse dividendbelasting ingehouden op de dividenden aan de Belgische houdstervennootschappen. Door toepassing van het belastingverdrag tussen België en Nederland is 5% dividendbelasting ingehouden, in plaats van het reguliere Nederlandse dividendbelastingtarief van 15%.
In de onsympathieke zaak was geen sprake van een ‘materiële onderneming’ en werd de inhoudingsvrijstelling door Gerechtshof Amsterdam geweigerd vanwege de omstandigheid dat vrijwel geen substance aanwezig was. In de sympathieke zaak was wel sprake van een behoorlijke mate van substance en dreef de Belgische houdstervennootschap volgens het hof zelfs een materiële onderneming. Toch oordeelde het hof dat deze substance onvoldoende relevant was voor het belang in de Nederlandse vennootschap, waardoor het belang in deze vennootschap functioneel niet aan die onderneming kan worden toegerekend. Volgens het hof is dus voldoende ‘relevante substance’ vereist voor toepassing van de inhoudingsvrijstelling. Naar aanleiding van de uitspraken van het hof is in beide zaken beroep in cassatie ingesteld bij de Nederlandse Hoge Raad.
Conclusie A-G Wattel en vervolg
De A-G is van mening dat het cassatieberoep in beide zaken moet worden verworpen, omdat Gerechtshof Amsterdam volgens hem de juiste juridische maatstaf heeft aangelegd en de feitelijke oordelen niet onbegrijpelijk zijn of onvoldoende zijn gemotiveerd. Het wachten is nu op het arrest van de Hoge Raad. Het is de vraag of het cassatieberoep iets zal opleveren voor de belanghebbenden, omdat de Hoge Raad een feitelijk oordeel van het hof niet beoordeelt op juistheid en slechts toetst of dit begrijpelijk is en voldoende gemotiveerd. Als dat zo is, dan zal waarschijnlijk bovendien verwijzing naar een ander gerechtshof moeten volgen om opnieuw feitelijk naar de zaak te kijken.
Indien de Hoge Raad het cassatieberoep ook in de sympathieke zaak ongegrond verklaart, dan zal dat de Nederlandse Belastingdienst aanleiding geven om vergelijkbare structuren te bestrijden. Vanwege de principal purpose test (‘PPT’), de algemene antimisbruikbepaling uit het multilateraal instrument (‘MLI’) dat sinds 2022 van toepassing is, zal – anders dan in de onderliggende zaken het geval was – mogelijk zelfs 15% Nederlandse dividendbelasting verschuldigd zijn bij het weigeren van de inhoudingsvrijstelling. Hetzelfde geldt na inwerkingtreding van het nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland, dat recent werd ondertekend en ook een PPT bevat (zie ook de tweede bijdrage in deze nieuwsbrief).
Zorg voor voldoende relevante substance
Gelet op het oordeel van het hof en de conclusie van de A-G verdient het daarom op basis van de huidige stand van zaken aanbeveling ervoor te zorgen dat de functie van buitenlandse houdstervennootschappen goed kan worden onderbouwd en dat sprake is van ‘relevante substance’. Hierbij kan worden gedacht aan (niet limitatief/doorslaggevend):
- feitelijke aansturing van de Nederlandse vennootschap door de buitenlandse moedervennootschap;
- de beschikking over (het liefst eigen) personeel dat zich bezighoudt met de Nederlandse vennootschap en over kantoorruimte waar die activiteiten worden verricht;
- de feitelijke beschikkingsmacht over de van de Nederlandse vennootschap ontvangen dividenden bij het bestuur van de houdstervennootschap, zodat die houdstervennootschap niet verplicht is om het ontvangen dividend door uit te keren.
Janine Meijs en Pepijn van Eijk
4. Betaal eens uw Vlaamse erfbelasting met… cultuurgoederen
Al geruime tijd is het mogelijk om in Vlaanderen de verschuldigde erfbelasting bij een overlijden te betalen met kunstwerken, weliswaar onder bepaalde voorwaarden. Ook in Brussel en Wallonië bestaat een soortgelijke regeling.
Reeds sinds 1985 is er in het (toen nog federale) Wetboek Successierechten een regeling voorzien waarbij bepaalde kunstwerken in betaling gegeven kunnen worden ter gehele of gedeeltelijke betaling van verschuldigde successierechten. Een belangrijke voorwaarde voor deze regeling is dat de aangeboden kunstwerken topstukken of sleutelwerken zijn, die behoren tot het Vlaams cultureel erfgoed of die internationale faam hebben. Met de invoering van deze regeling heeft de wetgever beoogd te vermijden dat belangrijk cultureel erfgoed naar het buitenland verdwijnt.
In 2015 werd het Vlaamse Gewest bevoegd tot heffing van de erfbelasting en nam het daarbij de bestaande regeling inzake de inbetalinggeving van kunstwerken integraal over. Echter, tot nu toe werd er zeer weinig gebruikgemaakt van dit instrument.
Daarom heeft de Vlaamse decreetgever nu beslist om enkele nieuwigheden in te voeren die dit regime aantrekkelijker moeten maken. De nieuwe regeling zal in werking treden op 1 juli 2023. Onderstaand lichten we de nieuwe Vlaamse regeling toe. Interessant om op te merken is dat Nederland ook een dergelijke regeling kent, die op opvallend veel punten gelijkenissen vertoont met de aangepaste Vlaamse regeling.
Wat wordt er gewijzigd?
In eerste instantie vond de decreetgever het begrip ’kunstwerken‘ te eng, in die zin dat het gebruik van deze term leek te suggereren dat bepaalde cultuurgoederen (zoals archeologische vondsten, juwelen, manuscripten, wetenschappelijke objecten) niet in aanmerking zouden komen voor deze regeling. Om die reden wordt in de nieuwe regeling de term ’cultuurgoederen‘ gehanteerd.
Verder heeft de decreetgever uitdrukkelijk gedefinieerd wat er onder cultuurgoederen wordt begrepen, waarbij wordt verwezen naar omschrijvingen die opgenomen zijn in het Topstukkendecreet en het Cultuurerfgoeddecreet. De zogenoemde ‘Topstukkenraad’ zal daarbij adviseren of de aangeboden cultuurgoederen voor betaling in aanmerking komen, alsook zal zij advies uitbrengen over de waardeschatting.
Waar de huidige regeling enkel voorziet in een inbetalinggeving voor de verschuldigde erfbelasting, zal het binnenkort ook mogelijk zijn om toebehoren bij de erfbelasting te betalen met cultuurgoederen. Onder het begrip ’toebehoren wordt onder meer verstaan de nalatigheidsinteresten, administratieve geldboetes, belastingverhogingen en gerechtskosten.
Het is verder van belang dat de cultuurgoederen op de dag van het overlijden in hun geheel in volle eigendom moeten toebehoren aan de overledene en/of aan zijn langstlevende echtgenoot of zijn wettelijk samenwonende partner en/of zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden. In principe komen cultuurgoederen die reeds zijn overgedragen aan een rechtspersoon dus niet meer voor de regeling in aanmerking.
Fiscale stimuli
Een andere belangrijke nieuwigheid is dat bij de inbetalinggeving de marktwaarde van de betrokken cultuurgoederen wordt verhoogd met 20%, waarbij de marktwaarde wordt vastgesteld door de Topstukkenraad. Door deze fiscale stimulans hoopt de decreetgever het stelsel van inbetalinggeving van cultuurgoederen een stuk aantrekkelijker te maken. Bovendien, indien de (verhoogde) waarde van het cultuurgoed hoger zou zijn dan de verschuldigde belasting, kan in bepaalde gevallen het saldo door de Vlaamse belastingdienst worden terugbetaald.
Indien belastingplichtigen tijdens hun leven al zekerheid willen over de mogelijkheid tot inbetalinggeving van cultuurgoederen na hun overlijden, kan nu ook een voorafgaand en bindend advies worden aangevraagd bij de Topstukkenraad. Bij een positief advies krijgt de belastingplichtige nu al zekerheid dat de betreffende cultuurgoederen in aanmerking komen voor inbetalinggeving.
Sam Dejaegere
5. Meer duidelijkheid over Europese kaderovereenkomst inzake de socialezekerheidsgevolgen van thuiswerken
In de april 2023-editie van deze nieuwsbrief informeerden wij u over de nieuwe kaderovereenkomst inzake de socialezekerheidspositie van grensarbeiders. Op basis van deze kaderovereenkomst kunnen werknemers in de woonstaat telewerken zonder dat sprake is van een wijziging van het toepasselijke socialezekerheidssysteem, onder voorwaarde dat minder dan 50% vanuit de woonstaat wordt gewerkt en de resterende tijd in het land van de werkgever. De kaderovereenkomst wordt aangegaan voor vijf jaar en kan steeds met vijf jaar worden verlengd.
Kaderovereenkomst van toepassing in de relatie tussen België en Nederland
Recent heeft zowel België als Nederland de kaderovereenkomst getekend. In de relatie tussen België en Nederland treedt de overeenkomst daarom per 1 juli 2023 in werking. Dat is tevens het moment waarop de Europese ‘no-impactpolicy’ voor sociale zekerheid afloopt.
Voorwaarden en keuze voor toepassing kaderovereenkomst
Om gebruik te kunnen maken van de overeenkomst moet een aanvraag voor het afgeven van een A1-verklaring ingediend worden. De verklaring zal afgegeven worden op basis van artikel 16 van de Europese socialezekerheidsverordening, voor een periode van maximaal drie jaar. Na drie jaar kan een nieuwe A1-verklaring worden aangevraagd. De implementatieperiode voor de uitvoering van de kaderovereenkomst is zeer kort en de verwachting is dat in groten getale gebruik zal worden gemaakt van deze overeenkomst, ook in Nederland. Hierdoor zal de Nederlandse Sociale Verzekeringsbank (‘SVB’) voor een flinke opgave staan. Aangezien volgens de Nederlandse regering uitstel van ondertekening van de kaderovereenkomst echter onwenselijk is, heeft de Nederlandse minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de SVB gevraagd om de kaderovereenkomst uit te voeren in de vorm van een noodscenario.
Belastinggevolgen van thuiswerken over de grens
Thuiswerken kan eveneens grote gevolgen hebben voor de belastingheffing en het is de intentie van het kabinet om de discoördinatie tussen de fiscaliteit en de sociale zekerheid waar mogelijk te beperken. Concreet richt het kabinet zich met betrekking tot de fiscaliteit op een tweetal maatregelen om thuiswerken voor grensarbeiders te faciliteren:
- het opnemen van een thuiswerkmaatregel gericht op grensarbeiders in de bilaterale belastingverdragen;
- het wegnemen van onzekerheid met betrekking tot het ontstaan van een zogenoemde vaste inrichting als gevolg van het thuiswerken.
Nederland is met België in overleg over het aanpassen van het belastingverdrag op dit vlak, maar hierover is nog geen overeenstemming bereikt. Zoals wij schreven in de tweede bijdrage van deze nieuwsbrief is op 21 juni 2023 een nieuw belastingverdrag tussen Nederland en België ondertekend. Het nieuwe verdrag bevat nog geen thuiswerkregeling voor grensarbeiders, omdat de onderhandelingen hierover nog niet waren afgerond en beide landen de ondertekening van het nieuwe verdrag niet langer wilden uitstellen. Wel is aangegeven dat Nederland en België aan een verduidelijkende overeenkomst werken, op basis waarvan hopelijk op korte termijn alsnog een thuiswerkregeling wordt opgenomen in een extra protocol bij het nieuwe verdrag. Daarin worden dan bijvoorbeeld regels geschept over het ontstaan van een vaste inrichting bij thuiswerken.
Wij volgen de ontwikkelingen nauwlettend en houden u uiteraard op de hoogte. Zodra er meer bekend wordt, delen wij dit met u.
Esther Schutte en Esmiralda Pasma
6. Toch geen Vlaamse erfbelasting bij herroeping van een schenking aan een echtgenoot na diens overlijden
Krachtens de regels uit het Belgisch Burgerlijk Wetboek zijn schenkingen definitief, waardoor een schenker in principe nooit kan terugkomen op een reeds gedane schenking. Echter, er is wel een wettelijke uitzondering voorzien voor schenkingen gedaan tussen echtgenoten die zijn getrouwd buiten huwelijkscontract.
Bij een schenking tussen echtgenoten, kan de echtgenoot-schenker deze schenking steeds ‘ad nutum’ herroepen. Dit betekent dat de herroeping steevast zonder motivering en zonder enige formaliteit kan plaatsvinden. Zolang de echtgenoot-schenker in leven blijft, kan dit herroepingsrecht steeds uitgeoefend worden. Dit heeft als gevolg dat de herroeping vanuit civielrechtelijk oogpunt ook kan plaatsvinden na echtscheiding, en zelfs na overlijden van de begiftigde-echtgenoot.
De Belgische federale fiscale administratie heeft in het verleden uitdrukkelijk bevestigd dat deze burgerrechtelijke principes ook op fiscaal vlak doorwerken. Indien een schenking wordt herroepen na overlijden van de begiftigde-echtgenoot, zullen de geschonken goederen met terugwerkende kracht terugkeren naar het vermogen van de echtgenoot-schenker. Hierdoor maken deze aldus geen deel uit van de nalatenschap en is er geen erfbelasting verschuldigd.
Het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst
Ondanks de hiervoor genoemde bevestiging, heeft de Vlaamse Belastingdienst ('Vlabel’) in een geval waarbij een schenking werd herroepen na het overlijden van de echtgenoot-begiftigde toch besloten dat er erfbelasting verschuldigd was over de goederen die het voorwerp uitmaakten van deze schenking. Vlabel argumenteerde in de bezwaarprocedure dat deze herroeping fiscaal misbruik uitmaakte, aangezien de belastingplichtigen geen niet-fiscale motieven aanvoerden voor de herroeping.
Het geschil werd vervolgens behandeld voor de rechtbank in eerste aanleg te Gent, waarbij Vlabel een andere stelling innam: de aanslag erfbelasting vond plaats op basis van de situatie op het moment van overlijden en het herroepen van een schenking na het moment van overlijden doet daar geen afbreuk aan.
Enigszins verrassend heeft de rechtbank van eerste aanleg te Gent in haar vonnis van 10 februari 2022 de stelling van Vlabel bevestigd. Zij stelde namelijk dat de zienswijze van de belastingplichtigen dat een herroeping ook nog kan gebeuren na het overlijden van de begiftigde, ‘niet geloofwaardig’ is.
Arrest Hof van Beroep Gent
De belastingplichtigen tekenden hoger beroep aan tegen dit vonnis. In een recent arrest van 30 mei 2023, gaf het Hof van Beroep te Gent de belastingplichtigen toch gelijk.
Immers, de belastingplichtigen hadden in de fiscale aangifte van de nalatenschap uitdrukkelijk bevestigd dat de schenking werd herroepen door de echtgenoot-schenker. Het feit dat de herroeping burgerrechtelijk terugwerkt tot het ogenblik van de schenking, kan ook niet worden betwist. Dit principe staat immers uitdrukkelijk beschreven in de wet. Deze burgerrechtelijke terugwerkende kracht werkt ook door op fiscaal vlak, aangezien er geen afwijkende fiscale wetgeving is voorzien.
Sam Dejaegere
7. Aangaan huwelijkse voorwaarden kort voor overlijden leidt op grond van fraus legis tot heffing van Nederlandse erfbelasting
Een recente conclusie van de advocaat-generaal (‘A-G’) bij de Nederlandse Hoge Raad werpt nieuw licht op de toepassing van het algemene antimisbruikconcept fraus legis in relatie tot het aangaan van huwelijkse voorwaarden om Nederlandse erfbelasting te ontgaan. Hieronder bespreken wij de belangrijkste punten uit deze conclusie.
Wijziging van de gerechtigdheid in de huwelijksgemeenschap
De procedure bij de Hoge Raad ziet op een man en vrouw die op 2 september 2015 zijn gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. De gerechtigdheid tot de gemeenschap was 50/50 verdeeld. Op 19 oktober 2017 is het echtpaar huwelijkse voorwaarden aangegaan, op basis waarvan de man gerechtigd is geworden tot 10% en de vrouw tot 90% van de gemeenschap. De man is op dat moment al ernstig ziek en nog geen twee maanden later overlijdt hij als gevolg van zijn ziekte.
Het geschil draait om de vraag of de wijziging van de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap moet worden beschouwd als een schenking (die bij wetsfictie wordt geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen en aldus is belast met erfbelasting), dan wel of sprake is van fraus legis waardoor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden moet worden genegeerd en de vrouw met Nederlandse erfbelasting wordt belast voor een erfrechtelijke verkrijging van 50% van de huwelijksgemeenschap. De vrouw stelt dat het aangaan van een gemeenschap van goederen met afwijkende breukdelen niet kwalificeert als een schenking. De inspecteur van de Nederlandse Belastingdienst stelt primair dat sprake is van een schenking. Daarnaast beroept hij zich op fraus legis.
Schenking?
Indien sprake zou zijn van een schenking, wordt deze bij wetsfictie geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen, aangezien de schenking heeft plaatsgevonden binnen 180 dagen voor het overlijden. In dat geval zou dus sprake zijn van een belastbaar feit voor de erfbelasting.
Volgens vaste jurisprudentie is het aangaan van een algehele gemeenschap van goederen geen schenking, omdat geen sprake is van een voltooide vermogensverschuiving. Ondanks dat er in deze zaak al een algehele gemeenschap van goederen bestond, waartoe beide echtgenoten tot de helft gerechtigd waren, concludeert de A-G dat er ook in dit geval geen sprake is van een voltooide vermogensverschuiving. Er kan dan volgens de A-G geen sprake zijn van een schenking.
Fraus legis
Het beroep van de Belastingdienst op fraus legis slaagt volgens de A-G wel. Fraus legis is het Nederlandse algemene fiscale antimisbruikprincipe dat is ontwikkeld in jurisprudentie van de Hoge Raad. Voor een geslaagd beroep op het leerstuk van fraus legis is vereist dat belastingverijdeling de doorslaggevende reden is geweest voor het aangaan van een rechtshandeling en dit bovendien in strijd komt met het doel en de strekking van de betreffende wetsbepaling in de Nederlandse Successiewet.
In deze zaak concludeert de A-G dat sprake is van fraus legis. Daarbij hecht de A-G veel waarde aan de volgende combinatie van feiten:
- Kort na het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden is de man overleden.
- Het stond vast dat de man al geruime tijd ernstig ziek was, waardoor van enigszins gelijke sterftekansen geen sprake was.
- Het stond vast dat de vrouw enig erfgenaam zou zijn.
Hierop gelet is het wijzigen van de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap van 50/50 naar 90/10 in het zicht van overlijden volgens de A-G slechts ingegeven door de wens erfbelasting te ontgaan en verder is geen sprake van enig reëel belang.
Gevolgen
Het geslaagde beroep op fraus legis heeft volgens de A-G tot gevolg dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden moeten worden genegeerd, waardoor de vrouw met Nederlandse erfbelasting wordt belast voor een erfrechtelijke verkrijging van 50% van de huwelijksgemeenschap.
Wij zijn benieuwd naar de uitspraak van de Hoge Raad en zullen u hier te zijner tijd uiteraard over informeren.
Janine Meijs en Mike van Oss
8. Oordeel Hof van Beroep Gent over Vlaamse schenkbelasting bij vroegtijdige kapitaalvermindering na schenking familiale vennootschap
De schenking van aandelen in een familiale vennootschap kan met behulp van het Vlaams fiscaal gunstregime onder bepaalde voorwaarden vrij van schenkbelasting (0%) plaatsvinden In geval van overlijden kunnen de aandelen vererven tegen een verlaagd (vast) tarief aan erfbelasting (3% in de rechte lijn en tussen partners, 7% voor andere personen).
Naast de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan op het moment van de schenking of het overlijden, moet er gedurende drie jaar na de schenking of het overlijden ook worden voldaan aan enkele voorwaarden om de vrijstelling of het verlaagd tarief te behouden. Zo is een belangrijke voorwaarde dat het kapitaal van de vennootschap gedurende die periode niet mag dalen door uitkeringen en/of terugbetalingen. Wanneer het zou gaan om een kapitaalloze vennootschap betekent dit dat het eigen vermogen niet mag dalen door uitkeringen of terugbetalingen tot onder het bedrag van de tot op de datum van de authentieke akte van schenking verrichte inbrengen (of de tot op de datum van het overlijden verrichte inbrengen), zoals dat blijkt uit de jaarrekening. Als daarvan toch sprake is, dan zullen alsnog evenredige schenk- of erfbelastingen verschuldigd zijn. Er bestond discussie in de praktijk en tegenstrijdige rechtspraak bij de lagere rechtbanken over de exacte berekening van deze verschuldigde belastingen. Met een arrest van het Hof van Beroep te Gent komt hier nu duidelijkheid over.
Twee verschillende berekeningswijzen
Het verschil tussen de verschillende berekeningswijzen van enerzijds de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) en anderzijds de belastingplichtige wordt het meest duidelijk aan de hand van het volgende voorbeeld:
Jan is vader van vier kinderen. Hij schenkt zijn kinderen 800 aandelen (elk 200) van zijn NV X. De totale waarde van deze aandelen wordt in de schenkingsakte geschat op € 3,2 miljoen. De geschonken aandelen vertegenwoordigen 20% (per schenking 5%) van het kapitaal van NV X, dat in totaal wordt vertegenwoordigd door 4.000 aandelen. In eerste instantie wordt de vrijstelling van schenkbelasting toegekend. Twee jaar later vermindert de NV X echter haar kapitaal van € 4,12 miljoen naar € 120.000 (een vermindering van € 4 miljoen of 97,07%).
Volgens de Vlabel moet worden nagegaan hoeveel procent van het kapitaal van de vennootschap werd verminderd, om vervolgens dit percentage van de (markt)waarde van de geschonken aandelen te belasten tegen het normale tarief in de Vlaamse schenkbelasting.
In het bovenstaande voorbeeld moet volgens de Vlabel bijgevolg 97,07% (kapitaalvermindering) van € 3,2 miljoen (totale waarde schenking) alsnog belast worden tegen het standaardtarief voor schenkbelasting van roerende goederen (3% in de rechte lijn). Bijgevolg zal er per kind een bijkomende belasting zijn van ongeveer € 23.296. Dit bedrag wordt volgens de berekeningswijze van de Vlabel als volgt berekend: 3% x (97,07% x € 3,2 miljoen) = ongeveer € 93.187, oftewel € 23.296 aan schenkbelasting per kind.
Volgens de belastingplichtige moet de verschuldigde belasting daarentegen worden berekend ten belope van het bedrag van de kapitaalvermindering zelf en in verhouding met het door de belastingplichtige aangehouden percentage van de aandelen. Deze berekeningswijze is als volgt: 3% x (5% x € 4 miljoen) = € 6.000 schenkbelasting per kind.
Twee verschillende vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg Gent
In verschillende (onderling verweven) vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg Gent werd de stelling van de belastingplichtige bevestigd. De rechtbank stelde dat een belastingheffing die rekening houdt met het kapitaal dat in de onderneming zit op het ogenblik van de schenking, geen steun vindt in de wet en ertoe kan leiden dat er willekeurige belastingheffing plaatsvindt. In dat geval zou de belastingheffing immers volledig afhankelijk zijn van de boekhoudkundige cijfers van de vennootschap en wordt er geen rekening gehouden met het bedrag van het kapitaal dat daadwerkelijk wordt uitgekeerd.
Opmerkelijk genoeg werden kort daarna ook drie vonnissen (waarvan twee onderling verweven) geveld door diezelfde rechtbank die meegingen in de visie van de Vlabel). De rechtbank stelde daar dat de schenkbelasting betrekking heeft op een deel van de oorspronkelijk verschuldigde (maar vrijgestelde) schenkbelasting. Bij schending van de voorwaarden van het familiale gunstregime herleeft aldus de notariële akte met daarin de (verkoop)waarde van de aandelen en de schenkbelasting was volgens de rechtbank alsnog, al dan niet gedeeltelijk, verschuldigd.
Hof van Beroep te Gent brengt duidelijkheid
Het Hof van Beroep Gent heeft intussen uitspraak gedaan over het vraagstuk. Het hof geeft aan dat de tekst van het decreet onduidelijk is, waardoor het ruimte laat voor meerdere interpretaties (conform de tegenstrijdige rechtspraak). Bijgevolg moet worden nagegaan wat de geest van de wettekst is en waar de wetgever aldus op heeft gedoeld. Het hof oordeelt dat de decreetgever het nominale bedrag van de kapitaalvermindering wil belasten en volgt hiermee dus de visie van de belastingplichtige. Ze verwijst voor deze interpretatie naar voorafgaande beslissingen en naar wat opgenomen is in een eerdere Omzendbrief van de Vlabel over deze voorwaarde van behoud:
“(…) indien het kapitaal toch zou dalen door uitkeringen of terugbetalingen, heeft dit niet het volledige verval van de vrijstelling of vermindering tot gevolg. In dit geval zal voor het bedrag van het kapitaal dat wordt uitgekeerd of terugbetaald het normaal tarief inzake schenk- of erfbelasting van toepassing zijn.”
De belastingplichtige kan aldus op basis van het vertrouwensbeginsel er rechtmatig van uitgaan dat enkel het nominale bedrag van de kapitaalvermindering zal worden belast. Een opsteker dus voor de belastingplichtige en eindelijk ook eenduidigheid in de rechtspraak. Het is echter nog afwachten of de Vlabel hiertegen cassatieberoep zal aantekenen. Wij volgen dit uiteraard verder voor u op.
Kizzy Wandelaer en Manon Pollet