Besluit rechtsherstel box 3
Op 30 juni 2022 heeft staatssecretaris Van Rij van Financiën het Besluit rechtsherstel box 3 gepubliceerd (hierna: het besluit). In het besluit wordt de vormgeving en berekening van het box 3-rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant uitgewerkt. Eerder was de Tweede Kamer al geïnformeerd over het rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant, naar aanleiding van het Kerstarrest (van 24 december 2021). Wij gaan hieronder nader in op het besluit.
Doelgroep
Het besluit geldt – kort samengevat – voor alle belastingplichtigen met voordeel uit sparen en beleggen (hierna: box 3-inkomen) in de jaren 2017 tot en met 2022 – dan wel een of meer jaren daarvan – waarvan de aanslag nog niet herroepelijk vaststaat, nog niet onherroepelijk vaststond op 24 december 2021, dan wel nog niet is vastgesteld.
Berekening van het nieuwe box 3-inkomen
In het besluit wordt toegelicht dat de berekening van het nieuwe box 3-inkomen gebeurt in vier stappen en dat dit per kalenderjaar afzonderlijk gebeurt.
Stap 1 – splitsen van de bezittingen en schulden in drie vermogenscategorieën
Onder stap 1 worden de bezittingen en schulden van de belastingplichtige in de drie vermogenscategorieën ondergebracht. Daarbij wordt uitgegaan van de samenstelling van het vermogen op 1 januari van het betreffende jaar (de zogeheten peildatum). De drie vermogenscategorieën zijn:
- banktegoeden;
- alle overige bezittingen;
- schulden.
Ad punt 1: onder banktegoeden wordt verstaan: bank- en spaartegoeden (‘deposito’s) in Nederland en het buitenland.
Ad punt 2: onder overige bezittingen wordt verstaan: beleggingen, kapitaalverzekeringen, contant geld, uitgeleend geld en andere vorderingen, rechten op periodieke uitkeringen en overige bezittingen.
Stap 2 – berekenen van het rendement (per vermogenscategorieën)
Onder stap 2 wordt eerst het rendement per vermogenscategorie berekend. De berekening van het rendement in een vermogenscategorie gebeurt op basis van forfaitaire rendementspercentages die per jaar en per vermogenscategorie verschillen. De forfaitaire rendementspercentages bedragen per vermogenscategorie:
|
Vermogenscategorie 1 |
Vermogenscategorie 2 |
Vermogenscategorie 3 |
2017 |
0,25% |
5,39% |
3,43% |
2018 |
0,12% |
5,38% |
3,20% |
2019 |
0,08% |
5,59% |
3,00% |
2020 |
0,04% |
5,28% |
2,74% |
2021 |
0,01% |
5,69% |
2,46% |
2022 |
Nog niet vastgesteld |
Nog niet vastgesteld |
Nog niet vastgesteld |
Nadat het rendement per vermogenscategorie is berekend, wordt het gezamenlijke rendement bepaald. Dit gebeurt door het vermogen in vermogenscategorie 1 onderscheidenlijk vermogenscategorie 2 te vermenigvuldigen met het van toepassing zijnde forfaitaire rendementspercentage en deze uitkomsten bij elkaar op te tellen. Dit totaal moet worden verminderd met de uitkomst van: de schulden in vermogenscategorie 3 vermenigvuldigd met het van toepassing zijnde forfaitaire rendementspercentage.
Stap 3 – berekenen van het rendementspercentage
Onder stap drie wordt het rendementspercentage berekend. Dit gebeurt door het in stap 2 berekende gezamenlijke rendement te delen door: de som van het vermogen in vermogenscategorieën 1 en 2 verminderd met de schulden in vermogenscategorie 3.
Stap 4 – berekenen van het nieuwe box 3-inkomen
Onder stap 4 word uiteindelijk het ‘nieuwe box 3-inkomen’ berekend. Dit gebeurt door het in stap 3 berekende rendementspercentage te vermenigvuldigen met: de som van het vermogen in de vermogenscategorieën 1 en 2 verminderd met de schulden in vermogenscategorie 3 en verminderd met het heffingsvrije vermogen.
Als het nieuw berekende box 3-inkomen lager is dan het ‘oude box 3-inkomen’ (dat wil zeggen: het box 3-inkomen zoals dat uit de huidige wet volgt en door de Hoge Raad in strijd met het EVRM is bevonden), dan wordt het box 3-inkomen gesteld op dat nieuw berekende box 3-inkomen. Is het nieuw berekende box 3-inkomen hoger dan het oude box 3-inkomen, dan verandert er niets.
Vermindering of vaststelling van de aanslag
Al vastgestelde aanslagen
Is een aanslag inkomstenbelasting voor een kalenderjaar reeds vastgesteld en is het nieuw berekende box 3-inkomen lager dan het oude box 3-inkomen, dan vermindert de inspecteur de aanslag rekening houdend met het verschil tussen het nieuwe en het oude box 3-inkomen.
Aanslagen die nog moeten worden vastgesteld
Moet een aanslag inkomstenbelasting voor een kalenderjaar nog worden vastgesteld en is het nieuw berekende box 3-inkomen lager dan het oude box 3-inkomen, dan wordt de aanslag inkomstenbelasting vastgesteld met het nieuwe box 3-inkomen.
Rechtsbescherming
Belastingplichtigen die het niet eens zijn met het geboden rechtsherstel dan wel met het besluit dat geen rechtsherstel wordt geboden, kunnen daartegen ageren. Op welke wijze zij dat moeten doen, hangt af van de rechtspositie waarin zij verkeren. Voor belastingplichtigen:
- die meeliepen in de massaalbezwaarprocedure(s); dan wel
- die niet meeliepen in de massaalbezwaarprocedure, maar waarvan de definitieve aanslag op 24 december 2021 niet onherroepelijk vaststond; dan wel
- van wie de definitieve aanslag na 24 december 2021 maar voor 1 juli 2022 is vastgesteld,
geldt dat om ambtshalve vermindering moet worden verzocht. Tegen een (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering staat vervolgens bezwaar en beroep bij de rechter open (zie ook onze berichtgeving van 20 mei 2022).
Belastingplichtigen waarvan de definitieve aanslag op 1 juli 2022 nog niet is vastgesteld of waarvan de bezwaartermijn nog niet is verstreken, kunnen binnen zes weken na dagtekening van de definitieve aanslag bezwaar maken bij de inspecteur, dan wel verzoeken om ambtshalve vermindering.
Overigens heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij voor het zomerreces nog een brief aan de Tweede Kamer zal sturen, waarin hij ingaat op opties voor compensatie van belastingplichtigen van wie de definitieve aanslag over de jaren 2017-2020 al onherroepelijk vaststond op 24 december 2021.
Commentaar KPMG Meijburg & Co
Al eerder hebben wij opgemerkt dat de Belastingdienst door het Kerstarrest wordt geconfronteerd met aanzienlijke uitvoeringslast. Dit blijkt nu ook uit de begeleidende kamerbrief en de uitvoeringstoets bij het besluit. De Belastingdienst denkt bijna 495 fte nodig te hebben voor het box 3- rechtsherstel.
Bij een eerste lezing van het besluit en de berekeningen, valt ons een aantal dingen op. Allereerst dat het begrip ‘banktegoeden’ beperkt wordt uitgelegd. Hoewel het belang in de praktijk klein zal zijn, heeft de beperkte uitleg bijvoorbeeld tot gevolg dat contant geld in de vermogenscategorie ‘alle overige bezittingen’ valt en dus wordt geacht te renderen tegen ± 5,5%. Ook uitgeleend geld en andere vorderingen vallen onder de vermogenscategorie ‘alle overige bezittingen’ en worden dus ook geacht te renderen tegen ± 5,5%. Een forfaitair rendement van ± 5,5% op dergelijke vermogensbestanddelen is wellicht hoger dan het werkelijke rendement. Daarnaast viel ons op dat bij het berekenen van het rechtsherstel rekening wordt gehouden met het heffingsvrije vermogen.
Voor belastingplichtigen met een fiscaal partner is het relevant dat een andere toerekening van de gezamenlijke box 3-grondslag (dan de initiële toerekening) een gunstige uitwerking kan hebben (zie voorbeeld 3 in het besluit). Dit geldt ook voor extra uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften. De belastingdienst past echter niet automatisch de meest gunstige verdeling toe. Voor belastingplichtigen met een fiscaal partner verdient het daarom aanbeveling de berekening van het box 3-rechtsherstel goed te bekijken en te bezien of een andere verdeling van de box 3‑grondslag tussen fiscale partners wellicht gunstiger is.
Mocht u naar aanleiding van het voorgaande vragen hebben, dan staan de Meijburgadviseurs u graag bij met hun expertise.