KPMG Belgium-Holland Desk Newsletter | December 2020
Inhoud
- 1. Eindejaarstips (Nederland)
- 2. Herijking steun- en herstelpakket voor banen en economie (coronamaatregelen Nederland)
- 3. Vermindering van kapitaal in Nederland
- 4. Update transfer pricing in tijden van crisis
- 5. Thuiswerken in internationale context
- 6. Wijzigingen in de Wet overdrachtsbelasting in Nederland
- 7. Belgische fiscale aandachtspunten voor het jaareinde
- 8. Wet tot invoering Belgische wederopbouwreserve gepubliceerd
- 9. Privéwoning in België als aftrekbare beroepskost: het belang van een goede documentatie
1. Eindejaarstips (Nederland)
De fiscale regelgeving verandert voortdurend, dit jaar mede door de coronacrisis. Aan het eind van dit jaar nemen we afscheid van een aantal bestaande regels en faciliteiten, en in 2021 maken we kennis met nieuwe en andere (spel)regels.
Het is een hele kunst om daar zonder brokken doorheen te laveren. Mogelijkerwijs moet u nog voor het begin van 2021 actie ondernemen om fiscaal een betere positie te realiseren. Wij hopen dat onze Eindejaarstips u daarbij kunnen helpen.
Het overzicht is lang niet uitputtend, maar eerder bedoeld als handvat om een gesprek met uw adviseur goed te kunnen voorbereiden. Verder wordt een overzicht gegeven van de nieuwe wetgeving, die onder andere uit het Belastingplan 2021 voortvloeit.
U kunt hier het overzicht downloaden.
2. Herijking steun- en herstelpakket voor banen en economie (coronamaatregelen Nederland)
Op 9 december 2020 heeft het kabinet bij Kamerbrief laten weten het bestaande steun- en herstelpakket voor banen en economie aan te passen en op onderdelen uit te breiden. Dit houdt uiteraard verband met de voortdurende impact van het coronavirus op de economie, die zich (ook) wat Nederland betreft in een stadium van laagconjunctuur bevindt.
Voor een volledige weergave verwijzen wij u graag naar dit artikel.
3. Vermindering van kapitaal in Nederland
Bij uitgifte van aandelen in een Nederlandse of Belgische bv of nv vindt een storting op de aandelen plaats, minimaal ter grootte van de nominale waarde van de aandelen. Een ‘extra’ storting boven de nominale waarde wordt aangemerkt als agio. Door overdracht van een vermogensbestanddeel tegen een waarde hoger dan de waarde in het economische verkeer of door toepassing van een fiscale (doorschuif)faciliteit, kan voor fiscale doeleinden ook ‘informeel kapitaal’ ontstaan.
Bij terugbetaling of vermindering van nominaal aandelenkapitaal, agio en/of informeel kapitaal dient zorgvuldig te worden gehandeld om fiscale ‘ongelukken’ te voorkomen. In een uitspraak van Hof Den Haag in juli 2020 werd dit – vervelend voor belanghebbende – nog eens duidelijk.
Uitspraak Hof Den Haag
In de zaak waarover Hof Den Haag zich uitsprak, werd in 2010 door een Nederlandse directeur-grootaandeelhouder (hierna: X) indirect – via zijn Nederlandse houdstermaatschappij – een pand en een hypotheekschuld ingebracht in de Nederlandse dochtermaatschappij (Y). Omdat hierbij een tijdelijke doorschuiffaciliteit werd toegepast, werd de waarde van het pand minus de hypotheekschuld op het niveau van de dochtermaatschappij aangemerkt als informeel kapitaal.
Het fiscale ongeluk in deze zaak vond plaats in 2013. In dat jaar werd besloten tot vermindering van het informeel kapitaal van de dochtermaatschappij. Deze vermindering werd verrekend met de rekening-courantschuld van X aan Y. Het hof oordeelt dat deze vermindering en verrekening kwalificeren als een regulier voordeel (lees: een dividend) uit het belang van X in de holdingvennootschap en dat hierover dus 25% Nederlandse inkomstenbelasting (box 2) is verschuldigd.
Alternatief
In de casus waarover het hof zich uitsprak, is de vermindering van (informeel) kapitaal belast. Indien deze vermindering anders was vormgegeven, had deze vermoedelijk onbelast kunnen plaatsvinden. Voor een onbelaste terugbetaling van kapitaal moeten namelijk de volgende formele voorwaarden in acht worden genomen:
- De teruggaaf bedraagt niet meer dan de verkrijgingsprijs van de aandelen.
- De algemene vergadering van aandeelhouders heeft tevoren tot de teruggaaf besloten.
- De nominale waarde van de aandelen is bij statutenwijziging met een gelijk bedrag verminderd.
Om bij een vermindering van agio of informeel kapitaal aan de onder c) genoemden voorwaarde te kunnen voldoen, dient voorafgaand aan het besluit tot vermindering het agio of informeel kapitaal bij statutenwijziging te worden omgezet in nominaal kapitaal. Pas na een dergelijke omzetting kan de nominale waarde van de aandelen bij statutenwijziging met een bedrag gelijk aan de kapitaalvermindering worden verminderd.
Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat bij de vermindering van nominaal kapitaal, agio of informeel kapitaal de volgorde van handelingen van groot belang is. Dit kan in specifieke situaties, zoals in de casus waarover Hof Den Haag zich boog, complex zijn. Bent u aandeelhouder van een Nederlandse vennootschap en overweegt u een vermindering van kapitaal, laat u dan tijdig adviseren om in de juiste volgorde de juiste stappen te zetten. Dit advies geldt temeer indien u geen inwoner bent van Nederland, omdat in die situatie ook nog rekening moet worden gehouden met de toepassing van belastingverdragen.
Mark Foesenek en Pepijn van Eijk
4. Update transfer pricing in tijden van crisis
In de april- en septembereditie van deze nieuwsbrief zijn wij reeds ingegaan op de aandachtspunten inzake transfer pricing in relatie tot de coronacrisis. Op deze plaats geven wij u graag een update.
Het is onverminderd van belang dat (ook) in tijden van crisis zakelijk gehandeld wordt tussen de groepsvennootschappen. Dit betekent dat de voorwaarden voor transacties tussen gelieerde entiteiten in lijn moeten zijn met wat onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden zijn overeengekomen. In het afgelopen jaar hebben we gezien dat onafhankelijke partijen hun contracten hebben heronderhandeld, aangepast of zelfs opgezegd. Partijen binnen dezelfde groep moeten ook overwegen of de gehanteerde prijzen en afspraken wel in stand kunnen blijven of dat deze moeten worden aangepast om in lijn te blijven met hoe onafhankelijke partijen handelen.
Een vraag die tijdens de crisis bijvoorbeeld speelt, is welke partij de gevolgen van de coronacrisis moet dragen, met name als dit gaat om een verlies. De aanwezige functionele analyse voor de gelieerde transactie, waarbij is bepaald welke partij welke risico’s draagt, kan een antwoord bieden. Het risico van corona was echter niet te voorspellen en daar zijn in het verleden vaak ook geen afspraken over gemaakt. Wij zien in de praktijk ook vragen opkomen over hoe om te gaan met de Nederlandse Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (‘NOW’) in relatie tot het vaststellen van intercompanyprijzen.
De OESO streeft ernaar om nog voor het einde van dit jaar met aanbevelingen te komen over hoe we moeten omgaan met dilemma’s die zijn ontstaan op het gebied van transfer pricing als gevolg van de coronacrisis. Hierbij valt te denken aan de zojuist beschreven problematiek omtrent het verdelen van het coronaverlies, de behandeling van de coronasubsidies (zoals de Nederlandse NOW-subsidie) en hoe we benchmarkstudies moeten gebruiken op basis waarvan de prijzen voor 2020 zijn vastgesteld. Nederland volgt over het algemeen de aanbevelingen van de OESO op transferpricinggebied op.
Over het jaar 2020 dienen weloverwogen keuzes te worden gemaakt over waarom prijzen en afspraken met gelieerde partijen wel of niet worden aangepast. Zoals bekend moet verrekenprijsdocumentatie aanwezig zijn in de administratie, uiterlijk op het moment van het verstrijken van het uitstel voor de indiening van de aangifte vennootschapsbelasting. Uit de verrekenprijsdocumentatie moet blijken hoe de verrekenprijzen tot stand zijn gekomen en ook waarom deze zakelijk zijn. Wij kunnen ons voorstellen dat bij de jaarrekeningcontrole 2020 dan wel bij de bepaling van de NOW-omzetdaling vragen opkomen over de zakelijkheid van transacties binnen de groep. Het is daarom aan te raden tijdig de prijzen en afspraken met gelieerde partijen onder de loep te nemen en de benodigde onderbouwing daarvan op te stellen, en niet te wachten tot het moment dat de aangifte vennootschapsbelasting wordt opgesteld.
Wij zullen u informeren zodra de aanbevelingen van de OESO worden gepubliceerd.
Melvin Roufs, Driek Morren en Dianne Berry
5. Thuiswerken in internationale context
Het coronavirus houdt tot op heden veel werknemers thuis. Het adagium van de Nederlandse Rijksoverheid is voorlopig immers: thuiswerken, tenzij het echt niet anders kan. Dit is fiscaal niet zonder gevolgen. Daarom heeft de staatssecretaris eerder al een besluit afgevaardigd en is een overeenkomst gesloten tussen Nederland en België om de fiscale gevolgen te minimaliseren. Wij gaan hierna in op de actuele stand van zaken, in het bijzonder wat betreft de relatie tussen Nederland en België.
Hoofdregel in de loonbelasting: alles is loon, tenzij het is vrijgesteld
De Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt dat elke vergoeding en verstrekking van de werkgever aan de werknemer loon is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor kosten ter zake van de (thuis)werkplek, het ter beschikking stellen van een computer en het vergoeden van reiskosten. Vervolgens kunnen vergoedingen en verstrekkingen onder voorwaarden echter onbelast zijn.
Wij merken alvast op dat tot op heden geen specifieke gerichte vrijstelling bestaat voor een algemene ‘thuiswerkvergoeding’ (op basis van bijvoorbeeld de zogenoemde NIBUD-norm van € 2 per dag). Een dergelijke vergoeding komt in beginsel ten laste van de vrije ruimte van de WKR (werkkostenregeling) of dient te worden verwerkt als belast loon op de loonstrook van de werknemer (al dan niet gebruteerd).
Typische voorbeelden van voorzieningen die onder een gerichte vrijstelling kunnen vallen zijn computers, mobiele communicatiemiddelen en (elektronische) apparatuur. Daarbij valt ook te denken aan de vergoeding van een internetabonnement thuis. Bij deze vrijstelling is van belang dat er wordt voldaan aan het noodzakelijkheidscriterium. Een ander voorbeeld is het in bruikleen geven van arbovoorzieningen voor de thuiswerkplek, zoals een bureaustoel en -tafel. Hierbij is van belang dat aan de voorwaarden van de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen wordt voldaan.
Om te analyseren welke vergoedingen en verstrekkingen onbelast kunnen worden gegeven is maatwerk nodig. Hebt u reeds in beeld wat de fiscale risico’s en kansen zijn van uw (concept)thuiswerkbeleid?
Tijdelijke regeling staatssecretaris verloopt per 1 januari 2021
Het Besluit noodmaatregelen coronacrisis, dat voor het laatst gewijzigd en verlengd is op 30 september 2020, verloopt in beginsel op 1 januari 2021. Dat betekent dat de opgenomen goedkeuringen in dit besluit ook komen te vervallen. Als uw organisatie zoveel mogelijk thuis blijft werken heeft dat fiscale gevolgen.
Ten aanzien van de reiskostenvergoeding zal opnieuw moeten worden bekeken welke reisbewegingen een medewerker daadwerkelijk maakt. De goedkeuring dat mag worden uitgegaan van het reispatroon voorafgaand aan de uitbraak van corona komt namelijk te vervallen. Indien de medewerker minder dan 128 werkdagen naar dezelfde werkplek zal reizen (op jaarbasis), kan niet langer de standaardformule voor onbelaste reiskostenvergoeding worden toegepast ((afstand woon werk) x 2 x 214 dagen x € 0,19). Er zal dus een alternatieve methode moeten worden toegepast.
Onbelaste vaste kostenvergoedingen die zijn gebaseerd op een vast kostenpatroon voorafgaand aan de uitbraak van corona mochten op basis van het besluit tevens zonder aanpassing worden doorgezet. Ook deze goedkeuring zal komen te vervallen. Er moet dus beoordeeld worden of en in hoeverre de vaste kostenvergoeding nog onbelast is.
Daarnaast geldt het crisispercentage van 3% in de WKR alleen voor 2020. Daarmee doelen wij op de tijdelijke verhoging in de eerste schijf van de WKR, waardoor het percentage van 1,7% over de loonsom tot € 400.000 in 2020 was verhoogd naar 3%.
Overeenkomst Nederland-België verlengd
In eerdere edities van de Belgium-Holland Desk Newsletter schreven wij dat de overeenkomst tussen Nederland en België ten aanzien van de belastingpositie van thuiswerkende grensarbeiders is verlengd tot en met 31 december 2020. Uit de Kamerbrief van 9 december 2020 blijkt dat de overeenkomst voorlopig verlengd is tot en met 1 april 2021.
Deze overeenkomst is gesloten om te voorkomen dat grensarbeiders mogelijk negatieve fiscale gevolgen ondervinden ten gevolge van de COVID-19-pandemie. In dat kader is overeengekomen dat thuiswerkdagen geacht worden te zijn doorgebracht in het land waar de grensarbeider normaliter gewerkt zou hebben. Zodoende verandert er niets aan de belastingpositie van die werknemer.
Het gaat daarbij alleen om dagen waarop thuisgewerkt wordt omwille van maatregelen die door de Nederlandse of Belgische regering getroffen werden om de COVID-19-pandemie te bestrijden. De fictie kan niet worden toegepast op werkdagen die de grensarbeider in normale omstandigheden, los van de maatregelen rond COVID-19, thuiswerkend of in een derde land zou hebben doorgebracht.
De toepassing van bovenstaande regeling in 2020 is optioneel. Grensarbeiders die gebruik wensen te maken van deze fictie zullen dit op een consistente wijze in de beide landen moeten doen. De keuze moet worden gemaakt bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2020. De fictie kan slechts worden toegepast voor zover de bezoldigingen in de werkstaat ook daadwerkelijk belast worden. Dit betekent dat de inkomsten in de werkstaat moeten zijn opgenomen in de grondslag om de belastingen te berekenen.
Mocht u naar aanleiding van dit artikel vragen hebben over de situatie van uw organisatie, neemt u dan gerust contact met ons op.
Esther Schutte en Ruud Hoevenaar
6. Wijzigingen in de Wet overdrachtsbelasting in Nederland
Op 12 november 2020 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het pakket Belastingplan 2021. Dit bestaat onder andere uit het wetsvoorstel Wet differentiatie overdrachtsbelasting. Bij de instemming van het wetsvoorstel Wet differentiatie overdrachtsbelasting heeft de Tweede Kamer eveneens diverse amendementen aangenomen. Het wetsvoorstel en de relevante aangenomen amendementen beschrijven wij hieronder kort.
Per 1 januari 2021 worden enkele tarieven van de overdrachtsbelasting gewijzigd. Het algemene tarief voor niet-woningen wordt verhoogd van 6% naar 8% (in plaats van naar 7%, zoals eerder was bepaald). Bij woningen zal onderscheid worden gemaakt tussen drie verschillende tarieven:
- (starters)vrijstelling: voor personen tussen de 18 en 35 jaar die deze vrijstelling niet eerder hebben toegepast en de woning als hoofdverblijf gebruiken. In de loop van 2024 wordt gestart met de evaluatie van de (effecten van de) vrijstelling;
- 2%: voor personen die reeds gebruik hebben gemaakt van de startersvrijstelling en/of ouder dan 35 jaar zijn en de woning als hoofdverblijf gebruiken;
- 8%: voor niet-natuurlijke personen en natuurlijke personen die de woning niet als hoofdverblijf gebruiken, bijvoorbeeld Belgische beleggers.
Per 1 januari 2021 komt er ook een aanpassing van de maatstafvermindering bij een opvolgende verkrijging binnen zes maanden van een woning die eerder belast was tegen 2%. Deze afwijking beoogt te voorkomen dat een koper toch kan profiteren van een bij een eerdere verkrijging toegepast verlaagd tarief van 2%. In dat geval wordt de maatstafvermindering gewijzigd in een belastingvermindering. Dit heeft tot gevolg dat slechts de belasting in mindering kan worden gebracht die ter zake van de voorgaande verkrijging verschuldigd was.
Daarnaast zal vanaf 1 april 2021 een woningwaardegrens van € 400.000 gelden voor de per 1 januari 2021 in te voeren startersvrijstelling. Alleen starters die een huis (bestemd als hoofdverblijf) kopen van maximaal € 400.000 kunnen na 1 april 2021 nog een beroep op de vrijstelling overdrachtsbelasting doen. Starters die een duurder huis (bestemd als hoofdverblijf) kopen, betalen dan, net zoals andere huizenkopers, 2% overdrachtsbelasting over het gehele bedrag. De woningwaardegrens zal jaarlijks worden geïndexeerd. De waarde wordt beoordeeld per gehele woning inclusief aanhorigheden, mits deze gelijktijdig met de woning worden verkregen. Dit heeft tot gevolg dat de verkrijging van een woning van € 500.000 door een stel waarbij ieder de onverdeelde helft van de woning verkrijgt, niet onder de vrijstelling valt (ondanks de verkrijging van € 250.000 per persoon).
Inmiddels heeft ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel aangenomen, zodat de wijzigingen per 1 januari 2021 (respectievelijk 1 april 2021) in zullen gaan.
Als gevolg van de voorgestelde wijzigingen zullen Belgische beleggers vanaf 1 januari 2021 in beginsel 8% overdrachtsbelasting verschuldigd zijn, in plaats van de huidige tarieven van 2% ter zake van de verkrijging van woningen en 6% ter zake van de verkrijging van niet-woningen, tenzij een overdrachtsbelastingvrijstelling van toepassing is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de mogelijke toepassing van de samenloopvrijstelling overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van een nieuwe onroerende zaak voor de btw. Voor zover een woning wordt gekocht als hoofdverblijf, kan de (starters)vrijstelling of het 2%-tarief, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, uiteraard wel worden toegepast.
Han Leijten en Lars de Dobbelaere
7. Belgische fiscale aandachtspunten voor het jaareinde
Het einde van 2020 nadert zienderogen. Het was een jaar van grote omwentelingen: de economische schok voortgebracht door de coronacrisis leidde tot tal van fiscale steunmaatregelen, ook is onderhand de laatste fase in de hervorming van de Belgische vennootschapsbelasting ingetreden. Het kan dan ook raadzaam zijn tijdig aandacht te besteden aan enkele eindejaarsverrichtingen. Graag lichten wij enkele aandachtspunten toe.
Voorafbetalingen Belgische vennootschapsbelasting
Zorgen dat voldoende Belgische vennootschapsbelasting vooraf betaald wordt, is een ‘evergreen’ in het rijtje met fiscale aandachtspunten. Door de recente maatregelen wordt het doen van voorafbetalingen sterk aangemoedigd. Wanneer een vennootschap verzuimt (voldoende) voorafbetalingen te doen, wordt de vennootschapsbelasting vermeerderd met tot 6,75% voor aanslagjaar 2021. Deze vermeerdering kan teniet worden gedaan door tijdig voorafbetalingen te doen met als stelregel: hoe eerder de voorafbetaling, hoe groter het voordeel.
Dat laatste is echter minder relevant in coronatijden. Omdat veel vennootschappen kampen met liquiditeitsproblemen, heeft de wetgever namelijk de voordeelpercentages verbonden aan voorafbetalingen in het derde en vierde kwartaal tijdelijk verhoogd. Voor het vierde kwartaal bedraagt het percentage 5,25% in plaats van 4,50%. De voorafbetaling voor het vierde kwartaal moet vóór 21 december 2020 gebeuren. Let wel, de schatkist moet de voorafbetalingen uiterlijk op de vervaldag op haar bankrekening ontvangen. Hou dus rekening met een mogelijke verwerkingstijd van betalingen.
Wederopbouwreserve
In deze editie van de nieuwsbrief hebben wij (onder punt 8) ruimschoots aandacht besteed aan de recent geïntroduceerde maatregel inzake de wederopbouwreserve.
Verbod uitkeringen bij toepassing coronamaatregelen
Indien een vennootschap gebruikmaakt van een van de coronamaatregelen, moet zij er oog voor hebben dat deze vaak slechts kunnen worden toegepast indien er niets uit het eigen vermogen wordt of werd uitgekeerd. Een vennootschap mag met name sinds 12 maart 2020 geen dividenden uitgekeerd hebben, eigen aandelen ingekocht hebben of kapitaalverminderingen doorgevoerd hebben.
Deze voorwaarde is onder meer verbonden aan de wederopbouwreserve, de verhoogde bonificaties voor voorafbetalingen, de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ondernemingen geconfronteerd met tijdelijke werkloosheid, de ‘tax shelter’ voor de verwerving van nieuwe aandelen in een kleine vennootschap, en de carry-back voor verliezen. Wanneer een vennootschap gebruikmaakt van de carry-back van verliezen (lees hierover meer in ons andere artikel), mag zij volgens de minister zelfs geen tantièmes uitkeren. Voor het merendeel van deze maatregelen geldt het uitkeringsverbod tussen 12 maart en 31 december 2020.
Fiscale consolidatie
Daarnaast zijn er ook verrichtingen die u mogelijk beter uitstelt tot het nieuwe jaar. Dit is met name van belang voor verbonden vennootschappen die voor aanslagjaar 2020, boekjaar eindigend op 31 december 2019, het regime van fiscale consolidatie (lees hierover meer in ons andere artikel) hebben toegepast.
Om in aanmerking te komen voor het systeem van fiscale consolidatie dient tussen de betrokken vennootschappen gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar sprake te zijn van een aandeelhoudersrelatie van ten minste 90%. Voor het boekjaar eindigend op 31 december 2019 verstrijkt die vijfjarige termijn pas op 31 december 2020. Bijgevolg is het van cruciaal belang dat beide vennootschappen geen handelingen stellen die de verbondenheid in gedrang brengt in de periode tussen het afsluiten van de overeenkomst en 31 december 2020.
Gunsttarief voor opnemingen uit vrijgestelde reserves
Daarnaast geeft de wetgever vennootschappen de mogelijkheid om ‘oude’ belastingvrije reserves te laten belasten tegen een gunsttarief. De wetgever wil vennootschappen hiertoe aanzetten om zo op korte termijn meer belastinginkomsten te creëren. Normaal worden belastingvrije reserves belast aan het normale tarief, maar voor aanslagjaar 2021 en 2022 geldt een tarief van 15%, of zelfs 10% wanneer de vennootschap de reserves aanwendt voor investeringen in afschrijfbare materiële of immateriële activa. Indien de vennootschap de opname voor investeringen wenst te spreiden over boekjaar 2020 en 2021, moet zij hieraan voor het jaareinde nog aandacht besteden. Bovendien kan het gunsttarief gecombineerd worden met de investeringsaftrek, echter vormt deze reserve wel steeds een minimale belastbare basis.
Vennootschappen kunnen het gunsttarief toepassen op de volgende reserves: oude investeringsreserves (aangelegd in aanslagjaar 1982) en nieuwe investeringsreserves waarvan de driejarige termijn is verstreken, bepaalde verwezenlijkte meerwaarde waarvoor de onaantastbaarheidsvoorwaarde is vervuld, vrijgestelde reserves afkomstig uit de 120%-aftrek voor onder andere elektrische auto’s, en vrijgestelde winsten van inschakelingsbedrijven.
Investeringsaftrek: verhoogd en verlengd met twee jaar
Nog een coronamaatregel is de verhoging van de gewone investeringsaftrek tot 25%, daar waar deze normaal zou dalen tot 8% in 2020. De wetgever wil hiermee vermijden dat vennootschappen investeringen op de lange baan schuiven ten gevolge van de coronacrisis. Deze aftrek is van toepassing op de aanschaffings- of beleggingswaarden van investeringen door kleine vennootschappen in nieuwe materiële vaste activa gedaan tussen 12 maart en 31 december 2022. In principe komt de aftrek in mindering van de winst van het belastbaar tijdperk waarin de activa zijn verkregen en dus afschrijfbaar worden. Daarnaast kunnen vennootschappen uitzonderlijk de aftrek voor vaste activa verkregen of tot stand gebracht in 2019 twee jaar overdragen in plaats van één jaar bij onvoldoende winst.
Vennootschappen, zowel groot als klein, kunnen natuurlijk ook nog steeds opteren voor een afzonderlijke verhoogde investeringsaftrek voor specifieke investeringen, zoals energiebesparende investeringen of investeringen in digitale vaste activa. Het tarief hiervoor ligt echter nagenoeg altijd beneden 25%. Deze investeringsaftrek is echter wel onbeperkt overdraagbaar.
Jaarrekening en jaarverslag
De uitbraak van de COVID-19-pandemie stelt heel wat Belgische bedrijven voor grote uitdagingen. Talrijke ondernemingen worden jammer genoeg negatief geïmpacteerd door de huidige crisis en het einde is helaas nog niet onmiddellijk in zicht. De tijdelijke lockdown voor bepaalde sectoren en ondernemingen en andere maatregelen heeft aanleiding gegeven tot een terugval van de activiteiten, verlies van contracten, substantiële daling van de omzet, onderbreking van de productie, onbeschikbaarheid van personeel en mogelijks ontslagen.
Het bestuursorgaan van een vennootschap moet in de jaarrekening en het jaarverslag rekening houden met talrijke onzekerheden, zoals de duurtijd van de lockdown en andere maatregelen, de snelheid waarmee de economie zal heropleven en de mate en de duurtijd van de (financiële) steunmaatregelen van de Overheid voor deze uitzonderlijke en ongebruikelijke situatie. Onnodig te melden dat het bestuursorgaan moet rekening houden met alle relevante informatie die beschikbaar is tot de datum waarop de jaarrekening en het jaarverslag wordt vastgelegd.
In de balans en resultatenrekening zullen, in vergelijking met vorig jaar, materiële aanpassingen in de waardering van activa en passiva moeten toegepast worden via het boeken van:
- duurzame niet-recurrente afschrijvingen en waardeverminderingen;
- voorzieningen voor niet-recurrente risico’s en kosten;
- andere niet-recurrente bedrijfs- en financiële kosten.
Ten slotte moet het bestuursorgaan permanent de continuïteit van het bedrijf beoordelen en indien nodig herstelmaatregelen voorstellen en uitwerken. Eventuele uitkeringen moeten eveneens kritisch geëvalueerd worden.
Conclusie
Een goede – en vooral – tijdige toepassing van bovenstaande maatregelen kan zonder meer fiscaal interessant zijn. Daarnaast is het ook belangrijk om te bekijken welke impact er op de jaarrekening en de verslaggeving kan zijn.
Het is dan ook raadzaam uw adviseur tijdig te raadplegen. Uiteraard kijken wij graag mee naar de mogelijkheden die voorgaande zaken u al dan niet kunnen bieden.
8. Wet tot invoering Belgische wederopbouwreserve gepubliceerd
In de vorige editie van deze nieuwsbrief berichtten wij u over de aankondiging van de ‘wederopbouwreserve’ door de Belgische regering. Met betrekking tot deze wederopbouwreserve was er op dat moment enkel een wetsvoorstel voorhanden. De Wet tot invoering van deze wederopbouwreserve werd op 1 december 2020 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. In dit artikel lichten we de kernpunten van deze wederopbouwreserve toe.
Wederopbouwreserve
De wederopbouwreserve is gericht op de structurele eigenvermogensopbouw van vennootschappen. Deze reserve is namelijk een vrijgestelde reserve, die in aanslagjaar 2022, 2023 of 2024 aangelegd kan worden ten belope van het boekhoudkundig bedrijfsverlies op de afsluitdatum van boekjaar 2020 of, voor vennootschappen die hun boekjaar afsluiten tussen 1 januari 2020 en 31 juli 2020, boekjaar 2021. Het maximale bedrag dat door een vennootschap in een boekjaar aangelegd kan worden als een wederopbouwreserve is beperkt tot het bedrag van de belastbare gereserveerde winst dat vastgesteld wordt vóór de aanleg van deze vrijgestelde reserve. Er geldt net zoals bij de Belgische carry-back van verliezen een absoluut maximum van € 20 miljoen.
Vennootschappen met een positief bedrijfsresultaat op de afsluitdatum van boekjaar 2020 of, in voorkomende gevallen, boekjaar 2021 kunnen dus geen gebruik maken van deze maatregel. Dit betekent dan ook dat een vennootschap die haar omzet fors zag dalen ten gevolge de COVID-19-pandemie maar geen negatief bedrijfsresultaat realiseert op de afsluitdatum van boekjaar 2020 of 2021, niet zal kunnen genieten van deze maatregel.
Voorwaarden
Een voorwaarde is ook dat de vennootschap geen verdeling van het eigen vermogen mag doorvoeren in de periode van 12 maart 2020 tot en met de dag van de indiening van de aangifte die verbonden is aan het aanslagjaar waarin de wederopbouwreserve wordt aangelegd. Voor vennootschappen met een boekjaar per kalenderjaar betekent dit dus tot en met ten vroegste september 2022. Onder een verdeling van het eigen vermogen wordt onder andere een inkoop eigen aandelen, dividenduitkering of kapitaalvermindering verstaan.
Daarnaast mag de vennootschap geen uitgesloten vennootschap zijn. Zo zullen vennootschappen die op 18 maart 2020 reeds konden aangemerkt worden als een onderneming in moeilijkheden uitgesloten zijn. Net zoals bij de carry-back van verliezen zullen ook vennootschappen die een directe deelneming aanhouden in een vennootschap gevestigd in een belastingparadijs of betalingen aan deze vennootschappen verrichten, zonder economische substantie, ook niet kunnen genieten van deze maatregel.
Tijdstip van belastbaarheid
De wederopbouwreserve moet voldoen aan de zogenaamde onaantastbaarheidsvoorwaarde, wat inhoudt dat zij op een afzonderlijke rekening van het passief geboekt moet worden en blijven. De wederopbouwreserve wordt toch (gedeeltelijk) belastbaar indien de vennootschap een inkoop van eigen aandelen, dividenduitkering, kapitaalvermindering of elke andere verdeling van het eigen vermogen uitvoert.
Bijkomstig kent de wederopbouwreserve een specifieke voorwaarde opdat deze vrijgestelde reserve niet (gedeeltelijk) belastbaar wordt, namelijk een tewerkstellingsvoorwaarde. Deze tewerkstellingsvoorwaarde heeft tot doel het tewerkstellingspeil binnen de vennootschap te garanderen. Concreet houdt deze voorwaarde in dat de loonkost bij afsluiting van het boekjaar minstens gelijk dient te zijn aan 85% van de loonkost op afsluitdatum van boekjaar 2019. Wanneer de loonkost onder deze drempelwaarde van 85% zakt, wordt de wederopbouwreserve (gedeeltelijk) belastbaar.
Conclusie
De Belgische wederopbouwreserve laat een vennootschap toe haar toekomstige winsten fiscaalvriendelijk binnen de onderneming te houden. Wij raden u aan de impact van de toepassing van deze maatregel voor uw vennootschap grondig te bekijken, specifiek in het kader van de interestaftrekbeperking. Bent u door de recente maatregelen de weg doorheen het fiscale bos kwijt of denkt u dat dit voor u van toepassing kan zijn, aarzel dan niet om ons te contacteren.
Laurens Palmans en Ilke Vandenbroeck
9. Privéwoning in België als aftrekbare beroepskost: het belang van een goede documentatie
Het onderwerp van de gratis terbeschikkingstelling van een private woning door de Belgische vennootschap aan haar bedrijfsleider is intussen gekend. De kosten die de vennootschap met betrekking tot dit onroerend goed maakt, kunnen aftrekbaar zijn, zelfs indien de bedrijfsleider (en het gezin) het onroerend goed zuiver als privéwoonst gebruikt. Deze aftrekbaarheid is evenwel zeker geen automatisme.
De vennootschap kan de kosten met betrekking tot het onroerend goed slechts fiscaal aftrekken als ze kan aantonen dat de kosten worden gemaakt om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, of nog, voor zover de kosten zijn gemaakt in het eigen belang van de vennootschap en dus niet in het enkele belang van de bedrijfsleider.
Een positieve tendens in de Belgische rechtspraak
Recente rechtspraak toont aan dat belastingplichtigen steeds vaker met succes beroep doen op de zogenaamde bezoldigingstheorie, de meerwaardetheorie, of een combinatie van beide.
Het welslagen van de toepassing van deze theorieën staat of valt met de manier waarop de vennootschap haar kosten verantwoordt en concreet bewijst. In vele gevallen lukt het de belastingplichtige immers niet om deze theorieën ook feitelijk te onderbouwen met voldoende sluitend bewijsmateriaal, waardoor hij uiteindelijk dan toch soms het fiscale onderspit delft.
Het Hof van Cassatie wijst de aftrekbaarheid van de kosten van een private woning niet af
Recente mediaberichten brachten echter een domper op de feestvreugde. Een arrest van het Hof van Cassatie van juni 2020 zou, althans volgens bepaalde berichtgeving, korte metten gemaakt hebben met de meerwaardetheorie. Volgens ons is een dergelijke stellingname evenwel voorbarig en onterecht.
Het bestreden arrest van het hof van beroep te Gent waartegen cassatieberoep werd ingesteld, wees de aftrekbaarheid van de kosten met betrekking tot het onroerend goed om verschillende redenen af. Vooreerst was de invulling van de bewijsvoering inzake de bezoldigingstheorie ondermaats. Daarnaast oordeelde het Gentse hof dat het enkele feit dat er een kans zou bestaan dat er een latere meerwaarde wordt gerealiseerd, niet volstaat om de aftrek toch te verantwoorden. Ten slotte veegde het Gentse hof ook het argument inzake lusthuizen van tafel vermits deze bepaling niet van toepassing kan zijn op een woning.
De belastingplichtige trok naar het Hof van Cassatie en richtte haar pijlen op het tweede en derde argument.
Het Hof van Cassatie stelt vast dat het Gentse hof niet geoordeeld heeft dat er slechts sprake kan zijn van aftrekbare beroepskosten wanneer het gaat om kosten die met zekerheid inkomsten zullen genereren. Het Gentse hof heeft daarentegen geoordeeld dat uit het enkele feit dat er een kans bestaat dat bij latere realisatie van de woning een meerwaarde wordt gerealiseerd, niet volgt dat de kosten automatisch zijn gedaan of gedragen met de intentie om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
De argumentatie van de belastingplichtige berustte op een onjuiste lezing van het arrest van het Gentse hof en mist bijgevolg feitelijke grondslag, aldus het Hof van Cassatie.
Met andere woorden: het Hof van Cassatie sprak zich niet uit over het staan of vallen van de meerwaardetheorie en al geenszins over de bewering dat een kans op een meerwaarde onvoldoende zou zijn voor de aftrekbaarheid van de kosten.
Gelet op de foutieve lezing van het arrest door de belastingplichtige is het dan ook niet correct om te stellen dat het Hof van Cassatie met dit arrest de meerwaardetheorie zou hebben afgewezen nu ze zich hier überhaupt niet over heeft uitgesproken.
Meer zelfs, wij durven te stellen dat er niets aan de hand is en dat de kans bestaat dat, in een volgend arrest, het Hof van Cassatie de meerwaardetheorie wel degelijk opnieuw zal weerhouden.
De conclusie blijft dus dezelfde als die van vóór het arrest van 25 juni 2020: een coherente bewijsvoering is en blijft van cruciaal belang. Goed gefundeerde dossiers hebben een kans op slagen, dossiers gebouwd op los zand vallen als een kaartenhuis ineen.
Charlotte Vandepitte en Julien Decin