Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf – juli 2020

8 juli 2020
Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf – juli 2020

Beste lezer,

Dit is een nieuwe editie van onze digitale nieuwsbrief Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf. Hierin laten wij in begrijpelijke taal een aantal fiscale zaken de revue passeren die van belang zijn voor familiebedrijven. Daarbij schenken wij aandacht aan een zo breed mogelijke waaier van belastingen, zodat u hopelijk iets van uw gading terugvindt. Wij wensen u veel leesplezier!

Olaf Leurs en Maarten Merkus
Marktgroep Familie & Bedrijf

Naar boven

Inhoud

Naar boven

1. Column: Bouwstenen

Op 1 mei 2020 heeft het Ministerie van Financiën een aantal zogenoemde bouwstenennotities gepubliceerd met beleidsopties voor de volgende regering. In ‘Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang’, met als ondertitel ‘Bouwstenen voor een beter belastingstelsel’ wordt ingegaan op de belastingheffing van de aanmerkelijkbelanghouder (ab-houder) en het globale evenwicht.

Globaal evenwicht

Het globale evenwicht betekent dat de gecombineerde belastingheffing van de vennootschap en de ab-houder ongeveer gelijk zou moeten zijn aan de belastingheffing van de IB-ondernemer. Bij een globaal evenwicht zou er geen fiscale prikkel zijn om wel of niet de bv ‘in te gaan’; rechtsvormneutraliteit dus.

Bij de invoering van de huidige Wet inkomstenbelasting was de gecombineerde Vpb/ab-druk nog 51,25%. Het toptarief in de IB was toen ook al 52%, zodat op dat moment grosso modo wel sprake was van een globaal evenwicht. Momenteel is het globale evenwicht echter ver te zoeken.

Uitruil tarief en grondslag

Hoe kan het dat het globale evenwicht uit 2001 in 2020 niet meer bestaat? In de notitie wordt dat vrij eendimensionaal uitgelegd, als zijnde een gevolg van de daling van de Vpb-tarieven. Dat is echter maar een deel van het antwoord. Het volledige antwoord is dat er in de afgelopen jaren een uitruil heeft plaatsgevonden tussen tarief en grondslag. De Vpb-tarieven zijn weliswaar gedaald, maar de grondslag waarover wordt geheven is veel groter geworden. Zoveel groter zelfs dat de tariefsverlagingen veelal voor een groot deel budgetneutraal zijn doorgevoerd. Voorbeelden van de grondslagverbreding in de afgelopen jaren zijn:

  • Er mag de facto niet meer worden afgeschreven over vastgoed, ook niet als dat vastgoed wordt gebruikt in de onderneming. De bakker mag dus niet meer afschrijven over de investering in zijn winkelpand.
  • Rente is eigenlijk alleen nog in uitzonderingsgevallen aftrekbaar, zelfs als rente aan een bank of andere derde partij wordt betaald. Om rente aftrekbaar te krijgen moet een ondernemer zich eerst door een woud van renteaftrekbeperkingen worstelen: artikel 10a, 10b, 15b, 15ba, 15bb en 15bc Wet Vpb, en dan nog een lijstje extra voor de banken.
  • Verliezen zijn nog maar zes jaar verrekenbaar met toekomstige winsten. Dat was onbeperkt, daarna negen jaar en nu dus nog maar zes jaar.
  • Op bedrijfsmiddelen mag nog maximaal 20% per jaar worden afgeschreven, ook als een blind paard nog kan zien dat een bedrijfsmiddel maar twee jaar meegaat.
  • (Aanloop)verliezen van investeringen buiten Nederland (vaste inrichtingen) zijn in Nederland niet meer aftrekbaar.
  • Goodwill mag nog maar met maximaal 10% per jaar worden afgeschreven.
  • Aan- en verkoopkosten van deelnemingen zijn niet aftrekbaar.
  • Deelnemingen van minder dan 5% kwalificeren niet meer voor de deelnemingsvrijstelling, ook niet als die deelnemingen worden gehouden in het belang van het bedrijf.
  • Kosten van personeelsopties zijn niet meer aftrekbaar, ook niet als het optievoordeel bij de werknemer wel belast wordt.
  • Bij onderhanden werk moet verplicht winst worden genomen op basis van de ‘percentage of completion’-methode.

De verlaging van de Vpb-tarieven is voor ondernemers dus grotendeels een sigaar uit eigen doos geweest. Naast de grondslagverbreding is de financiering van het vergroten van het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting tot € 200.000 gefinancierd uit het niet doorgaan van de rentebox.

Nu het globale evenwicht weer zou moeten worden hersteld, benoemt het ministerie maar één mogelijkheid, namelijk het verhogen van de Vpb- en/of ab-tarieven. Daarbij worden dus twee zaken volledig (en al dan niet bewust) onvermeld gelaten:

  • de andere mogelijkheid om het globale evenwicht te herstellen is om het IB-tarief te laten zakken, bijvoorbeeld via het verder doorvoeren van een ‘vlaktaks’ en/of grondslagverbreding;
  • het terug uitruilen van een hoger tarief met grondslagversmalling. Denk aan onbeperkte verliesverrekening (ook zeer wenselijk vanuit de totaalwinstgedachte), afschrijving in lijn met de economische realiteit en snoeien in het woud van renteaftrekbeperkingen.

Conclusie

Het ministerie benoemt het ontbreken van het globale evenwicht als een probleem van ons belastingsysteem. Voor de oplossing wordt eendimensionaal gekeken naar het gecombineerde Vpb/ab-tarief. Dat de lagere Vpb-tarieven vooral zijn gefinancierd uit grondslagverbredende maatregelen wordt onvermeld gelaten. Dus ondernemers krijgen eerst een sigaar uit eigen doos en krijgen daarna ook nog de rekening gepresenteerd.

Het bovenstaande is overigens niet bedoeld om dga’s als zielenpieten te bestempelen. Het gaat erom dat het hele verhaal verteld wordt. Bovendien zijn er nog een paar andere belangrijke conclusies uit de rapporten te trekken. Ten eerste dat er onder de ambtenaren die hebben meegeschreven aan de notities geen ondernemingsvriendelijke wind waait. Dat is zorgelijk, want het bedrijfsleven zal toch de motor zijn van werkgelegenheid en de broodnodige economische groei om de enorm oplopende staatsschuld weer te betalen. Ten tweede blijkt uit de rapporten dat diezelfde ambtenaren veel maatregelen die de politiek de afgelopen decennia heeft ingevoerd wil afschaffen of versoberen (zoals de bedrijfsopvolgingsregelingen). Ze worden als niet-effectief beschouwd of te complex in de uitvoering. Een flinke sneer dus naar de politiek. Ik ben benieuwd naar de verkiezingsprogramma’s.

Olaf Leurs (leurs.olaf@kpmg.com)

Naar boven

2. Ruimte voor eigen inzicht ondernemer bij toerekening kwijtscheldingswinst

Wanneer een crediteur (een gedeelte van) een lening aan zijn debiteur kwijtscheldt, realiseert de debiteur een voordeel. Een dergelijk voordeel is in principe belast bij de debiteur. Het moment (jaar) dat dit voordeel tot de winst moet worden gerekend wordt bepaald door goed koopmansgebruik. Dit is een open norm die veelal in de rechtspraak verder wordt ingekleurd. Eerder is geoordeeld dat een debiteur pas verplicht is tot het nemen van winst wanneer het zo goed als zeker is dat de schulden niet (volledig) zullen worden voldaan. Vanaf dat moment kan immers de hoogte van de kwijtscheldingswinst worden vastgesteld.

Toerekening kwijtscheldingswinst aan bepaald jaar

Onlangs moest Hof Arnhem-Leeuwarden oordelen over het tijdstip waarop de kwijtscheldingswinst in aanmerking kon worden genomen. Belanghebbende in deze zaak had in november 2011 een voorstel van de curator geaccepteerd, waarbij de schuld van belanghebbende aan zijn failliet verklaarde groepsmaatschappij grotendeels zou worden kwijtgescholden. Hoewel deze afspraak in 2011 was gemaakt, werd deze pas schriftelijk bevestigd in september 2012. Op basis van de rechtspraak moet de winst uiterlijk in 2012 worden genomen. De vraag of eerdere winstneming ook mogelijk was, stond echter nog open.

In de meeste gevallen wordt winstneming zo lang mogelijk uitgesteld. In deze zaak had belanghebbende echter nog verliezen op de lat staan die uiterlijk in 2011 verrekend moesten worden. De vraag die centraal stond, was of de kwijtscheldingswinst ook al in 2011 mocht worden genomen.

Het hof oordeelt dat de kwijtschelding voldoende aanknopingspunten heeft met 2011 om de daaruit voortvloeiende winst aan dat jaar te mogen toerekenen. Hierbij neemt het hof in zijn oordeel mee dat al in 2011 overeenstemming was bereikt over de voorwaarden van de kwijtschelding. Daarnaast bevestigt het stopzetten van de rentebetalingen in 2011 door belanghebbende dat overeenstemming met de curator was bereikt.

Belanghebbende mocht derhalve al in 2011 aannemen dat een redelijke mate van zekerheid bestond dat de kwijtschelding zou worden gerealiseerd. Dat de crediteurenvergadering nog haar toestemming aan het akkoord moest geven doet hier niet aan af.

Goed koopmansgebruik geeft ruimte bate toe te rekenen

Deze uitspraak van het hof benadrukt dat goed koopmansgebruik de ondernemer enige ruimte biedt om naar eigen inzicht het jaar te kiezen waaraan de bate kan worden toegerekend, mits daarbij voldoende aanknopingspunten bestaan tussen de bate en het desbetreffende jaar.

Floor den Hollander (denhollander.floor@kpmg.com)

Naar boven

3. Bewijslast kwalificatie vastgoed voor toepassing HIR

De boekwinst behaald bij de verkoop van een bedrijfsmiddel mag onder voorwaarden worden opgenomen in een herinvesteringsreserve (HIR). Om de winst aan de HIR toe te voegen, moet de ondernemer op balansdatum het voornemen hebben om te herinvesteren in een vervangend bedrijfsmiddel. Met het vormen van een HIR wordt voorkomen dat er direct belasting wordt geheven over de boekwinst.

Kwalificatie vastgoed als bedrijfsmiddel of voorraad

Om de behaalde boekwinst op een bedrijfsmiddel toe te voegen aan een HIR, moet allereerst sprake zijn van een bedrijfsmiddel. Als een vastgoedvennootschap panden verkoopt en de hierbij behaalde winst wil doteren aan een HIR, komt de vraag op of het verkochte vastgoed kwalificeert als bedrijfsmiddel of als voorraad. Indien het vastgoed kwalificeert als bedrijfsmiddel, kan de ondernemer ervoor kiezen de boekwinst toe te voegen aan de HIR. Het is niet mogelijk verkoopwinst aan de HIR toe te voegen indien het vastgoed kwalificeert als voorraad. De vraag of vastgoed voor de toepassing van de HIR moet worden aangemerkt als bedrijfsmiddel dan wel als voorraad komt in de jurisprudentie veelvuldig aan de orde. Zo ook in onderstaande casus bij Hof Amsterdam.

Bewijslast

Een vastgoedvennootschap heeft meerdere panden in eigendom. Zij houdt zich zowel bezig met het handelen in vastgoed als de exploitatie ervan. Bij de behandeling van de aangifte 2011 ontstond discussie over de kwalificatie van het vastgoed: als bedrijfsmiddel of als voorraad.

De bewijslast voor deze kwalificatie legt het hof bij de belastingplichtige. Die verzoekt immers om toepassing van een fiscale faciliteit. Belanghebbende is van mening dat bij de aankoop van een pand in verhuurde staat de verhuurintentie voldoende is aangetoond en de bewijslast verschuift naar de inspecteur. De aankoop van een pand in verhuurde staat kan volgens het hof inderdaad een aanwijzing zijn voor de intentie het pand als bedrijfsmiddel te exploiteren, maar is daarvoor zeker niet doorslaggevend.

Voor elk pand moet belanghebbende aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden aantonen dat het is aangekocht met de intentie duurzaam te worden geëxploiteerd in de onderneming. Belanghebbende slaagt hier slechts gedeeltelijk in, met als gevolg dat de aanslag dan ook slechts gedeeltelijk wordt verminderd.

Foutenleer

Bij enkele panden vond de verkoop en dotatie reeds plaats in 2010. De inspecteur doet een beroep op de foutenleer en wil deze fout herstellen in 2011. Belanghebbende is van mening dat dit niet mogelijk is, omdat het vastgoed immers niet meer op de balans staat. Hier gaat het hof niet in mee: de fout kan in 2011 worden hersteld, ook als het vastgoed niet meer zichtbaar is in het eindvermogen op de balans van 2010.

Luuk Timmermans (timmermans.luuk@kpmg.com)

Naar boven

4. Dga moet loonbelasting betalen over niet-ontvangen loon

Als een bv het loon van haar dga niet uitbetaalt, dan is dit loon wel nog steeds fiscaal genoten als de loonvordering kan worden verrekend met een openstaande schuld van de dga aan de bv, zo oordeelde Rechtbank Noord-Holland in een onlangs gepubliceerde uitspraak.

De dga en enige werknemer van een bv kwam een (bruto)loon met de bv overeen van € 81.637 over de jaren 2013 en 2014. Over dit volledige brutoloon werden loonheffingen betaald aan de fiscus. Van het nettoloon keerde de bv echter € 13.556 respectievelijk € 15.000 in die jaren niet aan de dga uit. De dga had dus loonvorderingen op de bv. Daartegenover had hij ook nog een behoorlijke schuld in rekening-courant aan de bv van € 47.687 respectievelijk € 286.910.

Loon moet op het genietingsmoment in de heffing worden betrokken. Dat is het moment waarop dit loon wordt betaald, verrekend, ter beschikking wordt gesteld, rentedragend wordt of vorderbaar en inbaar is.

De inspecteur stelde dat het nettoloon dat niet is uitbetaald nog steeds vorderbaar én inbaar was en daarom moet worden gezien als fiscaal genoten.

Rechtbank Noord-Holland is het hiermee eens en constateert dat de dga het niet-uitbetaalde loon wel heeft genoten, omdat het onderdeel is van het overeengekomen loon en daarmee vorderbaar. Daarnaast kan de dga de nettoloonvordering nog prima verrekenen met de hoge rekening-courantschuld aan zijn bv en is deze daarmee ook inbaar bij de bv. De niet-uitbetaalde bedragen van het overeengekomen nettoloon zijn daarmee fiscaal gezien genoten.

Als dat zo is, stelt de dga, dan is deze nettoloonvordering een terbeschikkingstelling (tbs) van vermogen aan de bv, die volledig kan worden afgewaardeerd als oninbaar. De tbs-regeling is volgens de rechtbank in deze zaak sowieso niet aan de orde, omdat sprake is van een rangorde: inkomen dat wordt belast als loon kan niet (nogmaals) worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden (waaronder een tbs valt).

Verbod op verrekening beschermt werknemer

De dga brengt nog in dat de wet verrekening van het loon met een schuld van de werknemer alleen in specifieke gevallen toestaat. De rechtbank geeft aan dat dit ‘verbod op verrekening’ alleen bedoeld is voor de werkgever, maar dat staat er niet aan in de weg dat een werknemer voldoening van het nettoloon kan bewerkstelligen door de loonvordering te verrekenen met een schuld die hij aan de werkgever heeft.

Inmiddels heeft Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Esther Hoppenbrouwers (hoppenbrouwers.esther@kpmg.com)

Naar boven

5. Corona-uitstel, en nu?

Het kabinet heeft bij de uitbraak van de coronacrisis legio maatregelen genomen voor baanbehoud en ondersteuning van ondernemend Nederland.

Om ondernemers financiële ademruimte te geven is de mogelijkheid geboden uitstel van betaling voor belastingen aan te vragen. Veel ondernemers hebben hier gebruik van gemaakt en hierdoor staan deze ondernemers inmiddels voor meer dan € 10 miljard in het krijt bij de Belastingdienst.

Uitstel van betaling betekent geen afstel van betaling. Met het versoepelen van de lockdown worden de samenleving en de economie geleidelijk weer opengesteld. Ook de belastingen waarvoor uitstel van betaling was verleend zullen op termijn moeten worden betaald.

Omdat de regels omtrent het uitstel van betaling de afgelopen tijd een paar keer zijn aangepast en aangevuld, bespreken wij hierbij de laatste stand van zaken.

Uitstel van betaling

Ondernemers kunnen tot 1 oktober 2020 uitstel van betaling vragen op basis van de coronamaatregelen. Indien eenmaal uitstel van betaling is gevraagd, geldt dit in principe voor alle belastingen die gedurende de driemaandsperiode na het verzoek verschuldigd worden. Als binnen die drie maanden geen verzoek om verlengd uitstel van betaling wordt gedaan, dienen alle belastingen aan het einde van de driemaandsperiode ineens te worden betaald.

Indien verlengd uitstel van betaling nodig is, moet hiertoe een gemotiveerd verzoek worden gedaan. Als voorwaarde bij verlengd uitstel geldt, onder andere, een bonus- en dividendverbod. Daarnaast geldt dat wanneer de belastingschuld meer dan € 20.000 bedraagt, het verlengde uitstelverzoek ook vergezeld dient te gaan van een derde-deskundigenverklaring.

Het kabinet heeft aangegeven dat het verlengde uitstel niet eerder dan 1 oktober 2020 zal worden ingetrokken. Bij de intrekking van het verlengde uitstel van betaling zal een passende betalingsregeling worden geboden.

Invorderingsrente

Belastingaanslagen waarvoor uitstel van betaling is verleend belopen wel invorderingsrente. Het percentage van de invorderingsrente is op dit moment 0,01%. Dit percentage zal in ieder geval tot 1 oktober 2020 blijven gelden. Het in nog onduidelijk welk percentage daarna zal worden gehanteerd. Indien wordt teruggekeerd naar het oorspronkelijke percentage, gaat de invorderingsrente weer 4% bedragen.

Tom Noë (noe.tom@kpmg.com)

Naar boven

6. Geen aanmerkelijk belang na doorcertificering

Certificaten van aandelen kunnen net als de aandelen zelf een aanmerkelijk belang in box 2 vormen. Als dat niet gewenst is, dient men zijn belang onder de 5% te houden. Een mogelijkheid daartoe is om een deel van de certificaten aan de kinderen over te dragen. Een andere mogelijk is het ‘doorcertificeren’ van de certificaten van aandelen, zo heeft de Hoge Raad onlangs bevestigd.

Aan belanghebbende (X) zijn certificaten van aandelen in vennootschap A (cva A) toegekend door de aandeelhouder van zijn werkgever. Deze certificaten zijn eind 2006 geleverd aan een stichting administratiekantoor (STAK) waarvan X de oprichter en enig bestuurder is. De STAK heeft de cva A op zijn beurt ook gecertificeerd (‘doorgecertificeerd’) en certificaten van cva A uitgegeven aan X en zijn drie kinderen in de verhouding 405:15:15:15. Eind 2007 heeft een herstructurering plaatsgevonden waarbij de aandelen A zijn geruild tegen aandelen B. Naar aanleiding hiervan zijn noch de statuten, noch de administratievoorwaarden van de STAK gewijzigd. Begin 2008 groeit het belang van de STAK in cva B tot 5,4%. Uitgaande van de beoogde doorcertificering heeft X geen aanmerkelijk belang, omdat hij onder de 5%-grens blijft. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende echter wel een aanmerkelijk belang.

Rechtbank Gelderland volgt de inspecteur, maar Hof Arnhem-Leeuwarden niet. Het hof oordeelde dat het belang van de STAK in B vanwege de doorcertificering is verdeeld over X en zijn kinderen, met als gevolg dat geen van hen een aanmerkelijk belang heeft. Tegen dit oordeel gaat de staatssecretaris van Financiën in cassatie. Hij stelt dat er geen doorcertificering van de aandelen B heeft plaatsgevonden, omdat er geen statuten en administratievoorwaarden van de STAK zijn die zien op de cva B. De statuten en voorwaarden van de STAK zien namelijk op cva A. De cva B die worden gehouden door de STAK moeten worden toegerekend aan X vanwege de fiscale transparantie van de stichting, en X heeft daardoor een aanmerkelijk belang in B.

Hoge Raad sluit aan bij economisch belang

De Hoge Raad gaat echter niet mee met de staatssecretaris, maar bevestigt het oordeel van het hof dat bij certificering en doorcertificering slechts van belang is of het volledige economische belang bij de onderliggende aandelen in dezelfde verhouding als voorheen bij de aandelen, de houders van de certificaten of certificaten van certificaten aangaat. Partijen in het rechtsverkeer zijn vrij om hun belangen bij een goed bij overeenkomst in te richten op de wijze die zij wensen. Het is dan ook mogelijk dat een certificaat van een aandeel op zijn beurt voorwerp van certificering is. X heeft dus geen aanmerkelijk belang.

Richard Sour (sour.richard@kpmg.com)

Naar boven

7. Hoogte en tempo verrekening belastingkorting voor aanmerkelijkbelangverlies niet zelf te bepalen

Wie een verlies uit aanmerkelijk belang in box 2 heeft dat hij niet verwacht nog te kunnen verrekenen met toekomstig box 2-inkomen omdat hij en zijn partner geen aanmerkelijk belang meer hebben en ook niet meer zullen krijgen, kan op verzoek het verlies laten omzetten in een belastingkorting. Deze korting komt vervolgens in mindering op de belasting over het inkomen uit werk en woning in box 1. Het verzoek kan in beginsel pas worden gedaan als de belastingplichtige en zijn partner in het betreffende jaar en het voorafgaande jaar geen aanmerkelijk belang meer hebben. De belastingkorting bedraagt dit jaar 26,25% (het huidige aanmerkelijkbelangtarief) van het nog niet verrekende verlies, in 2021 is dat 26,9%. Als de belastingkorting negen jaar na het verliesjaar nog niet volledig is verrekend, vervalt deze.

Dat de wettelijke regeling geen mogelijkheden biedt om de hoogte en/of het tempo van de verrekening van de belastingkorting zelf te bepalen, heeft Hof Den Bosch recent bevestigd. Belanghebbende (X) verzocht in 2018 om omzetting van een verlies uit aanmerkelijk belang uit 2010 in een belastingkorting en om verrekening van die belastingkorting vanaf 2012. De inspecteur kwam hieraan tegemoet door de belastbare inkomens uit werk en woning van X in 2012 en 2013 tot nihil te verminderen. Het restant van de belastingkorting werd in 2014 verrekend. De verrekening van de belastingkorting bij X in 2012 en 2013 leidde op haar beurt echter tot navorderingsaanslagen bij de partner van X (Y) over de jaren 2012 en 2013, omdat zij over deze jaren geen inkomen had en de algemene heffingskorting uitbetaald had gekregen. Dit moest dus worden gecorrigeerd, omdat door de verrekening van de belastingkorting in 2012 en 2013 bij X niet langer sprake was van voldoende belastingheffing om de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan Y tegen af te kunnen zetten.

X betoogt dat de verrekening van de belastingkorting zodanig moet worden uitgesmeerd dat de belastingheffing over zijn inkomen geen, althans zo min mogelijk, nadelige gevolgen heeft voor Y. Het hof (en eerder Rechtbank Zeeland-West-Brabant) vindt echter dat de wet geen mogelijkheden biedt om de hoogte en/of het tempo van de verrekening zelf te bepalen. Ook verplicht de wet de inspecteur niet om de voor X en zijn partner gunstigste verrekening te hanteren. Van een toezegging door de inspecteur dat de belastingkorting over (minimaal) vijf jaren zou worden uitgesmeerd is verder niet gebleken.

Richard Sour (sour.richard@kpmg.com)

Naar boven

8. De bezitseis van de BOR: uitbreiding van onderneming mogelijk?

De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is zonder twijfel de belangrijkste faciliteit van de schenk- en erfbelasting voor (opvolgende) ondernemers en aandeelhouders. In het kort is de faciliteit als volgt: geschonken of geërfd ondernemingsvermogen tot een waarde van circa € 1.100.000 is onder strikte voorwaarden voor 100% vrijgesteld van schenk- en erfbelasting; voor het meerdere geldt een vrijstelling van 83%.

Reële bedrijfsopvolging

Achtergrond van de BOR is het faciliteren van bedrijfsopvolgingen, mits deze reëel zijn. De wetgever heeft daarom strikte nadere voorwaarden gesteld om gebruik te kunnen maken van de BOR. Een daarvan is dat de schenker of erflater (het aanmerkelijk belang in) de onderneming al langer in bezit moet hebben gehad, de ‘bezitseis’.

Arresten Hoge Raad 29 mei 2020

In de arresten van de Hoge Raad van 29 mei 2020 staat de bezitseis van de BOR centraal. De bezitseis is voor de aanmerkelijkbelanghouder tweeledig: enerzijds moet de onderneming door de vennootschap zijn gedreven gedurende één jaar voorafgaand aan het overlijden, of een periode van vijf jaar bij schenking (de ‘ondernemingseis’). Anderzijds dienen de aandelen gedurende dezelfde periode in het bezit te zijn geweest van de schenker of erflater.

In de kern gaan beide arresten over de vraag of uitbreidingen tijdens de bezitsperiode in aanmerking komen voor de BOR, of dat voor de uitbreiding een nieuwe (separate) termijn aanvangt. In de praktijk werd door de Belastingdienst wel verdedigd dat de bezitstermijn per deelneming moest worden beoordeeld. Een uitleg die naar onze mening te strikt is en niet in overeenstemming met de huidige wetgeving. In grote lijnen heeft de Hoge Raad de volgende opvattingen geuit:

  • De ondernemingseis wordt getoetst op het niveau van de holding, die tijdens de gehele bezitstermijn de onderneming (geconsolideerd bezien) moet hebben gedreven. Indien sprake is van meerdere afzonderlijke ondernemingen, dient per ‘objectieve onderneming’ aan deze toets te worden voldaan.
  • Niet relevant is de manier waarop het vermogen van de onderneming tijdens de bezitstermijn is gevormd en of de onderneming kan worden onderscheiden in meerdere (zelfstandige) gedeelten. De activa en passiva die tijdens de bezitstermijn zijn verworven en daarna opgegaan zijn in de objectieve onderneming, kunnen ook onder de BOR vallen – ongeacht of de activa en passiva voor de aankoop tot een andere onderneming behoorden.

Uitbreiden of ‘bevriezen’?

Uit deze arresten concluderen wij dat het onderscheid tussen uitbreidingen van de bestaande onderneming en de verwerving van ondernemingen die daar in feite los van staan essentieel is. Kortom, het is niet noodzakelijk om de onderneming tijdens de bezitstermijn te ‘bevriezen’. Goed nieuws dus voor de praktijk! Het blijft van belang om de wijzigingen goed in de gaten te houden en om na te gaan of er binnen een structuur sprake is van meerdere afzonderlijke ondernemingen.

Godelieve Refuge (refuge.godelieve@kpmg.com)

Naar boven

9. Webcasts terugzien: NOW 2 en BOR

Meijburg & Co organiseert regelmatig webcasts nu fysieke bijeenkomsten in verband met de coronacrisis even wat lastiger zijn. Wij wijzen u graag op twee recente webcasts die voor u wellicht interessant zijn om te bekijken als u ze de eerste keer hebt gemist.

NOW 2

Op donderdag 25 juni 2020 heeft het kabinet de NOW 2-regeling gepresenteerd, die vanaf maandag 6 juli 2020 kan worden aangevraagd bij het UWV. Dit tweede noodpakket (voluit: ‘Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid’) is een voortzetting van het eerste noodpakket en is aangepast ten opzichte van de NOW eerste tranche. Maar wat verandert er in de NOW 2-regeling? Wat betekent dit voor u? En welke knelpunten kunt u mogelijk verwachten bij het toepassen van de aangepaste regeling?

Op 6 juli 2020 stond een team van multidisciplinaire specialisten van Meijburg & Co, KPMG Accountants, Liber Dock en Stibbe Advocaten stil bij deze en andere vragen. Klik hier om de webcast te bekijken of bezoek onze NOW-pagina voor meer informatie.

BOR

De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) staat momenteel in ruime politieke belangstelling. In combinatie met de coronacrisis maakt dit dat de urgentie om hierover na te denken is gegroeid. Daarom heeft Meijburg & Co op 2 juli 2020 de webcast ‘Bedrijfsopvolging: juist nu!’ georganiseerd. Tijdens deze online sessie hebben collega’s uit de estateplanningpraktijk enkele in het oog springende ontwikkelingen binnen de BOR toegelicht. De webcast kunt u terugzien op de bedrijfsopvolgingspagina op onze website of door hier te klikken.

Naar boven

10. Contact

Mocht u naar aanleiding van deze of andere onderwerpen vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met de adviseurs van Meijburg & Co die bij de onderwerpen in deze nieuwsbrief staan vermeld, of uiteraard met uw vaste aanspreekpunt binnen Meijburg & Co.

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.