KPMG Belgium-Holland Desk Newsletter | November 2021
Inhoud
- 1. Eindejaarstips 2021 Meijburg & Co
- 2. Nieuwe Belgische belastingregimes voor ingekomen belastingplichtigen en ingekomen onderzoekers
- 3. Statutaire opsplitsing in aandeelhouderschap: oplossing voor vormen Belgische liquidatiereserve bij gemengd aandeelhouderschap?
- 4. Nederlands wetsvoorstel Excessief lenen bij de eigen vennootschap: stand van zaken
- 5. Vruchtgebruik onder het nieuwe Belgische goederenregime
- 6. eHerkenning vanaf 1 januari 2022 verplicht voor Mijn Belastingdienst Zakelijk
- 7. Advocaat-generaal: Nederlandse box 3-heffing vanaf 2017 op stelselniveau in strijd met het EVRM
1. Eindejaarstips 2021 Meijburg & Co
De fiscale regelgeving verandert voortdurend, ook onder een demissionair kabinet. Aan het eind van dit jaar nemen we afscheid van een aantal bestaande regels en faciliteiten, en in 2022 maken we kennis met nieuwe en andere (spel)regels.
Het is een hele kunst om daar zonder brokken doorheen te laveren. Mogelijkerwijs moet u nog voor het begin van 2022 actie ondernemen om fiscaal een betere positie te realiseren. Deze Eindejaarstips helpen u wellicht om te beoordelen of het wenselijk is in Nederland nog voor het jaareinde actie(s) te ondernemen.
2. Nieuwe Belgische belastingregimes voor ingekomen belastingplichtigen en ingekomen onderzoekers
Buitenlandse kaderleden kunnen, als bepaalde voorwaarden voldaan zijn, in België genieten van een gunstig belastingregime (expatregime). De voorwaarden en voordelen van dit regime zijn vervat in een circulaire of administratieve omzendbrief van 8 augustus 1983.
Onder andere het gebrek aan wettelijke basis en het feit dat de buitenlandse kaderleden geacht worden in België fiscaal niet-inwoner te zijn (en daardoor soms ‘fiscaal staatloos’ zijn en in geen enkel land over hun wereldinkomen belast worden), maakt dat het huidige regime al een tijdje onder druk staat.
In het kader van recente begrotingsonderhandelingen heeft de Belgische regering aangekondigd dat het huidige regime vervangen zal worden. Het nieuwe regime zal ingeschreven worden in het Wetboek van Inkomstenbelasting en zal in principe van toepassing zijn vanaf 1 januari 2022.
Het wetsvoorstel voorziet in twee nieuwe belastingregimes: een voor de ingekomen belastingplichtigen (het Bijzonder Belastingstelsel voor Ingekomen Belastingplichtigen, ‘BBIB’) en een voor de ingekomen onderzoekers (het Bijzonder Belastingstelsel voor Ingekomen Onderzoekers, ‘BBIO’). Beide regimes zijn zeer gelijkaardig, afgezien van een paar afwijkende bepalingen voor ingekomen onderzoekers die we nader zullen bespreken.
Het wetsvoorstel dat op tafel ligt, doorloopt momenteel nog het normale wetgevende proces. Hieronder willen we de krijtlijnen meegeven onder voorbehoud van eventuele wijzigingen. Het wetsvoorstel heeft duidelijk een aantal gelijkenissen met de Nederlandse 30%-regeling.
Bijzonder Belastingstelsel voor Ingekomen Belastingplichtigen (BBIB)
Voorwaarden
Zoals bij het huidige regime dient de werkgever een Belgische vennootschap te zijn die een dochter is van een buitenlandse vennootschap of die deel uitmaakt van een multinationale groep dan wel een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap. Nieuw is dat onder het nieuwe regime ook verenigingen zonder winstoogmerk kwalificeren.
De ingekomen belastingplichtige is een werknemer of bedrijfsleider (van de eerste categorie) die aangeworven wordt in het buitenland of die door een buitenlandse onderneming die deel uitmaakt van een multinationale groep ter beschikking wordt gesteld.
De belastingplichtige dient aan verschillende cumulatieve voorwaarden te voldoen:
- In de loop van de 60 maanden voorafgaand aan de indiensttreding in België mag hij:
- geen fiscaal inwoner van België zijn geweest;
- niet gewoond hebben binnen een afstand van 150 kilometer van de Belgische grens;
- niet onderworpen zijn geweest aan de belasting van niet-inwoners voor beroepsinkomsten in België.
- Hij moet een bezoldiging ontvangen voor de in België geleverde prestaties die minstens € 75.000 per kalenderjaar bedraagt. Deze bezoldiging omvat de brutobezoldiging (met inbegrip van het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de voordelen van alle aard, de bonussen en andere gratificaties), maar vóór aftrek van socialezekerheidsbijdragen, met uitsluiting van de opzeggingsvergoedingen en vergoedingen tot herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen en met uitsluiting van de terugbetalingen van kosten eigen aan de werkgever ten belope van 30% van de bezoldiging (zie hieronder).
In tegenstelling tot het huidige regime zijn er geen vereisten inzake de nationaliteit (ook Belgische onderdanen kunnen nu genieten van dit nieuwe regime) of het opleidingsniveau van de ingekomen belastingplichtige.
De circulaire met betrekking tot het huidige regime voorziet geen minimumbezoldiging. De vereiste minimumbezoldiging onder het nieuwe regime is bedoeld om mensen met specifieke expertise aan te trekken, zonder voorwaarden voor wat betreft beroepsloopbaan of opleidingsniveau op te leggen.
De minimumbezoldiging van € 75.000 zal worden beoordeeld zowel op het moment van de aankomst in België als op de daaropvolgende inkomstenjaren. De werkgever zal jaarlijks op 31 januari van het jaar volgend op het inkomstenjaar een nominatieve lijst dienen te bezorgen aan de belastingadministratie van de kaderleden op wie het belastingstelsel van toepassing is. Specifieke regels worden voorzien voor de bepaling van de minimum bezoldiging van € 75.000 in geval van onvolledige inkomstenjaren (bijvoorbeeld in het jaar van aankomst/vertrek), waarbij een herrekening op basis van kalenderdagen zal dienen te gebeuren.
Het niet voldoen aan de minimumbezoldiging tijdens enig inkomstenjaar betekent het definitieve verlies van het regime.
Toepassing van algemene regels inzake fiscaal inwonerschap onder het BBIB
De algemene regels inzake inwonerschap zullen van toepassing zijn en de belastingplichtige zal niet langer geacht worden fiscaal niet-inwoner te zijn, zoals het geval was onder het oude regime. Derhalve zullen de ingekomen belastingplichtigen in het nieuwe stelsel in principe als fiscaal inwoner van België beschouwd worden, tenzij zij fiscaal inwoner zijn van een ander land op basis van de bepalingen van het desbetreffende dubbelbelastingverdrag en dit jaarlijks kunnen aantonen aan de hand van een woonplaatsattest.
Als fiscaal inwoner van België zal de belastingplichtige zijn wereldwijde inkomen dienen op te nemen in de jaarlijkse aangifte in de personenbelasting, inclusief buitenlandse onroerende goederen en het buitenlands investeringsinkomen. Onder het huidig regime is de belastingplichtige in België enkel belastbaar op Belgisch broninkomen.
In het nieuwe stelsel bestaat er geen vrijstelling van belasting meer voor het loon met betrekking tot de dagen gewerkt in het buitenland. De zogenaamde ‘reisuitsluiting voor buitenlandse werkdagen‘ onder het oude belastingstelsel komt namelijk te vervallen.
Belastingvrije kost eigen aan de werkgever van 30% van de bezoldiging
Terugkerende uitgaven die rechtstreeks voortkomen uit de detachering of de tewerkstelling in België die boven op de bezoldiging betaald worden, mogen worden aangemerkt als een belastingvrije terugbetaling van kosten eigen aan de werkgever ten belope van 30% van de bezoldiging, met een maximum van € 90.000 per jaar.
Dit forfaitaire bedrag wordt geacht alle regelmatig weerkerende uitgaven te omvatten die door de belastingplichtige ten gevolge van zijn aanwerving of zijn terbeschikkingstelling in België worden gedaan, met uitzondering van de schoolkosten in België voor de kinderen van de ingekomen belastingplichtige of van zijn partner.
De aldus bedoelde regelmatig weerkerende uitgaven omvatten onder andere de bijkomende kosten verbonden aan de huisvesting in België ten opzichte van het land van herkomst, de bijkomende kosten verbonden aan de levensduurte in België ten opzichte van het land van herkomst, de kosten van privéreizen naar het land van herkomst voor de ingekomen belastingplichtige, zijn partner en de kinderen van zijn gezin, alsmede de kosten verbonden aan de verplaatsing naar het land van herkomst ter gelegenheid van de geboorte, het huwelijk of het overlijden van een familielid van de ingekomen belastingplichtige of van zijn partner.
Overige belastingvrije kosten eigen aan de werkgever
Onder bepaalde voorwaarden kwalificeren de kosten die voortvloeien uit de verhuis naar België, de kosten die verband houden met de inrichting van de woning (gedaan in de eerste zes maanden en beperkt tot één maand huur) evenals het schoolgeld voor kleuter, lager of secundair onderwijs in België in een privé- of internationale school eveneens als een belastingvrije kost eigen aan de werkgever.
Looptijd van het nieuwe stelsel
Het nieuwe regime kan in principe toegepast worden voor een duur van vijf jaar, vanaf de aanvang van de tewerkstelling in België. Deze looptijd is echter verlengbaar met een periode van drie jaar. De maximale duur bedraagt dus acht jaar.
Aanvraag
De werkgever zal een elektronische aanvraag moeten indienen. De aanvraag dient te gebeuren binnen drie maanden na de start van de tewerkstelling in België en, in geval van een aanvraag tot verlenging, binnen drie maanden na het einde van de eerste periode van vijf jaar van tewerkstelling.
De belastingadministratie zal zich binnen een termijn van drie maanden volgend op ontvangst van de aanvraag uitspreken over de aanvraag. Bij een positieve beslissing zal het belastingregime van toepassing zijn vanaf de aanvang van de tewerkstelling in België. Er zijn specifieke regels van toepassing bij een verandering van werkgever tijdens de looptijd van het nieuwe belastingregime.
Overgangsregime
Belastingplichtigen die in dienst treden vanaf 1 januari 2022 en aan de voorwaarden voldoen kunnen enkel opteren voor het nieuwe regime.
Belastingplichtigen die op 1 januari 2022 minder dan vijf jaar van het huidige regime hebben genoten en aan de voorwaarden van het nieuwe regime voldoen, kunnen opteren om naar het nieuwe regime over te stappen voor de verdere looptijd van maximaal acht jaar vanaf de aanvang van de tewerkstelling in België. Indien men ervoor kiest over te stappen naar het nieuwe regime, dient hiervoor een aanvraag ingediend te worden voor 30 juni 2022. Een keuze voor het nieuwe regime is definitief. Mocht de aanvraag voor het nieuwe regime geweigerd worden, dan kan men niet meer terug naar het oude regime.
Belastingplichtigen die genieten van het huidige regime maar niet aan de voorwaarden van het nieuwe regime voldoen, zouden nog maximaal twee jaar de toepassing van het huidige regime kunnen verderzetten.
Bijzonder Belastingstelstel voor Ingekomen Onderzoekers (BBIO)
Er komt bijkomend een nieuw belastingregime voor ingekomen onderzoekers. Een onderzoeker is elke werknemer (geen bedrijfsleider) die alleen of in een groep, uitsluitend of hoofdzakelijk onderzoeksactiviteiten verricht met wetenschappelijk, fundamenteel, industrieel of technisch karakter, binnen een laboratorium of een onderneming die een of meerdere programma’s inzake onderzoek en ontwikkeling voert. De werknemer dient in het bezit te zijn van een doctor- of masterdiploma in STEM-disciplines (limitatieve lijst) of een relevante beroepservaring van minstens tien jaar aan kunnen tonen.
Met een uitsluitende of hoofdzakelijke activiteit wordt in dit geval een tijdsbesteding bedoeld van minstens 80% van de werktijd.
Het voornaamste verschil met het BBIB is dat de minimumsalarisdrempel van € 75.000 niet van toepassing is op het BBIO en dat de ingekomen onderzoekers kunnen worden aangeworven door een binnenlandse vennootschap die geen deel uitmaakt van een internationale groep.
Opmerking
Hoewel het wetgevend proces inzake de nieuwe belastingregimes nog lopende is, raden wij Belgische ondernemingen aan om nu reeds voor hun huidige groep van kaderleden te onderzoeken of ze voldoen aan de voormelde nieuwe voorwaarden en/of ze al dan niet het huidig belastingstelsel verderzetten dan wel opteren om in te stappen in het nieuwe belastingstelsel voor buitenlandse kaderleden vanaf 1 januari 2022. Naast een analyse van de budgettaire impact dienen ook de contractuele afspraken herbekeken te worden en bepaalde policies (bijvoorbeeld tax equalization) aangepast te worden.
Ilse De Mesmaeker en Carolien van Echelpoel
3. Statutaire opsplitsing in aandeelhouderschap: oplossing voor vormen Belgische liquidatiereserve bij gemengd aandeelhouderschap?
De fiscaal voordelige uitkering van dividenden uit zogenoemde liquidatiereserves na vijf jaar of bij liquidatie is enkel mogelijk indien de aandeelhouders natuurlijke personen zijn. Aandeelhouders-rechtspersonen kunnen bijgevolg niet profiteren van dit regime. De vraag rijst dus of dividenden uit liquidatiereserves bij voorrang toegewezen kunnen worden aan aandeelhouders-natuurlijke personen. Ondanks een voorheen negatief antwoord lijkt de Rulingcommissie van de Belgische Federale Overheidsdienst (‘FOD’) Financiën dit nu toch toe te staan in geval van een statutaire opsplitsing in aandeelhouderschap.
Het vormen van een liquidatiereserve
Een (fiscaal) kleine vennootschap (‘KMO-vennootschap’) kan liquidatiereserves aanleggen die gevormd worden uit (een gedeelte van) de boekhoudkundige winst na belastingheffing. Bij de aanleg van de liquidatiereserve is een afzonderlijke aanslag van 10% verschuldigd op het aangelegde bedrag. Indien de reserve vervolgens pas ten vroegste vijf jaar na haar aanleg wordt uitgekeerd aan aandeelhouders-natuurlijke personen, dan is er slechts een aanvullende belastingheffing van 5% roerende voorheffing verschuldigd.
De totale kost (na heffing van de reguliere vennootschapsbelasting) bedraagt bij uitkering na vijf jaar uiteindelijk 13,6% in plaats van de gebruikelijke 30% roerende voorheffing op dividenden. In geval van liquidatie van de vennootschap is zelfs geen enkele aanvullende heffing van toepassing en bedraagt de totale kost 9,09%.
(Gedeeltelijke) oplossing: statutaire opsplitsing
Om te vermijden dat de 10% betaalde bijzondere aanslag verloren zou gaan doordat een deel van de dividenden toekomt aan aandeelhouders-rechtspersonen, zou men kunnen stellen dat de dividenden voortkomend uit de liquidatiereserves bij voorrang aan aandeelhouders-natuurlijke personen worden toegekend en dat de aandeelhouders-rechtspersonen een gelijk dividend verkrijgen dat bij voorrang wordt geput uit andere reserves.
Een dergelijke asymmetrische verdeling werd eerder voorgelegd aan de Rulingcommissie, maar werd destijds geweigerd gelet op het louter fiscale motief van de handeling en het feit dat de mogelijkheid niet voorzien was in de statuten van de vennootschap.
Recentelijk werd in een andere casus een dergelijke asymmetrische verdeling opnieuw voorgelegd. Deze keer had de aanvrager op basis van het nieuwe Wetboek Vennootschappen en Verenigingen (’WVV’) twee verschillende soorten aandelen opgenomen in haar statuten. Het betrof één soort aandelen die enkel aangehouden kon worden door natuurlijke personen (categorie 1) en een tweede soort enkel voor rechtspersonen (categorie 2).
Op die manier kunnen uitkeringen ten voordele van de aandeelhouders uit de eerste categorie bij voorrang (en in de mate van beschikbaarheid) worden geput uit de liquidatiereserves van de vennootschap, terwijl de uitkeringen aan de aandeelhouders uit de tweede categorie slechts zullen worden geput uit de gewone reserves.
De Rulingcommissie aanvaardt dat deze werkwijze geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 344 WIB, aangezien er voldoende andere dan fiscale motieven voorhanden waren:
- “De aanvrager maakt gebruik van de mogelijkheden die het nieuwe WVV met zich meebrengt.
- Deze statutaire regeling heeft als economisch voordeel dat bij een eventuele instap van nieuwe aandeelhouders met verschillende hoedanigheden (natuurlijke personen versus rechtspersonen) een discussie over de waardering van aanvrager, specifiek naar aanleiding van aanwezige liquidatiereserves, kan worden vermeden. Het wordt met de modulering van de winstrechten immers eenvoudiger om het gemengd aandeelhouderschap van de aanvrager te beheren, hetgeen de coherentie van de belangen van de verschillende aandeelhouders en de continuïteit van de vennootschap ook op lange termijn, met het oog op een eventuele instap van nieuwe aandeelhouders, ten goede komt.”
Op basis van dit oordeel van de Belgische Rulingcommissie lijkt een statutaire opsplitsing van het aandeelhouderschap vanuit fiscaal oogpunt aldus een oplossing te kunnen bieden voor de liquidatiereserveproblematiek bij gemengd aandeelhouderschap.
Jill Peeters en Julie Boon
4. Nederlands wetsvoorstel Excessief lenen bij de eigen vennootschap: stand van zaken
Het is ruim drie jaar geleden dat op de derde dinsdag van september (Prinsjesdag 2018) het wetsvoorstel Excessief lenen bij de eigen vennootschap werd aangekondigd. Op 4 maart 2019 werd een eerste conceptwetsvoorstel gepubliceerd en op 17 juni 2020 werd een (aangepast) wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Voor meer informatie over het oorspronkelijke en aangepaste wetsvoorstel verwijzen wij naar de maart 2019-editie van deze nieuwsbrief en onze berichtgeving van 18 juni 2020.
Hoewel er inmiddels veel over het wetsvoorstel is gesproken en geschreven, heeft de behandeling ervan in de Tweede Kamer nog altijd niet plaatsgevonden. Hierbij geven wij u een update van de huidige stand van zaken.
Nota’s van wijziging
Op 31 mei 2021 en 16 september 2021 is een tweetal nota’s van wijziging van het wetsvoorstel verschenen. De wijzigingen van het eerder verschenen wetsvoorstel betreffen een aantal zeer specifieke, technische en redactionele aanpassingen en één belangrijke aanpassing. Deze laatste bespreken wij hieronder.
Een verbonden persoon (bijvoorbeeld een kind of ouder van de aanmerkelijkbelanghouder) krijgt als gevolg van de aanpassing te maken met het wetsvoorstel indien hij maximaal € 500.000 gezamenlijk met zijn partner leent van de vennootschap van de aanmerkelijkbelanghouder. Voorheen werd een afzonderlijke grens voor de verbonden persoon en de partner gehanteerd, waardoor zij effectief tweemaal € 500.000 van de vennootschap van de aanmerkelijkbelanghouder zouden kunnen lenen zonder geraakt te worden door de voorgestelde maatregel.
Uitstel plenaire behandeling
Het wetsvoorstel en de nota’s van wijziging dienen nu te worden behandeld door de Tweede Kamer. De plenaire behandeling stond ingepland voor de laatste week van november 2021. De staatssecretaris van Financiën heeft echter op 1 oktober 2021 verzocht om deze behandeling voorlopig uit te stellen. Hij stelt dat het wetsvoorstel nog nader moet worden bezien binnen de bredere discussie over de fiscale behandeling van vermogen en dat hierover bij de kabinetsformatie moet worden gesproken.
De beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel is 1 januari 2023. Omdat op 14 oktober 2021 is ingestemd met het aanhouden van de plenaire behandeling, komt het wetsvoorstel de komende tijd niet aan bod in de Tweede Kamer. Zal het wetsvoorstel opnieuw worden aangepast en zal dit voorstel op 1 januari 2023 (met als eerste peildatum 31 december 2023) in werking treden? Wij houden u uiteraard van de ontwikkelingen op de hoogte.
Mark Foesenek en Pepijn van Eijk
5. Vruchtgebruik onder het nieuwe Belgische goederenregime
Intussen heeft u waarschijnlijk al gelezen in de pers over de inwerkingtreding van het nieuwe Belgische Burgerlijk Wetboek van 21 april 2019, dat op termijn uit negen verschillende boeken zal bestaan. Momenteel zijn echter pas twee boeken in werking getreden (boek 3 ‘Goederen’ en boek 8 ‘Bewijs’).
Op 1 september 2021 trad boek 3 inzake het nieuwe Belgische goederenrecht eindelijk in werking. Welke veranderingen brengt dit concreet met zich mee voor de successieplanning in de praktijk? In deze bijdrage zal kort worden ingegaan op de actuele ontwikkelingen inzake het Belgische vruchtgebruik. Deze rechtsfiguur komt in de estateplanningpraktijk immers geregeld aan bod.
Duurtijd
Een eerste belangrijke wijziging betreft de duurtijd van het vruchtgebruik. Zo kan het recht van vruchtgebruik voortaan gevestigd worden voor maximaal 99 jaar in hoofde van een rechtspersoon (voorheen bedroeg de maximale duurtijd 30 jaar). Verder zal het vruchtgebruik dat aangehouden wordt door een rechtspersoon van rechtswege eindigen bij de faillietverklaring of ontbinding, maar niet in geval van fusie, splitsing of een gelijkgestelde verrichting.
Een andere nieuwigheid is dat de wet voortaan voorziet in een automatische aanwas indien het een gemeenschappelijk of onverdeeld vruchtgebruik betreft dat is gevestigd op het hoofd van twee of meer personen. Indien het vruchtgebruik uitdooft in hoofde van één persoon, zal dit vruchtgebruik in principe belastingvrij aanwassen naar de andere vruchtgebruiker(s). Wenst men geen aanwas, dan kan dit door de partijen uitgesloten worden.
In sommige gevallen zal het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik (‘WTOV’) voorrang krijgen op de automatische aanwas. Dit is het geval wanneer de eerststervende echtgenoot zich het vruchtgebruik had voorbehouden in het kader van een schenking. In dat geval zal dit vruchtgebruik toekomen aan de langstlevende echtgeno(o)t(e). Een dergelijke verkrijging wordt in Vlaanderen (in tegenstelling tot Brussel en Wallonië) wel belast in de erfbelasting. Het is daarom aan te raden om dit WTOV uitdrukkelijk uit te sluiten en conventioneel in een aanwas of terugval van het vruchtgebruik te voorzien.
Vruchten versus opbrengsten
Daarnaast heeft de vruchtgebruiker uiteraard recht op het genot van de goederen in vruchtgebruik. Dit houdt in dat de vruchtgebruiker recht heeft op de vruchten uit de goederen die tijdens het vruchtgebruik opeisbaar of afgescheiden worden. Dit in tegenstelling tot de opbrengsten, die in principe toekomen aan de blote eigenaar. De wetgever heeft duidelijkheid proberen te brengen door voortaan expliciet te voorzien in een definitie van vruchten en opbrengsten. Zo zijn vruchten hetgeen het goed periodiek voortbrengt zonder in te teren op de kapitaalwaarde, terwijl een opbrengst daarentegen een uitkering is die wel inteert op de kapitaalwaarde. Dit onderscheid lijkt duidelijk, maar in de praktijk rijzen er toch nog een aantal vragen.
Het is bijvoorbeeld niet duidelijk aan wie een uitkering uit reserves van een vennootschap moet toekomen. Het is derhalve aan te raden dit expliciet te regelen in een testament of schenkingsakte. Verder heeft de wetgever ingegrepen om te voorkomen dat dit onderscheid tot onbillijke situaties zou leiden. Zo komen dividenden die opeisbaar worden tijdens de duur van het vruchtgebruik in principe toe aan de vruchtgebruiker. Stel dat de algemene vergadering besluit om over te gaan tot de uitkering van de dividenden één dag na het einde van het vruchtgebruik, terwijl de vruchtgebruiker buitengewone inspanningen heeft geleverd ter realisatie van de winst. In dat geval komen de dividenden toe aan de blote eigenaar, aangezien de dividenden pas opeisbaar werden na het einde van het vruchtgebruik. Thans kan de vruchtgebruiker (of zijn erfgenamen) een vergoeding eisen van de blote eigenaar op basis van de leer van de ongerechtvaardigde verrijking.
Beschrijvingsplicht en verzekeringsplicht
Bij de start van het vruchtgebruik moeten de blote eigenaar en vruchtgebruiker verplicht een beschrijving opmaken van de bezwaarde goederen. Zolang deze beschrijving niet wordt opgemaakt, kan de blote eigenaar weigeren het goed af te geven aan de vruchtgebruiker en zich de vruchten voorbehouden. Bij gebreke aan een beschrijving wordt tevens vermoed dat de vruchtgebruiker de goederen in perfecte staat heeft ontvangen. De vruchtgebruiker heeft er dus alle belang bij om een dergelijke beschrijving op te maken, des te meer omdat deze beschrijvingsplicht niet contractueel kan worden uitgesloten.
Daarenboven is de vruchtgebruiker verplicht om het goed te verzekeren voor de ‘gebruikelijke risico’s’ (bijvoorbeeld een brandverzekering in het geval van een onroerend goed) en de verzekeringspremies hiervan te betalen. Indien hij niet aan deze verplichting voldoet, mag de blote eigenaar zelf een verzekering nemen en is de vruchtgebruiker verplicht om de kosten daarvan te vergoeden.
Wat met onderhoud en herstellingen?
Onder het nieuwe Belgische goederenrecht wordt het onderscheid tussen ‘onderhoudsherstellingen’ en ‘grove herstellingen’ behouden. Onderhoudsherstellingen zijn herstellingen die, op korte of lange termijn, nodig zijn om de waarde van het goed te vrijwaren, onder voorbehoud van normale slijtage, ouderdom of overmacht (bijvoorbeeld schilderwerken). Grove herstellingen zijn daarentegen herstellingen die betrekking hebben op de structuur van het goed of van zijn inherente bestanddelen, of waarvan de kosten de vruchten van het goed manifest te boven gaan (bijvoorbeeld het plaatsen van een nieuw dak).
De onderhoudsherstellingen blijven ten laste van de vruchtgebruiker. Grove herstellingen moeten in principe uitgevoerd worden door de blote eigenaar, al kan de blote eigenaar onder het nieuwe goederenrecht eisen dat de vruchtgebruiker proportioneel bijdraagt in de kosten van de grove herstellingen. De bijdrage in de kosten wordt bepaald in verhouding tot de waarde van het vruchtgebruik.
Overgangsrecht
Het nieuwe Belgische goederenrecht uit boek 3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek is in werking getreden op 1 september 2021. Dit betekent concreet dat deze nieuwe wetgeving van rechtswege van toepassing is op alle rechtshandelingen en rechtsfeiten die plaatsvinden vanaf 1 september 2021. Toekomstige gevolgen van handelingen die gesteld werden voor 1 september 2021 blijven in principe aan het oude recht onderworpen. De partijen kunnen echter wel altijd conventioneel bepalen dat de nieuwe wetgeving van toepassing zal zijn op eerder gestelde rechtshandelingen en rechtsfeiten.
Lien Minardi en Sam Dejaegere
6. eHerkenning vanaf 1 januari 2022 verplicht voor Mijn Belastingdienst Zakelijk
Ondernemers die op dit moment hun belastingaangiften indienen via het elektronisch portaal van de Nederlandse Belastingdienst, moeten vanaf 1 januari 2022 overstappen op Mijn Belastingdienst Zakelijk. Het oude portaal van de Belastingdienst is met ingang van die datum in principe niet meer te gebruiken.
eHerkenning
Om toegang tot het nieuwe portaal te verkrijgen, moet een onderneming eHerkenning aanvragen. Voor eenmanszaken geldt dat zij gebruik kunnen blijven maken van de DigiD van de ondernemer (natuurlijke persoon).
Met eHerkenning kunnen ondernemers veilig en betrouwbaar inloggen bij overheidsinstanties. Voor het inloggen op Mijn Belastingdienst Zakelijk en het indienen van belastingaangiften is eHerkenning met betrouwbaarheidsniveau 3 vereist. Verschillende commerciële partijen bieden eHerkenning aan. Op de website van eHerkenning is een overzicht gepubliceerd met erkende aanbieders.
De Nederlandse overheid komt ondernemers die eHerkenning uitsluitend voor Mijn Belastingdienst Zakelijk gebruiken tegemoet. Deze ondernemers komen namelijk in aanmerking voor een jaarlijkse compensatie van € 24,20 (inclusief btw), die via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan worden aangevraagd.
Aandachtspunten
Slechts ondernemers die ingeschreven zijn in het Handelsregister van de Nederlandse Kamer van Koophandel (‘KvK’) kunnen eHerkenning aanvragen. Ondernemers die geen KvK-nummer hebben (zoals buitenlandse ondernemers die alleen een Nederlands btw-identificatienummer hebben) kunnen vooralsnog tot en met 31 december 2022 gebruik blijven maken van het oude portaal van de Belastingdienst. Deze ondernemers hebben daarnaast de optie om btw-aangifte te doen met behulp van commerciële aangiftesoftware of om hun aangiften door een fiscaal dienstverlener te laten indienen.
Indien ondernemers onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, moet een van deze ondernemers over eHerkenning beschikken. Met de eHerkenning van deze ondernemer kan dan namens de fiscale eenheid worden ingelogd.
Noël Lürken, Simone Bechtold en Mathijs Horsthuis
7. Advocaat-generaal: Nederlandse box 3-heffing vanaf 2017 op stelselniveau in strijd met het EVRM
De heffing van Nederlandse inkomstenbelasting over inkomsten uit sparen en beleggen in box 3 staat al geruime tijd onder druk. In de september 2021-editie van deze nieuwsbrief gingen wij in op de stand van zaken. Inmiddels heeft zich wederom een ontwikkeling voorgedaan op dit vlak, waarover wij u graag informeren.
Recent heeft de Nederlandse advocaat-generaal Niessen (‘A-G’) conclusie genomen in een zaak over de Nederlandse box 3-inkomstenbelastingheffing vanaf 2017. Deze heffing is onderdeel van de Nederlandse inkomstenbelastingheffing en is relevant indien u in privé vermogen houdt. Vanaf 2017 geldt voor de berekening van het fictieve rendement uit het box 3-vermogen een fictieve vermogensmix, waarbij voor box 3-vermogen tot € 100.000 per belastingplichtige wordt verondersteld dat het vermogen alleen (gemiddeld laagrenderende) spaartegoeden betreft en dat box 3-vermogen boven € 1.000.000 slechts (gemiddeld hoogrenderende) andere vermogensbestanddelen betreft. Voor vermogens tussen € 100.000 en € 950.000 wordt verondersteld dat 21% daarvan laagrenderende bestanddelen betreft en de resterende 79% wordt als hoogrenderend aangemerkt.
De A-G constateert dat de werkelijke rendementen van belastingplichtigen sterk uiteenlopen en veelal niet overeenkomen met het voor box 3 in aanmerking genomen forfaitaire rendement in combinatie met de fictieve vermogensmix. Hij concludeert dat de box 3-heffingssystematiek op stelselniveau (voor alle belastingplichtigen) in strijd is met het discriminatieverbod in het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (‘EVRM’) en het recht op ongestoord eigendom uit het Eerste Protocol (‘EP’) bij het EVRM.
De Nederlandse Hoge Raad oordeelde eerder dat de box 3-heffing tot en met 2016 strijdig is met het EVRM, maar dat het niet de taak van de rechter is om belastingplichtigen effectief rechtsherstel (tegemoetkoming) te bieden. De A-G stelt in zijn conclusie dat de box 3-heffing vanaf 2017 evident elke redelijk grond ontbeert en dat het wél de taak van de rechter is om belastingplichtigen tegemoet te komen. Hiertoe adviseert de A-G voor de berekening van de verschuldigde box 3‑inkomstenbelasting niet langer de fictieve vermogensmix toe te passen. In plaats daarvan stelt de A-G voor de forfaitaire rendementen die in de Nederlandse wet zijn vastgelegd toe te passen op de werkelijke samenstelling (spaartegoeden en overige vermogensbestanddelen) van het box 3‑vermogen.
De Nederlandse Hoge Raad is nu aan zet. Wij achten de kans klein dat de Hoge Raad de conclusie van de A-G volgt. Desalniettemin adviseren wij u, indien u uw rechten wenst veilig te stellen, tijdig bezwaar te maken tegen de aan u opgelegde Nederlandse aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen. De termijn voor het instellen van bezwaar bedraagt zes weken vanaf de dagtekening van de betreffende aanslag.
Over de Nederlandse box 3-heffing en de wijze waarop deze moet worden aangepast is het laatste woord nog niet gesproken. Wij houden u uiteraard op de hoogte.
Mark Foesenek en Pepijn van Eijk