Belgium-Holland Desk Newsletter | Oktober 2020

23 oktober 2020
vlag belgie, vlag nederland

Inhoud

Naar boven

1. KPMG Belgium Holland Desk seminar online terugkijken

Op donderdagochtend 8 oktober 2020 vond ons jaarlijkse KPMG Belgium Holland Desk seminar plaats. Omdat het niet mogelijk was elkaar fysiek te ontmoeten, vond dit seminar online plaats. Wij kijken met genoegen terug op deze bijzondere, geslaagde editie. Vanuit de studio’s in ons kantoor in Breda lichtten onze specialisten tijdens een zestal workshops voor een recordaantal deelnemers de laatste fiscale ontwikkelingen toe. Heeft u het seminar gemist, niet getreurd! De workshops zijn hier terug te zien.

Naar boven

2. Voorgestelde wijzigingen inzake Vlaamse erf- en schenkbelasting

De Vlaamse Regering neemt zich voor om met ingang van 1 juli 2021 een aantal significante fiscale hervormingen door te voeren. Concreet zal het ‘duolegaat’ worden afgeschaft, wordt het schenken of legateren aan goede doelen belastingvrij, wordt de ‘vriendenerfenis’ ingevoerd en wordt mogelijk de zogenaamde verdachte periode verlengd van drie naar vier jaar.

Zoals eerder werd aangekondigd in haar regeerakkoord, heeft de Vlaamse Regering op 18 september een nieuw voorontwerp van decreet goedgekeurd waarbij wordt voorzien in nieuwe fiscale maatregelen inzake de Vlaamse erf- en schenkbelasting. De huidige tekst van het voorontwerp bepaalt dat de nieuwe regelingen in werking treden vanaf 1 juli 2021.

Afschaffing van het duolegaat

Het duolegaat is een veelgebruikte planningstechniek, waarbij via een legaat in het testament zowel een goed doel als familie of vrienden worden begunstigd. Het legaat aan het goede doel wordt belast aan laag tarief in de erfbelasting (8,5%), terwijl een legaat aan familie of vrienden onderworpen is aan hogere progressieve tarieven (tot 55% bij legaten aan verre familie of vrienden). De techniek bestaat er klassiek in dat aan het goede doel de last wordt opgelegd om de erfbelasting op het legaat aan de familie of vrienden te betalen, naast de erfbelasting op het eigen legaat dat het goede doel ontvangt. Mits een en ander goed wordt berekend, heeft dit tot gevolg dat er netto meer overblijft van het legaat aan familie of vrienden en dat het goede doel bovendien nog wordt begunstigd.

De Vlaamse Regering wenst nu een einde te maken aan deze praktijk, met als voornaamste bekommernis dat de financiële bevoordeling van het goede doel vaak ondergeschikt wordt gemaakt aan het fiscale voordeel voor die eigenlijke begunstigde van het duolegaat.

Door de invoering van een nieuwe bepaling in de Vlaamse Codex Fiscaliteit zal het fiscaal voordeel dat gepaard gaat met het duolegaat geneutraliseerd worden. Volgens de huidige ontwerpteksten zal deze bepaling van toepassing zijn op nalatenschappen die openvallen vanaf 1 juli 2021.

Het onbelast schenken of legateren aan goede doelen

Ter compensatie van het eventuele verlies aan inkomsten voor de goede doelen wegens het verdwijnen van de duolegaten, wordt een tariefsverlaging doorgevoerd voor schenkingen en legaten aan goede doelen. Concreet wordt voor goede doelen het tarief in zowel de schenk- als erfbelasting herleid naar 0%.

Legaten en schenkingen aan private stichtingen, ziekenfondsen, landsbonden van ziekenfondsen en beroepsverenigingen blijven echter onderworpen aan de bestaande tarieven, die in Vlaanderen 8,5% bedragen voor legaten en 5,5% voor schenkingen.

Introductie van de vriendenerfenis

In de huidige stand van de wetgeving zijn legaten aan vrienden of verre familieleden onderworpen aan forse tarieven, die in de erfbelasting oplopen van 25% tot 55%. Het nieuwe voorontwerp van decreet brengt daar verandering in. De nieuwe regeling voorziet in de mogelijkheid om aan deze personen een gedeelte van de nalatenschap van maximum 15.000 euro via notarieel testament te legateren aan een tarief van 3% in plaats van 25%. Op die manier kan een belastingbesparing van maximaal 3.300 euro gerealiseerd worden.

De personen die van deze vermindering kunnen genieten moeten uitdrukkelijk aangeduid worden in het notarieel testament. De vermindering kan eventueel verdeeld worden tussen meerdere begunstigden.

Verlenging van de verdachte periode inzake niet-geregistreerde schenkingen

Niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen zoals een hand- of bankgift, of een schenking voor buitenlandse notaris zijn in de huidige stand van de wetgeving niet onderworpen aan schenkbelasting. Dergelijke schenkingen worden echter alsnog belast in de erfbelasting indien de schenker overlijdt tijdens een risicoperiode van drie jaar na de schenking.

In het voorontwerp van decreet is voorzien dat deze risicoperiode in Vlaanderen wordt verlengd van drie jaar naar vier jaar, en dit voor schenkingen vanaf 1 juli 2021. De bedoeling is om mensen te stimuleren om hun schenkingen te laten registreren. De registratie impliceert immers het betalen van schenkbelasting, maar heeft anderzijds als voordeel dat het successierisico bij overlijden binnen de verdachte periode vervalt.

Het voorstel om de verdachte periode te verlengen van drie naar vier jaar moet echter in parallel worden gelezen met een wetsvoorstel dat momenteel hangende is op het federale niveau. Dit federale wetsvoorstel beoogt immers de verplichte registratie van buitenlandse notariële schenkingsakten (ook wel sluiting van de Nederlandse ‘kaasroute’ genoemd), en zal allicht nog voor 1 juli 2021 in werking treden. Wij verwijzen naar ons eerdere nieuwsbericht hierover.

Een Vlaamse verlenging van de verdachte periode naar vier jaar zou dan enkel nog een impact hebben op hand- en bankgiften of onrechtstreekse schenkingen. Om die reden heeft de Vlaamse Minister van Financiën ondertussen in de pers verklaard dat wanneer op het federale niveau de kaasroute definitief wordt gesloten, de Vlaamse Regering de voorgenomen verlenging van de verdachte periode alsnog zal intrekken, waardoor de huidige risicoperiode van drie jaar ongewijzigd behouden zou blijven.

Sam Dejaegere en Tillo Dumont

Naar boven

3. De Belgische en Nederlandse btw-gevolgen bij annuleringen

Als gevolg van de COVID-19-maatregelen zijn ondernemers (helaas) soms verplicht geweest of hebben zij zelf besloten om bepaalde voorgenomen activiteiten te annuleren. Wanneer voorgenomen activiteiten niet zijn doorgegaan, heeft dit gevolgen voor de btw. Wij gaan hieronder kort in op de Belgische en Nederlandse gevolgen voor de btw van enkele veelvoorkomende annuleringssituaties van activiteiten die worden georganiseerd in respectievelijk België en Nederland.

1. Restitutie gehele bedrag aan afnemer

Nederland

Indien een overeengekomen activiteit wordt geannuleerd en de afnemer de afgesproken vergoeding volledig terugkrijgt of niet meer hoeft te voldoen indien nog niet betaald is, is de ondernemer geen btw verschuldigd. Indien de ondernemer de btw reeds aan de Belastingdienst heeft voldaan, kan hij deze btw terugvragen mits hij een creditfactuur uitreikt.

België

Indien de activiteit wordt geannuleerd en de afnemer reeds een betaling heeft verricht, dan is de btw opeisbaar geworden op het moment van ontvangst van de betaling of bij de uitreiking van de factuur, dan wel het uiterlijke moment waarop de factuur uitgereikt had moeten worden.

Indien de vergoeding (inclusief btw) aan de afnemer wordt terugbetaald, dan kan de dienstverrichter teruggaaf vragen voor de reeds afgedragen btw. Indien de dienstverrichter oorspronkelijk een factuur heeft uitgereikt, dan dient hij bij de annulering ook een creditfactuur of verbeterend stuk uit te reiken.

2. Restitutie gedeelte van bedrag aan afnemer

Nederland

Indien de overeengekomen activiteit wordt geannuleerd en de afnemer slechts een gedeelte van de vergoeding terugkrijgt, zijn de btw-gevolgen complex. Het resterende deel (gedeelte dat niet wordt gerestitueerd) kan namelijk grofweg kwalificeren als de vergoeding voor een annuleringsdienst waarover nog steeds btw is verschuldigd of als een schadevergoeding. Wij raden altijd aan om de btw-gevolgen van een dergelijke situatie na te vragen bij een adviseur.

België

Indien de activiteit wordt geannuleerd en de afnemer vrijwillig afziet van een volledige terugbetaling van de reeds betaalde vergoeding of geen recht heeft op een volledige terugbetaling, dan zal het van de feitelijke omstandigheden afhangen (bijvoorbeeld wat is er geregeld in de algemene voorwaarden bij een annulering) of het niet-terugbetaalde gedeelte kwalificeert als een schadevergoeding die buiten het toepassingsgebied van de btw valt, of als een btw-belaste vergoeding. Wij raden altijd aan om de btw-gevolgen van een dergelijke situatie na te vragen bij een adviseur.

3. Geen restitutie aan afnemer

Nederland

Indien de afnemer besluit om de activiteit niet meer af te nemen terwijl de afgesproken vergoeding volledig verschuldigd blijft (‘no-show’) of alsnog volledig moet betalen, is de ondernemer de btw nog steeds verschuldigd. Dit betekent dat de ondernemer de btw die aan de Belastingdienst is voldaan niet kan terugvragen. 

België

Er is ook nog de situatie waarbij de activiteit niet wordt uitgesteld of afgelast, maar waarin de afnemer niet opdaagt of besluit om niet meer deel te nemen aan de activiteit. De afnemer heeft de vergoeding reeds betaald en de dienstverrichter heeft de btw reeds gerapporteerd, alsook afgedragen aan de Belgische Schatkist.

Indien de afnemer niet kan opteren voor de terugbetaling, kunnen argumenten voorliggen die de teruggaaf van de btw steunen. Op basis van de algemene voorwaarden bij het sluiten van de verkoop van het ticket kan immers blijken dat in een dergelijk geval de betaalde vergoeding dient te worden beschouwd als een schadevergoeding. Afhankelijk van de feitelijke omstandigheden dient geanalyseerd te worden of een dergelijke kwalificatie aanvaard kan worden.

4. Afnemer krijgt een voucher

Nederland

Indien een overeengekomen activiteit wordt geannuleerd en de ondernemer een voucher uitreikt (bijvoorbeeld om eenzelfde prestatie op een later moment af te nemen of om een andere prestatie af te nemen), zijn de btw-gevolgen genuanceerd. Als de afnemer namelijk het recht krijgt om eenzelfde prestatie op een later moment af te nemen, is er – naar onze mening – geen sprake van een annulering van de overeengekomen prestatie en is de btw nog steeds verschuldigd. Dit betekent dat de ondernemer de btw die aan de Belastingdienst is voldaan niet kan terugvragen. Indien de voucher recht geeft op een andere prestatie, is de overeengekomen prestatie geannuleerd. Wij merken op dat er dan in sommige situaties recht bestaat op een teruggaaf van omzetbelasting. Wij raden aan om de btw-gevolgen van het uitreiken van een voucher na te vragen bij een adviseur.

België

Indien een activiteit wordt geannuleerd kan de afnemer, in plaats van een gehele of gedeeltelijke terugbetaling, een voucher krijgen.

In principe kan de reeds afgedragen btw onder bepaalde omstandigheden worden teruggevraagd (zie hiervoor). Daarnaast zal bij het uitgeven van een voucher die recht geeft op een belastbare prestatie, afhankelijk van het type voucher, de btw opeisbaar worden bij de uitgifte ervan. Indien de dienstverrichter een voucher uitgeeft waarvan vooraf al bekend is welke handeling verricht gaat worden en in welk land en tegen welk btw-tarief deze handeling belast is, dan is btw verschuldigd op het moment van uitgifte. In dat geval is sprake van een ‘single purpose voucher’ (SPV). Indien de dienstverrichter een voucher uitgeeft waarbij nog niet geweten is in welk land en/of tegen welk btw-tarief de handeling belast zal zijn, dan is er geen btw verschuldigd op het moment van uitgifte (maar daarentegen op het moment dat de voucher wordt ingewisseld). In dat geval is sprake van een ‘multi purpose voucher’ (MPV).

Conclusie

Het loont zeker de moeite voor onder meer dienstverrichters, leveranciers en organisatoren van getroffen activiteiten en evenementen om de mogelijkheden tot btw-teruggaaf te identificeren en hiermee te voorkomen dat btw ten onrechte wordt voldaan aan de Belastingdienst. Gezien de uiteenlopende toepassing van de regels in de verschillende lidstaten dient de btw-impact voor elk geval concreet te worden beoordeeld.

Camille Corten, Gladys Christiaensen en Chiara Saenen

Naar boven

4. Het Nederlandse UBO-register

Op grond van Europese antiwitwasregelgeving moeten alle EU-lidstaten een UBO-register instellen, waarin de uiteindelijk belanghebbenden (‘ultimate beneficial owners’, UBO’s) van vennootschappen en andere juridische entiteiten geregistreerd dienen te worden. België heeft zijn UBO-register reeds in 2019 in het leven geroepen. Onze laatste berichtgeving daaromtrent vindt u hier. Sinds 27 september 2020 is ook het Nederlandse UBO-register operationeel. Dit register wordt bijgehouden door de Kamer van Koophandel.

UBO

Een UBO is een natuurlijke persoon die als uiteindelijk belanghebbende van een vennootschap of andere juridische entiteit dient te worden aangemerkt. Denk hierbij aan personen die meer dan 25% van de aandelen of de stemrechten hebben in een besloten vennootschap, of personen die meer dan 25% eigendomsbelang hebben in een stichting, vereniging of maatschap. Indien op grond van de criteria geen UBO kan worden vastgesteld, dienen de statutair bestuurders, maten of vennoten als zogenoemde ‘pseudo-UBO’ in het register te worden ingeschreven.

Registratieplicht: voor wie?

De registratieplicht is onder meer van toepassing op bv’s, nv’s, stichtingen, verenigingen, onderlinge waarborgmaatschappijen, coöperaties, maatschappen, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen, kerkgenootschappen en rederijen. De verplichting geldt niet voor eenmanszaken, beursgenoteerde vennootschappen en hun 100% (directe en indirecte) dochters, informele verenigingen zonder onderneming, verenigingen van eigenaars, publiekrechtelijke rechtspersonen, bepaalde historische rechtspersonen (gilden en hofjes) en vestigingen van buitenlandse rechtspersonen (‘branch offices’).

Registreren: wanneer?

Nederlandse vennootschappen en andere juridische entiteiten die voor 27 september 2020 zijn opgericht hebben achttien maanden de tijd – dus uiterlijk tot 27 maart 2022 – om hun UBO’s te registreren. Na 27 september 2020 in Nederland opgerichte of op te richten vennootschappen en andere juridische entiteiten hebben de verplichting hun UBO’s bij de oprichting in te schrijven in het register (via de betrokken notaris). Een eventuele wijziging in het UBO-schap dient binnen een week bij het register te zijn ingediend.

Register: inzage?

Op basis van het Nederlandse register zijn verplicht openbaar de volledige voor- en achternaam van de UBO, de geboortemaand en het geboortejaar, de nationaliteit, het land waar de UBO woonachtig is en de aard/omvang van het belang van de UBO. De openbare informatie kan tegen een tarief van € 2,50 door iedereen worden opgevraagd.

Naast de openbare informatie dienen de geboortedag, -plaats en het geboorteland geregistreerd te worden alsmede het woonadres, het burgerservicenummer/buitenlands fiscaal identificatienummer en de nodige bewijsstukken waaruit het UBO-schap blijkt (bijvoorbeeld een afschrift van het aandeelhoudersregister, de oprichtingsakte, andere notariële akte en/of organogrammen). Deze niet-openbare informatie kan uitsluitend door daartoe aangewezen autoriteiten (waaronder het Openbaar Ministerie, de Nederlandse inlichtingendiensten en de Belastingdienst) worden geraadpleegd.

Sancties

Indien een Nederlandse vennootschap of andere juridische entiteit de UBO niet (tijdig) inschrijft in het register, riskeren de bestuurders een gevangenisstraf van maximaal zes maanden, een taakstraf of een geldboete tot maximaal € 21.750. Bij opzettelijke niet-naleving is sprake van een misdrijf, wat zelfs kan resulteren in een gevangenisstraf van maximaal twee jaar.

Shardee Ilaria

Naar boven

5. Vergelijking Nederlandse en Vlaamse bedrijfsopvolgingsregelingen

Over de toepassing van de Nederlandse en Vlaamse bedrijfsopvolgingsregeling is veel discussie en een aanhoudende stroom rechtspraak. Dit gaf ons aanleiding om de regelingen in beide landen te vergelijken. In dit artikel zetten we de regelingen op hoofdlijnen uiteen en gaan we in op de belangrijkste voorwaarden en geschilpunten.

Voor de Nederlandse en Belgische belastingheffing is het belastingregime van de erflater dan wel de schenker relevant. Met andere woorden: in Nederland woonachtige verkrijgers van een in Belgische woonachtige schenker/erflater worden belast met Belgische schenk- en erfbelasting over het door hen verkregen vermogen en vice versa.

Nederland

In Nederland is schenken en erven normaliter belast tegen percentages die afhankelijk zijn van de relatie tussen de schenker/erflater en de begunstigde. Verkrijgingen door een partner of afstammeling in de zogenoemde rechte lijn worden belast tegen 20% (met een opstaptarief van 10% voor de eerste € 126.723). Overige begunstigden vallen onder het tarief van 40% (met een opstaptarief van 30% met dezelfde ondergrens). We laten hierbij reguliere vrijstellingen buiten beschouwing en beperken ons tot de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).

Doel van de BOR

Blijkens de parlementaire geschiedenis is het doel van de Nederlandse BOR om te voorkomen dat de overdracht van aandelen of winstgerechtigdheid leidt tot een bedreiging van de continuïteit van de onderneming. De achterliggende gedachte is dat een dergelijke verkrijging normaliter zou leiden tot belastingheffing, terwijl mogelijk geen liquide middelen voorhanden zijn. Dat heeft de wetgever onwenselijk geacht en daarom is de BOR in het leven geroepen.

De BOR regelt een algehele vrijstelling voor de eerste € 1.102.209 (waarde van de onderneming). Daarnaast geldt voor het meerdere een vrijstelling van 83%, waardoor bij schenking of vererving over 17% van de waarde van de onderneming boven € 1.102.209 schenk- of erfbelasting wordt geheven. De vrijstelling geldt per objectieve onderneming en dient bij de verkrijgers van deze onderneming naar rato van de verkregen belangen (in die onderneming) te worden toegepast.

Vereisten en geschilpunten

Om te kunnen opteren voor de BOR dient dus sprake te zijn van een objectieve onderneming. Volgens de theorie is dit een ‘duurzame organisatie van arbeid en kapitaal’. Daarnaast moet voor toepassing van de BOR aan de bezitseis en de voortzettingseis worden voldaan. De bezitseis stelt dat sprake moet zijn van een onderneming die reeds een jaar (bij vererving) of vijf jaar (bij schenking) in het bezit is van erflater respectievelijk schenker. De voortzettingseis stelt dat de verkrijger het belang in de onderneming na de verkrijging ten minste vijf jaar moet houden om de vrijstelling niet te verliezen. Het belang mag niet worden vervreemd, ook niet gedeeltelijk.

Over de toepassing van de BOR wordt veel geprocedeerd en versobering van de regeling staat op de politieke agenda. Veelal betreffen discussies de vraag of sprake is van een ‘objectieve onderneming’, maar ook de vraag of in specifieke situaties aan de bezitseis en de voortzettingseis wordt voldaan is onderwerp van geschillen. Hoewel het te ver voert hier in deze nieuwsbrief dieper op in te gaan, merken wij op dat in dit kader de ontwikkeling, verhuur en exploitatie van vastgoed bijzondere aandacht verdient. Omdat het begrip ‘objectieve onderneming’ eveneens relevant is voor de kwalificatie van inkomen voor Nederlandse inkomstenbelastingdoeleinden (box 1 of box 3), dienen discussies in dit kader veelal vanuit het perspectief van de BOR en vanuit dat van de inkomstenbelasting te worden bezien.

Vlaanderen

Net als Nederland kent het Vlaamse Gewest een gunstregime voor de overdracht van familiale ondernemingen, waarbij de regels en voorwaarden voor schenkingen en verervingen overeenstemmen. Indien aan de voorwaarden is voldaan, wordt de schenking van de aandelen van een familiebedrijf volledig vrijgesteld. Verkrijging van de aandelen via nalatenschap wordt belast aan een vlak gunsttarief van 3% (in rechte lijn en tussen partners) of 7% (voor alle anderen).

Toepassing van het gunstregime bij schenking van een familiale onderneming leidt tot verlenging van de ‘verdachte periode’. Indien bij schenking van een familiale onderneming door toepassing van het gunstregime geen schenkbelasting wordt betaald en de schenker vervolgens binnen zeven jaar overlijdt, wordt de waarde van de onderneming bij de nalatenschap gerekend en is daarover erfbelasting verschuldigd (in rechte lijn en tussen partners tot 27%). Bij andere onbelaste schenkingen geldt (vooralsnog) een verdachte periode van drie jaar.

Toepassingsvoorwaarden

De belangrijkste voorwaarden van het Vlaamse gunstregime betreffen de participatievoorwaarde, de voorwaarde van kwalificerende economische activiteit en de voorwaarden van behoud.

De participatievoorwaarde houdt in dat de schenker/erflater en zijn familie voor minstens 50% in het bezit moeten zijn van de stemrechten in de familiale vennootschap. Er gelden echter uitzonderingen indien meerdere families aandeelhouder zijn van de familiale vennootschap.

De voorwaarde van kwalificerende economische activiteit vereist dat de vennootschap (zelf of via een dochtervennootschap) op het ogenblik van de schenking of het overlijden een kwalificerende economische activiteit tot voorwerp heeft en deze ook effectief uitoefent. Daarbij geldt een wettelijk vermoeden dat de vennootschap geen ‘reële’ economische activiteit heeft indien in één van de drie jaren voorafgaand aan de schenking of het overlijden van de aandeelhouder:

  • het balanstotaal uit meer dan 50% vastgoed bestaat; én
  • de personeelslasten 1,5% of minder van het balanstotaal bedragen.

In deze situatie geldt het vermoeden dat de vennootschap geen reële economische activiteit heeft, waardoor het gunstregime in principe uitgesloten is. Dit wettelijk vermoeden is echter weerlegbaar. Het tegenbewijs kan worden geleverd dat de vennootschap – ondanks haar teveel aan vastgoed en te lage personeelskost – toch een reële economisch activiteit voert. De ervaring leert dat de Vlaamse fiscus zich bij de beoordeling van dit tegenbewijs streng opstelt en stelt dat er geen tegenbewijs mogelijk is zodra de vennootschap ook maar één privaat onroerend goed (dat niet wordt aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap) aanhoudt. De rechtbank van eerste aanleg te Gent oordeelde op 4 februari 2020 dat dit te streng is.

De voorwaarden van behoud vereisen dat de familiale vennootschap gedurende drie jaar na vererving of schenking:

  • een economische activiteit voortzet (dit mag een andere activiteit zijn dan de activiteit op het ogenblik van vererving of schenking);
  • een (geconsolideerde) jaarrekening opmaakt en zo nodig publiceert;
  • het kapitaal of eigen vermogen niet laat dalen door uitkeringen of terugbetalingen;
  • de zetel van werkelijke leiding binnen de EER behoudt.

Conclusie

Voor de toepassing van de Nederlandse en Vlaamse bedrijfsopvolgingsregeling geldt een aantal specifieke voorwaarden. De interpretatie van deze voorwaarden is in voorkomende gevallen complex en onderwerp van procedures. Wij adviseren u hieraan tijdig aandacht te besteden en zijn u daarbij vanzelfsprekend graag van dienst.

Ruud Hoevenaar, Mark Foesenek, Sam Dejaegere en Tillo Dumont

Naar boven

6. Gedeeltelijke vrijstelling doorstorting Belgische bedrijfsvoorheffing

Recent werden tal van steunmaatregelen die de heropstart van de economie moeten faciliteren goedgekeurd. Een van die steunmaatregelen was de invoering van een nieuwe vrijstelling voor de doorstorting van bedrijfsvoorheffing. De maatregel zou werkgevers moeten stimuleren om hun werknemers niet langer tijdelijk werkloos te stellen en is in werking getreden op 23 juli 2020.

Achterliggende reden

Werkgevers zijn verplicht om bedrijfsvoorheffing af te houden van het loon van hun werknemers en deze door te storten naar de overheid. De bedrijfsvoorheffing is een voorschot op de jaarlijkse inkomstenbelasting die de werknemer moet betalen. De impact van de huidige COVID-19-crisis is ongezien en alomtegenwoordig. Om de tewerkstelling te ondersteunen en ondernemingen aan te zetten om werknemers terug uit de tijdelijke werkloosheid te halen, wenste de wetgever de loonkost voor de maanden juni, juli en augustus 2020 te verminderen. Hierdoor zou de werkgever meer financiële armslag moeten krijgen.

Begunstigde werkgevers

Werkgevers die gedurende een ononderbroken periode van minstens dertig kalenderdagen tussen 12 maart en 31 mei 2020 (wettelijke feestdagen en weekenddagen inbegrepen) gebruik hebben gemaakt van het stelsel van tijdelijke werkloosheid, kunnen gebruikmaken van deze maatregel. Het bereiken van deze periode van dertig opeenvolgende dagen wordt op ondernemingsniveau bekeken. Het is dus ‘voldoende’ dat binnen de onderneming gedurende die dertig dagen telkens minstens één werknemer tijdelijk werkloos was. Dit hoeft niet elke dag dezelfde werknemer te zijn.

De maatregel wil enkel die ondernemingen met financiële moeilijkheden viseren. Daardoor wordt elke vennootschap die in de periode van 12 maart 2020 tot 31 december 2020 een inkoop van eigen aandelen deed, een kapitaalvermindering verrichtte of dividenden betaalde of toekende, van deze maatregel uitgesloten. Ook vennootschappen die een deelneming aanhouden in een vennootschap die gevestigd is in een belastingparadijs of die voor een totaalbedrag van ten minste € 100.000 betalingen aan deze vennootschappen verrichten, worden uitgesloten van deze maatregel.

Vrijgestelde bedrijfsvoorheffing

Het gedeelte van de bedrijfsvoorheffing dat niet doorgestort moet worden, wordt berekend aan de hand van een vergelijking met de totale kost aan bedrijfsvoorheffing van een referentieperiode, de maand mei 2020. De totale kost aan bedrijfsvoorheffing omvat het volgende: de daadwerkelijke verschuldigde bedrijfsvoorheffing uit hoofde van de vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achtergestelde bezoldigingen. Opzegvergoedingen komen bijgevolg niet in aanmerking voor de toepassing van de maatregel. Wat het vakantiegeld betreft, wordt enkel het dubbel vakantiegeld bedoeld.

De vrijstelling is gelijk aan 50% van het verschil tussen enerzijds de totale kost aan bedrijfsvoorheffing voor de maand mei 2020 en anderzijds de totale kost aan bedrijfsvoorheffing voor elk van de maanden juni, juli en augustus 2020.

Voorbeeld 1:

Bedrijfsvoorheffing mei 2020: € 1.000

Bedrijfsvoorheffing juni 2020: € 1.500

Vrijstelling voor de maand juni: 1.500 - 1.000 = 500 x 50% = € 250

Voorbeeld 2:

Bedrijfsvoorheffing mei 2020: € 3.000

Bedrijfsvoorheffing augustus 2020: € 4.500

Vrijstelling voor de maand augustus: 4.500 - 3.000 = 1.500 x 50% = € 750

De totale vrijstelling van doorstorting ingevolge deze maatregel mag, over de drie beoogde maanden samen, nooit meer bedragen dan € 20 miljoen.

De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt berekend op de massa verschuldigde bedrijfsvoorheffing die overblijft na de toepassing van alle andere vrijstellingen (bijvoorbeeld vrijstelling voor startende ondernemingen, vrijstelling voor nachtarbeid) inzake niet-doorstorting bedrijfsvoorheffing. Wanneer de bedrijfsvoorheffing na toepassing van alle andere maatregelen onvoldoende is om het bedrag in mindering te brengen, kan het saldo worden overgedragen naar elk van de volgende periodes waarvoor bedrijfsvoorheffing verschuldigd is en daar in mindering worden gebracht. De overdracht is enkel mogelijk binnen hetzelfde kalenderjaar.

Formaliteiten

Werkgevers die gebruik wensen te maken van deze vrijstelling moeten twee aangiftes in de bedrijfsvoorheffing overleggen. De eerste aangifte moet enerzijds de door de wetgever betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen bevatten en anderzijds de ingehouden bedrijfsvoorheffing. De tweede aangifte heeft uitsluitend betrekking op de bezoldigingen waarvoor een deel of het geheel kan worden vrijgesteld van bedrijfsvoorheffing.

De werkgevers die van de vrijstelling gebruik wensen te maken moeten bovendien de nodige gegevens en stukken ter beschikking houden van de administratie.

Conclusie

Deze maatregel  kan dus een aanzienlijke loonkostenbesparing betekenen, mits vervulling van een aantal (administratieve) voorwaarden. Denkt u hierop recht te hebben, aarzel dan niet om ons te contacteren. Onze specialisten helpen u graag verder indien u bijkomend advies wenst.

Femke Jacobs en Ilke Vandenbroeck

Naar boven

7. Baangerelateerde Investeringskorting (BIK)

Op Prinsjesdag heeft het Nederlandse kabinet het voorstel tot introductie van de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) aangekondigd. Inmiddels zijn de details van deze nieuwe regeling (die overigens nog niet door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen) bekend.

Het kabinet tracht bedrijven middels de BIK te stimuleren om tijdens de huidige economische crisis te blijven investeren. De BIK houdt in dat bedrijven een bedrag gelijk aan 3% van hun investeringen tot € 5 miljoen per kalenderjaar en 2,44% van hun investeringen voor het meerdere in mindering kunnen brengen op hun afdracht loonheffingen (loonbelasting en premies volksverzekeringen). Het kabinet stelt voor de BIK in 2021 en 2022 € 4 miljard (€ 2 miljard per jaar) beschikbaar en is voornemens de regeling ultimo 2022 te beëindigen.

Op basis van het voorstel geldt voor toepassing van de BIK een aantal strikte voorwaarden. De BIK is van toepassing op investeringen overeengekomen in de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2022 ten aanzien van:

  • nieuwe, niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen;
  • die in 2021 of 2022 volledig zijn betaald en die binnen zes maanden na (de laatste) betaling in gebruik zijn genomen.

Voortbrengings- en verbeterkosten van bedrijfsmiddelen kwalificeren op basis van deze voorwaarden niet voor de BIK. Daarnaast zijn bepaalde investeringen uitgesloten. Investeringen van minder dan € 1.500 per bedrijfsmiddel zijn per definitie uitgezonderd.

Om de BIK toe te passen zal elektronisch een aanvraag moeten worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De RVO geeft op basis van deze aanvraag een BIK-verklaring af, waarmee de aanvrager de korting in de aangiften loonheffingen effectief kan claimen.

Het digitale BIK-aanvraagportaal dient op 1 september 2021 open te gaan. Een BIK-aanvraag moet uiterlijk worden ingediend binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de laatste betaling voor de investering heeft plaatsgevonden. Een aanvrager kan maximaal één BIK-aanvraag per kwartaal indienen en maximaal vier BIK-aanvragen per jaar. In elke aanvraag dient voor ten minste € 20.000 aan investeringen te worden opgenomen. Indien sprake is van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting, moet voor alle investeringen van de fiscale eenheid één BIK-aanvraag worden ingediend en kan de aanvrager verzoeken de korting toe te wijzen aan andere onderdelen van de fiscale eenheid. Meer informatie over deze nieuwe regeling leest u hier.

Mark Foesenek en Joep Verhoeven

Naar boven

8. Detachering van werknemers naar België en Nederland: aangepaste wetgeving

Nieuwe Detacheringswet ter omzetting van Europese regels in België en Nederland

Bij een detachering zendt een buitenlandse werkgever een werknemer tijdelijk naar België/Nederland om daar een bepaalde opdracht uit te voeren. Dit gebeurt in het kader van de voortzetting van de bestaande arbeidsovereenkomst van de uitgezonden werknemer en dus blijven de regels van het geldende arbeidsrecht van toepassing (dit is meestal het thuisland). Ingevolge een Europese richtlijn bestaat de mogelijkheid dat echter ook rekening moet worden gehouden met het arbeidsrecht van het werkland. Een buitenlandse werkgever die een werknemer detacheert naar België/Nederland, moet tijdens de periode van detachering dus niet alleen het arbeidsrecht van het thuisland maar eventueel ook het Belgische/Nederlandse arbeidsrecht in acht nemen.

Naar aanleiding van een wijziging van de Europese ‘Posted Workers Directive’ (kortweg ‘PWD’), verfijnde de wetgever in België/Nederland recent ook de Belgische/Nederlandse regels rond detachering. Deze wijzigingen verduidelijken en/of wijzigen de regels die gelden tijdens de eerste twaalf maanden van de detachering, de regels die na twaalf maanden gelden en de regels die gelden voor gedetacheerde uitzendkrachten. Deze nieuwe regels zijn van toepassing sinds 30 juli 2020. De wijzigingen zijn voorlopig nog niet van toepassing op activiteiten in de sector van het wegvervoer, met uitzondering van de informatieverplichtingen bij detachering van een uitzendkracht naar België/Nederland.

Doordat iedere EU-lidstaat de PWD (en de Europese Handhavingsrichtlijn) over dient te nemen in zijn nationale wetgeving is er een gebrek aan consistentie tussen de EU-lidstaten ontstaan. De consequenties die gelden voor de ene EU-lidstaat wijken dan ook af van de andere. We gaan daarom hieronder voor zowel België als Nederland apart op de nationale wetgeving in.

Toepasselijke regels tijdens de eerste twaalf maanden van detachering in België

Reeds voor 30 juli 2020 gold het algemene principe dat een werknemer die naar België is gedetacheerd aan de zogenoemde ‘harde-kernregels’ van het Belgische arbeidsrecht is onderworpen. Deze regels gelden vanaf de eerste dag van de tewerkstelling in België en gedurende de volledige duur van de detachering.

De harde-kernregels betreffen alle arbeids-, loon- en tewerkstellingsvoorwaarden die voortvloeien uit strafrechtelijk gesanctioneerde bepalingen en de eventueel van toepassing zijnde, algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten (met een uitzondering voor de aanvullende pensioenen). Aangezien de meeste arbeidsrechtelijke regels strafrechtelijk gesanctioneerd worden, betekent dit in de praktijk dat een buitenlandse werkgever die een werknemer detacheert naar België het merendeel van de Belgische arbeidsrechtelijke regels moet naleven.

Deze principes zijn niet nieuw, maar wel brengt de gewijzigde Detacheringswet – waarmee de PWD is ingevoerd – een verduidelijking over de kwalificatie van toeslagen of vergoedingen voor reis-, maaltijd- en verblijfskosten. Deze toelichting is in het bijzonder relevant in het kader van de verplichting om de Belgische minimumlonen te respecteren. Met de aangepaste tekst van de wet wordt verduidelijkt dat de toeslagen die rechtstreeks verbonden zijn aan de detachering beschouwd worden als een deel van het loon, voor zover zij niet worden toegekend ter vergoeding van werkelijke kosten. We raden dan ook sterk aan om in de detacheringsbrief te specifiëren waarop de toegekende vergoedingen betrekking hebben.

Toepasselijke regels na twaalf maanden van detachering naar België

Voor detacheringen naar België die langer dan twaalf maanden duren, geldt een volledig nieuwe regel. Vanaf de eerste dag van de dertiende maand genieten gedetacheerde werknemers immers niet alleen van de harde-kernbepalingen uit het Belgische arbeidsrecht, maar zullen zij vanaf dan ook recht hebben op de loon- en arbeidsvoorwaarden die niet strafrechtelijk gesanctioneerd zijn (zoals het gewaarborgd loon bij ziekte).

Gelet op het feit dat de meeste regels reeds behoren tot de harde-kernbepalingen, zal de impact van deze nieuwe regel in de praktijk eerder beperkt zijn. Daarenboven bestaat er een uitdrukkelijke uitzondering voor wat betreft de regels omtrent het sluiten en beëindigen van arbeidsovereenkomsten (met inbegrip van het concurrentiebeding) en de aanvullende pensioenregelingen.

De termijn van twaalf maanden kan verlengd worden tot achttien maanden op voorwaarde dat de werkgever hiervan een gemotiveerde kennisgeving verstrekt, voor het einde van de twaalf maanden detachering.

Deze nieuwe regeling is eveneens van toepassing wanneer een gedetacheerde werknemer een andere gedetacheerde werknemer vervangt voor dezelfde taak op dezelfde plaats, dit om misbruiken te voorkomen.

Informatieplicht in geval van uitzendarbeid

Een werkgever die beroep doet op een buitenlandse uitzendkracht moet volgens de nieuwe regelgeving het uitzendkantoor (schriftelijk of elektronisch) informeren over de essentiële arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden die van toepassing zijn binnen zijn onderneming. Deze informatie heeft betrekking tot onder andere: arbeidstijd, nachtarbeid, vakantie, feestdagen, loon, bescherming van een aantal categorieën van werknemers, gelijke behandeling en discriminatie.

Daarnaast geldt ook een informatieverplichting voor de Belgische werkgever die van plan is om een (Belgische of buitenlandse) uitzendkracht te laten werken in een andere EER-lidstaat of in Zwitserland. De werkgever-gebruiker dient dan voorafgaand aan de start van de prestaties aan het uitzendkantoor mee te delen in welk(e) ander land(en) de uitzendkracht zal werken. Deze informatieplicht geldt ook in het kader van andere vormen van toegelaten terbeschikkingstelling van personeel (bijvoorbeeld intragroepterbeschikkingstelling).

Toepasselijke regels tijdens de eerste twaalf maanden van detachering naar Nederland

In Nederland zijn zowel de Handhavingsrichtlijn (uit hoofde waarvan uitzendingen naar Nederland vooraf moeten worden geregistreerd) als de herziene PWD geïmplementeerd in dezelfde nationale wet, namelijk de ‘Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie’ of WagwEU.

De PWD heeft twee belangrijke gevolgen waarmee rekening moet worden gehouden: de eerste betreft de beloning van de uitgezonden werknemer en de tweede de toepasselijkheid van een bredere reikwijdte – dus in aanvulling op de harde kern van arbeidsvoorwaarden – van de arbeidsvoorwaarden van, in dit geval, Nederland. Beide gevolgen bespreken wij hieronder.

Vanaf de startdatum van de uitzending geldt het principe van ‘gelijk loon’. Een naar Nederland uitgezonden werknemer moet in principe dezelfde brutobeloning verdienen als een lokale werknemer in dezelfde positie, mits de activiteiten van de uitgezonden werknemer in Nederland vallen onder een algemeen verbindend verklaarde (avv) cao. Dit beperkt de reikwijdte voor activiteiten die niet onder een avv-cao vallen; voor die werknemers geldt uitsluitend het Nederlandse minimumloon.

Bovendien hebben naar Nederland gedetacheerde werknemers volgens het nationale recht en/of de praktijk die in hun thuisland geldt, recht op dezelfde voorwaarden voor huisvesting indien de werkgever huisvesting ter beschikking stelt aan de werknemers die zich niet op hun gewone werkplek bevinden, en op dezelfde vergoeding van uitgaven voor reis-, maaltijd- en verblijfkosten voor werknemers die beroepshalve van huis zijn. Het gaat hierbij om de kosten die gedetacheerde werknemers maken wanneer zij moeten reizen van en naar hun gewone werkplek in Nederland.

Wanneer het brutoloon van de uitgezonden werknemer wordt vergeleken met dat van een lokale werknemer, kunnen vergoedingen die aan de uitgezonden werknemer in verband met de uitzending worden betaald, worden meegerekend. Net als in België mag een vergoeding die wordt betaald ter dekking van de werkelijke kosten die in verband met de uitzending opkomen (bijvoorbeeld een toeslag voor de hogere kosten van levensonderhoud) echter niet bij de vergelijking van het brutoloon worden meegenomen. Zo’n vergoeding telt dus niet mee wanneer het brutoloon van de uitgezonden werknemer wordt vergeleken met dat van een lokale werknemer in dezelfde positie. Voorts moet het uitzendende bedrijf duidelijk maken welke werkelijke kosten door een algemene uitzendtoelage worden gedekt. Als deze duidelijkheid niet kan worden gegeven, betekent dit dat de gehele vergoeding bij de vergelijking van het brutoloon buiten beschouwing moet worden gelaten. 

Bedrijven die buitenlandse uitzendkrachten in Nederland tewerkstellen moeten zich vanaf dag één aan alle avv-bepalingen uit de cao houden, behoudens enkele uitzonderingen zoals de regels omtrent beëindiging van de arbeidsovereenkomst, het non-concurrentiebeding en de bedrijfs(tak)pensioenregelingen – net als in België.

Toepasselijke regels na twaalf maanden van detachering in Nederland

Zodra de uitzending twaalf maanden heeft geduurd en het uitzendende bedrijf uiteraard onder de werkingssfeer van een avv-cao valt, worden de meeste arbeidsvoorwaarden van deze avv-cao van toepassing op de uitgezonden werknemer (dus bovenop de uitzend- en arbeidsvoorwaarden van het thuisland). Met andere woorden: naast het hiervoor genoemde ‘gelijk-loonprincipe’ dat vanaf de aanvang van de opdracht moet worden nageleefd, wordt de ruimere set van arbeidsvoorwaarden uit de avv-cao van toepassing. Zoals eerder vermeld moeten de hardcore-arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld minimumloon) sowieso vanaf de startdatum van de uitzending in acht worden genomen. Dat is niet veranderd en geldt ongeacht of er sprake is van een avv-cao.

Jasmien Arryn, Jeroen Vandenbossche, Frank van den Corput en Luydert Smit

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.