België-Nederland Nieuwsbrief | Maart 2023
Inhoud
4. Vertrouwen op een Nederlandse fiscale adviseur: hoe zit het met fiscale boetes?
5. Belgische UBO-register niet langer toegankelijk zonder legitiem belang
7. Meer duidelijkheid omtrent feitelijke zetelverplaatsing van Nederlandse STAK naar België
1. Belgische minister van Financiën publiceert eerste voorstel voor eerste fase van de bredere fiscale hervorming
Op 2 maart 2023 publiceerde de Belgische minister van Financiën Van Peteghem een voorstel voor de eerste fase van de aangekondigde bredere fiscale hervorming, waarover wij u reeds in de september 2022-editie van deze nieuwsbrief informeerden. Inmiddels is deze hervorming opgesplitst in twee fasen. Indien het voorstel wordt aangenomen, zullen de onderstaande voorgestelde maatregelen voor de eerste fase in werking treden vanaf 1 januari 2024. De uitwerking van de tweede fase van de fiscale hervorming wordt doorgeschoven naar de volgende regeringsonderhandelingen na de Belgische federale verkiezingen in 2024.
Het voorstel beoogt een verschuiving van de belastingdruk op arbeid naar consumptie en kapitaal te bewerkstelligen. Daarnaast wil minister Van Peteghem de concurrentiekracht van bedrijven versterken via fiscale stimuleringsmaatregelen. Onderstaand gaan we in op de belangrijkste voorgestelde maatregelen in de personenbelasting, bedrijfsvoorheffing, vennootschapsbelasting en btw.
Voorgestelde maatregelen
De belangrijkste maatregelen kunnen als volgt worden samengevat.
Personenbelasting
- De belastingvrije som wordt geleidelijk verhoogd van € 10.160 naar €13.500.
- De ondergrens voor de hoogste belastingschijf van 50% wordt geleidelijk opgetrokken van € 46.440 naar € 60.000.
- De fiscale behandeling van verschillende voordelen alle aard (‘VAA’) wordt in lijn gebracht met hun behandeling in de sociale zekerheid. Hierbij wordt de forfaitaire belasting van de gratis terbeschikkingstelling van een woning, verwarming, elektriciteit en huispersoneel vervangen door een belasting op basis van de werkelijke waarde. De belasting op het voordeel alle aard voor bedrijfswagens blijft echter ongewijzigd.
- Aandelenopties worden belast bij de uitoefening. Het belastbaar inkomen is het verschil tussen de waarde van de aandelen bij uitoefening en de uitoefenprijs. Belastingheffing bij toekenning blijft echter mogelijk, maar zal worden beperkt tot opties op aandelen van de werkgever of zijn verbonden vennootschap. We verwijzen naar de volgende bijdrage in deze nieuwsbrief voor meer informatie in dit kader.
- Er wordt een nieuwe regeling voorgesteld voor de toekenning van aandelen van de werkgever of een verbonden vennootschap aan werknemers en bedrijfsleiders. Het voordeel alle aard dat voortvloeit uit een dergelijke toekenning zal niet onmiddellijk belastbaar zijn, maar pas bij vervreemding van de aandelen. We verwijzen wederom naar de volgende bijdrage in dit kader in deze nieuwsbrief.
- In de context van ‘carried interest’ en ‘management-incentiveplannen’, zal elk buitensporig of onevenredig rendement in hoofde van het management na invoering van het voorstel belast worden als beroepsinkomen aan een vast tarief van 35%.
- De fiscale implicaties inzake de burgerlijke staat en gezinssituatie zullen worden herzien om de neutraliteit en billijkheid van het belastingsysteem te vergroten. Zo zal het huwelijksquotiënt geleidelijk worden uitgedoofd over een periode van twintig jaar.
Bedrijfsvoorheffing
Met het oog op de versterking van fiscale stimulansen voor onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten en om de rechtszekerheid te waarborgen, wordt de vrijstelling bedrijfsvoorheffing voor onderzoek en ontwikkeling (‘O&O’) als volgt gewijzigd:
- Voor alle in aanmerking komende ondernemingen zal er een budgettaire impact zijn (lastenverlichting). Dit gebeurt door de bedrijfsvoorheffing op dubbel vakantiegeld, eindejaarspremie en achterstallig loon van de belastbare grondslag uit te sluiten.
- Voor universiteiten, hogescholen, universitaire ziekenhuizen, fondsen voor wetenschappelijk onderzoek en erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek zal een minimumdrempel worden opgenomen voor de gespendeerde tijd dat een werknemer aan O&O besteedt om in aanmerking te komen voor de fiscale stimulansen. Er komt ook een striktere diplomavoorwaarde voor deze types van organisaties.
- Ondernemingen die O&O-activiteiten verrichten, blijven verplicht hun onderzoeksprojecten en programma’s vooraf te melden, maar moeten nu ook het doel van het project of programma vermelden. Meer details met betrekking tot de definitie van een project of programma zijn opgenomen in de wet. Dit zal worden gecombineerd met een uitgebreide meldingsplicht na het kalenderjaar waarbij ondernemingen onder andere project- en programma-informatie, het soort onderzoek, en een beschrijving van de onderzoeks- en ontwikkelingstaken zullen moeten verstrekken.
- De hiervoor genoemde project- en programmameldingen zullen niet van toepassing zijn voor ondernemingen of delen van ondernemingen die als onderzoekscentrum worden erkend. Ondernemingen met ten minste vijftig onderzoekers met een specifiek diploma (of ten minste vijf onderzoekers die ten minste 10% van het personeel vertegenwoordigen) die in een erkend onderzoekscentrum werken, kunnen volledig voor de vrijstelling in aanmerking komen op voorwaarde dat de onderzoekers ten minste 80% van hun werktijd aan O&O besteden.
- De definities van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling worden licht gewijzigd.
- De stimulans voor ‘jonge innoverende ondernemingen’ wordt ingrijpend gewijzigd, rekening houdend met de beperkingen inzake staatssteun.
- Voor buitenlandse diploma's zal ten minste een van de Belgische gemeenschappen de gelijkwaardigheid met een Belgisch diploma moeten bevestigen om voor de stimulans in aanmerking te komen. Hiervoor zal een openbare lijst worden opgesteld.
- Op een later tijdstip zal nog veel werk moeten worden verricht ten aanzien van deze regeling. Veel van de erkenningsprocedures, voorwaarden en dergelijke zijn nog niet in de wet uitgewerkt, maar moeten later nog bij koninklijk besluit worden vastgesteld.
Vennootschapsbelasting
- De Belgische DBI-aftrek (definitief belaste inkomsten) wordt omgevormd tot een volwaardige deelnemingsvrijstelling. Hierbij blijft de (alternatieve) participatievoorwaarde van € 2,5 miljoen bestaan, maar wordt de voorwaarde dat de aandelen de aard moeten hebben van een financieel vast actief opnieuw ingevoerd. Verder worden de uitzonderingen op het participatievereiste voor bepaalde beleggingen afgeschaft. Bijgevolg zullen de kwantitatieve voorwaarden die reeds gelden voor de DBI-aftrek ook gaan gelden voor beleggingsmaatschappijen en collectieve beleggingsfondsen. De gevolgen hiervan zijn ruimer dan de impact op beleggingsstructuren in de vorm van een DBI-bevek/sicav-RDT.
- Met het oog op de innovatie-inkomstenaftrek is de definitie van een in aanmerking komend octrooi gespecificeerd om de reikwijdte ervan te beperken tot patenten met een nieuwheidskarakter. Bijgevolg komen voor grote ondernemingen alleen Europese of internationale patenten in aanmerking, terwijl voor kleine of middelgrote ondernemingen (‘KMO's’) een Belgisch octrooi over het algemeen volstaat.
- De investeringsaftrek wordt omgezet in een systeem met drie tarieven:
- een basisinvesteringsaftrek van 10% (niet beschikbaar
voor grote ondernemingen);
- een thematische investeringsaftrek van 30% (40% voor
kleine ondernemingen) voor duurzame investeringen
(bijvoorbeeld investeringen in efficiënt energiegebruik
en hernieuwbare energie, emissievrij vervoer,
milieuvriendelijke investeringen en digitale
investeringen). Deze stimulans zal ook beschikbaar zijn in
de vorm van een belastingkrediet. Naast de
investeringsaftrek zullen de investeringen in aanmerking
komen voor een dubbele lineaire afschrijving; - een technologie-aftrek van 13,5% voor investeringen in patenten en O&O. Deze stimulans zal ook als belastingkrediet beschikbaar zijn.
- Het toepassingsgebied van het belastingkrediet voor O&O wordt uitgebreid en omgedoopt tot ‘belastingkrediet voor investeringen’.
- De 80%-regel voor pensioenen in de tweede pijler zal worden vervangen door een ‘12/32-regel’. Dit betekent dat de maximale aftrekbaarheid van bijdragen zal worden bepaald als een percentage van de jaarlijkse brutobezoldiging: 12% van een bezoldiging tot ongeveer € 71.000 en 32% boven die drempel. Het regime voor backservicebetalingen is strikt omschreven. Plannen met een gegarandeerd rendement kunnen bij lage beleggingsresultaten onder de nieuwe beperking vallen. Voor de reeds toegezegde pensioenregelingen geldt een overgangsregeling.
Belasting over de toegevoegde waarde
- Wat btw betreft, focust het voorstel van de minister op een ingrijpende hervorming van de btw-tarieven. De hervorming beoogt tegemoet te komen aan bepaalde sociaalwenselijke principes door de invoering van een btw-tarief van 0% voor basisproducten, zoals groenten en fruit, geneesmiddelen, luiers en andere hygiënische producten, alsmede openbaar vervoer. De achterliggende gedachte is dat de belastingwetgeving, en meer bepaald de toepasselijke btw-tarieven, geen belemmering mogen vormen voor een makkelijke toegang tot dit soort basisproducten.
- Een ander element van de hervorming is de aanpassing van de tariefstructuur in die zin dat de bestaande verlaagde btw-tarieven van 6% en 12% zullen worden geharmoniseerd tot een nieuw verlaagd btw-tarief van 9% (gelijk aan het huidige lage btw-tarief in Nederland). Het standaard btw-tarief blijft gehandhaafd op 21%. Het verlaagd btw-tarief van 6% blijft echter van kracht voor huishoudelijke voorzieningen zoals elektriciteit, aardgas en verwarming via een warmtenet, alsmede leidingwater.
- In tegenstelling tot bovenstaande, zou het btw-tarief voor kolen worden verhoogd van 12% naar 21%, aangezien dit een zeer vervuilende energiebron betreft.
- Om de vervanging van oude woningen naar nieuwe en duurzame woningen te stimuleren, wordt het huidige tijdelijk verlaagde btw-tarief voor sloop en heropbouw blijvend, zij het dat het nieuwe verlaagde tarief van 9% zou gelden in plaats van het bestaande btw-tarief van 6%.
- Tot slot richt het voorstel zich ook op een verdere vermindering van de btw-kloof en op administratieve vereenvoudiging door digitale en geautomatiseerde oplossingen zoals e-facturering en e-rapportage. Dit laatste zal ook leiden tot afschaffing van de verplichting om jaarlijks een btw-klantenlijst in te dienen.
- De regels betreffende het verplichte gebruik van e-facturen zullen geleidelijk worden ingevoerd, waarbij een eerste fase in werking treedt vanaf 1 juli 2024 voor in België gevestigde belastingplichtigen met een omzet, exclusief btw, van meer dan € 9 miljoen in kalenderjaar 2023. Middelgrote Belgische belastingplichtigen (met een omzet tussen € 700.000 en € 9 miljoen tijdens kalenderjaar 2023 of een omzet van meer dan € 700.000 tijdens kalenderjaar 2024) zullen volgen vanaf 1 januari 2025 en de andere belastingplichtigen vanaf 1 juli 2025. Voor belastingplichtigen die onder de btw-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen vallen of onder de bijzondere btw-regeling voor landbouw, is de inwerkingtreding vastgesteld op 1 januari 2028.
Andere fiscale en administratieve maatregelen
- In lijn met de verhoging van het btw-tarief voor kolen worden de verlaagde accijnstarieven voor fossiele brandstoffen geleidelijk afgeschaft en worden de verschillende vrijstellingen voor het specifieke gebruik van fossiele brandstoffen (bijvoorbeeld kerosine, zware stookolie, gasoliekool, cokes en bruinkool) hervormd.
- Ten slotte zullen in het kader van het antitabaksplan, de accijnzen op tabak alsook op nieuwe en alternatieve tabaksproducten verder worden verhoogd.
- Het tarief van de belasting op effectenrekeningen (de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen, ‘JTER’) wordt verdubbeld van 0,15% tot 0,30%.
- De Dienst Voorafgaande Beslissingen en de Fiscale Bemiddelingsdienst worden in een afzonderlijke administratie geïntegreerd. Tegelijkertijd, zal een bestuurlijk kader voor de samenwerking tussen de rulingdienst en de andere belastingdiensten in de wet worden opgenomen. Dit laatste kan de duur van een rulingprocedure in de toekomst verlengen.
Tot slot
De voorgestelde maatregelen hebben een impact op de meeste belastingplichtigen en voeren wijzigingen door voor verschillende belastingen. Zowel voor particulieren, kleine ondernemingen als grote ondernemingen is het aannemelijk dat uw belastingpositie zal veranderen, inclusief de nodige gevolgen voor uw fiscale compliance.
Kizzy Wandelaer, Ann-Sophie Smets en Dorien Christiaen
2. Belastingheffing over van de werkgever verkregen aandelenopties in Nederland en België: let op (mogelijke) wijzigingen
Per 1 januari 2023 is de regeling voor de belastingheffing over van de werkgever verkregen aandelenopties gewijzigd in Nederland. In de huidige regeling in België, die al sinds 1999 van kracht is, worden mogelijk wijzigingen doorgevoerd per 1 januari 2024 in het kader van de aangekondigde bredere fiscale hervorming. Onderstaand gaan we in op de belastingheffing over van de werkgever verkregen aandelenopties in Nederland en in België.
Wijziging heffingstijdstip aandelenopties in Nederland per 1 januari 2023
Per 1 januari 2023 is de timing van de belastingheffing over van de werkgever verkregen aandelenopties in Nederland gewijzigd. Dit betekent dat als uitgangspunt voortaan geldt dat heffing van loonbelasting en premies pas plaatsvindt op het moment dat de aandelen die bij uitoefening van de opties verkregen worden verhandelbaar zijn.
Tot 1 januari 2023 was het heffingsmoment gelegen op het moment van vervreemding of uitoefening van de opties, ook voor aandelen die werden verkregen bij het uitoefenen van de opties en die niet direct vervreemd konden worden. Hierdoor kon zich een situatie voordoen waarin er al wel belasting moest worden betaald, maar er nog geen liquiditeiten beschikbaar waren. Dit probleem deed zich vooral bij start-ups en scale-ups voor. Door de wetswijziging per 1 januari 2023 vindt belastingheffing voortaan in principe plaats op het moment waarop de verkregen aandelen verhandelbaar worden en wel op basis van de dan geldende waarde van de aandelen. Onder ‘verhandelbaar worden’ wordt verstaan: het moment waarop eventuele verkooprestricties worden opgeheven en de werknemer bij zijn uitoefening van de opties de verkregen aandelen kan verkopen.
De nieuwe regeling is echter vormgegeven als een keuzeregeling. De werknemer kan er nog steeds voor kiezen om de belastingheffing te laten plaatsvinden op het moment van uitoefening van het aandelenoptierecht, waarna de verdere waardestijging (of -daling) niet is belast met loonbelasting of inkomstenbelasting in box 1, maar in box 3 valt. Die keuze moet wel tijdig door de werknemer worden gemaakt.
Voorkomen oneigenlijk gebruik
Om oneigenlijk gebruik en langdurig uitstel van heffing te voorkomen, worden nadere regels gesteld met betrekking tot het niet, deels of geheel verhandelbaar worden van de verkregen aandelen. Als een werknemer de verkregen aandelen niet mag verkopen als gevolg van een contractuele beperking, wordt het heffingsmoment uitgesteld tot maximaal vijf jaar na beursgang van de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden. Als de vennootschap beursgenoteerd is, geldt het uitstel tot maximaal vijf jaar na uitoefening van het aandelenoptierecht. Voordelen uit de aandelen (bijvoorbeeld dividenden) die in de tussentijd worden uitbetaald zijn belast met loonheffingen en worden als inkomsten in box 1 van de inkomstenbelasting als loon belast.
Belgische (keuze)regeling voor belastingheffing van aandelenopties
Ingevolge een regeling uit 1999 zijn van de werkgever verkregen aandelenopties in België belastbaar op het moment van toekenning, op voorwaarde dat de opties schriftelijk aanvaard worden binnen de zestig dagen volgend op het aanbod van de werkgever.
Enerzijds heeft de toepassing van deze regeling als voordeel dat het belastbaar voordeel op een voordelige forfaitaire wijze bepaald kan worden en in principe vrijgesteld is van socialezekerheidsbijdragen (met uitzondering van een positief verschil tussen de waarde van de aandelen op het moment van het aanbod en de aankoopprijs van de optie). Anderzijds heeft de toepassing van de regeling in grensoverschrijdende situaties als nadeel dat er een inconsistentie is tussen het belastbare tijdstip in België en het belastbare tijdstip in het buitenland (zoals in Nederland). Daarnaast kan het voor liquiditeitsproblemen zorgen en draagt de werknemer het risico, aangezien de belasting betaald bij toekenning niet gerecupereerd kan worden wanneer de opties niet uitgeoefend worden of later minder waarde opleveren.
In een antwoord op een Parlementaire Vraag bevestigde de Belgische minister van Financiën in het verleden dat wanneer een optie niet schriftelijk aanvaard werd binnen de zestig dagen volgend op het aanbod maar toch uitgeoefend kan worden, dergelijke opties buiten het toepassingsgebied van de regeling uit 1999 vallen en dat in voorkomend geval de belasting verschuldigd is op het moment van uitoefening. Hierdoor ontstaat als het ware eveneens een keuzeregeling.
Door het aanbod niet of niet schriftelijk te aanvaarden binnen de zestig dagen kan het heffingsmoment in België dus uitgesteld worden. Echter is dan de belastbare basis gelijk aan de werkelijk waarde van de aandelenopties op het moment van uitoefening. Als de werknemer in België sociaal verzekerd is, zullen in voorkomende situaties bovendien Belgische werknemers- en werkgeverspremies verschuldigd zijn.
Voorstel voor bredere fiscale hervorming: impact op aandelenopties en overige aandelengerelateerde beloningen
Op 2 maart 2023 maakte de Belgische minister van Financiën zijn voorstel bekend voor een ‘eerste fase van de bredere fiscale hervorming’. In dit kader verwijzen we naar het voorgaande item en de september 2022-editie van deze nieuwsbrief. Op basis van het voorstel dat momenteel voorligt, blijft het huidige keuzesysteem behouden, maar zal het gebruik ervan beperkt worden tot aandelen van de werkgever of van een verbonden vennootschap.
Daarnaast zal een nieuwe fiscale regeling uitgewerkt worden om werknemers op een financieel gunstige manier te laten deelnemen in het eigen vermogen van hun werkgever door pas bij realisatie belasting te heffen (bijvoorbeeld bij verkoop van gratis verkregen aandelen). In deze nieuwe regeling is het belastbaar voordeel het laagste bedrag van de waarde van de aandelen op het ogenblik van de daadwerkelijke toekenning (met enkele drempels voor de minimumwaarde) en de waarde van de aandelen bij vervreemding. Dit voordeel alle aard (‘VVA’) zal worden belast als beroepsinkomen aan het marginaal tarief. De meerwaarde die ontstaat tussen datum van toekenning en datum van vervreemding zal worden belast aan een vast tarief van 15%. Het voorstel bevat verschillende elementen (zoals een referentieperiode van achttien maanden vóór en na de toekenning voor de waardering en een verbod voor de werkgever/werknemer om gebruik te maken van call- of putopties – gezien dit mogelijks misbruik zou kunnen uitmaken) die de nieuwe regeling minder aantrekkelijk kunnen maken voor niet-beursgenoteerde ondernemingen.
De onderhandelingen in de Belgische regering over het voorstel voor fiscale hervorming zijn aangevangen met de ambitie om de hervorming op 1 januari 2024 te laten ingaan. Daarbij is het overigens nog maar de vraag of de socialezekerheidsadministratie haar standpunt zal aligneren met het voorstel van de minister van Financiën.
Esther Schutte, Esmiralda Pasma, Isabelle Van Langenhove en Carolien Van Echelpoel
3. Positief standpunt Belgische rulingdienst over stapsgewijze bedrijfsoverdracht door verkoop van aandelen
Wanneer een natuurlijk persoon bij een verkoop van zijn aandelen aan een andere, door hem gecontroleerde holdingvennootschap meerwaarden realiseert, blijven deze belastingvrij onder voorwaarde dat i) de aandelen niet tot het beroepsvermogen behoren en ii) de transactie kadert binnen het ‘normaal beheer van een privévermogen’.
Over de overdracht van aandelen in voornoemde situatie is de rechtspraak erg verdeeld en ook de Belgische belastingadministratie en rulingdienst beoordelen dit type van transacties steeds strenger. De belastingadministratie ziet hierin vaak misbruik en stelt zo dat vennootschapsbelasting verschuldigd zou zijn op de meerwaarde van het onderliggende actief (het handelsfonds) of dat de belastingplichtige via dergelijke transacties een belastbaar dividend realiseert. De rulingdienst vraagt immers om vóór de verkoop van aandelen de overtollige liquiditeiten uit te keren als dividend.
Ondanks dit strenge standpunt van de fiscus, is het evenwel mogelijk dat er voldoende niet-fiscale motieven bestaan om de onbelaste transactie te verantwoorden. Zo aanvaardde de rulingdienst in een recente ruling dat de zakelijke, economische en familiale motieven die ten grondslag liggen aan een 100%-aandelentransactie volstaan om een verkoop aan een holdingvennootschap te kwalificeren als normaal beheer. Deze ruling is als zeer positief aan te merken in het kader van het opstarten van een stapsgewijze overdracht aan een volgende generatie. Onderstaand lichten wij de situatie en het standpunt van de rulingdienst nader toe.
Situatie
Een echtpaar bezit twee exploitatievennootschappen dewelke ze hebben opgericht en verder uitbouwden. Sinds enkele jaren is een van de kinderen samen met zijn echtgenote actief binnen de groep en doorgegroeid tot een managementfunctie. Het tweede kind richt zich op andere activiteiten buiten de groep. De ouders wensen hun activiteiten in de groep af te bouwen en het familiebedrijf geleidelijk aan over te dragen aan hun binnen de groep actieve kind met het oog op de continuïteit. Dit tot hij voldoende matuur is om het familiebedrijf in zijn geheel over te nemen en te kunnen leiden.
De ouders wensen de belangen van hun beide kinderen te behartigen. Zij wensen enerzijds voor het actieve kind zijn inspanningen in het familiebedrijf te vertalen naar zeggenschap en winstdeelname en anderzijds beide kinderen nog steeds gelijk te behandelen. Dit trachten ze te realiseren door initieel samen met hun beide kinderen een nieuwe holdingvennootschap op te richten met een structuur waarin 45% van de aandelen worden gehouden door de ouders en de overige 55% door de kinderen. Vervolgens verkopen de ouders 100% van de aandelen in de twee exploitatievennootschappen aan de holdingvennootschap.
Normaal beheer van privévermogen en geen beroepsinkomen
De rulingdienst was in deze casus van mening dat de gerealiseerde meerwaarde door verkoop van 100% van de aandelen in de exploitatievennootschappen een normaal beheer van het privévermogen van de ouders uitmaakte, omdat:
- het geen complexe verrichting noch feitencomplex betreft;
- de overdracht van de aandelen deel is van een familiale opvolgingsregeling;
- de continuïteit van de groep wordt verzekerd;
- door de centralisatie naar een overkoepelende holding een sterke financiële positie wordt gecreëerd die investeringen en verdere uitbreidingen mogelijk maken;
- het actieve kind zijn inspanningen vertaald zal zien in zeggenschap en winstdeelname.
Gelet op het feit dat de verkoop een eenmalige verrichting is, die is uitgevoerd tegen een marktconforme prijs, kwalificeren de meerwaarden bij de ouders bovendien niet als beroepsinkomen. Beroepsinkomen zou belast zijn tegen de progressieve tarieven in de personenbelasting.
Geen fiscaal misbruik
Verder ziet de rulingdienst geen fiscaal misbruik in de voorgenomen transactie. De transactie kadert immers in de organisatie van familiale bedrijfsopvolging naar de volgende generatie. Middels de voorgenomen verrichtingen zal de holding financieel sterk komen te staan om toekomstige investeringen te centraliseren. Hiermee zijn voldoende niet-fiscale motieven aanwezig, op basis waarvan de rulingdienst bevestigt dat de meerwaarden evenmin wegens fiscaal misbruik aan belastingheffing worden onderworpen.
Conclusie
Een zuivere verkoop van aandelen kan dus onder voorwaarden kaderen binnen het normale beheer van een privévermogen, waardoor de gerealiseerde meerwaarden belastingvrij zullen blijven. Van belang hierbij is wel om steeds een goed onderbouwd dossier beschikbaar te hebben met de nodige achterliggende economische en financiële verantwoordingsstukken.
Dorien Christiaen en Kizzy Wandelaer
4. Vertrouwen op een Nederlandse fiscale adviseur: hoe zit het met fiscale boetes?
“Onder de huidige fiscale wetgeving is het (…) vrijwel onmogelijk een volstrekt juiste aangifte te doen.”
Deze opmerking, afkomstig van een schrijver die later professor belastingrecht en advocaat-generaal bij de Nederlandse Hoge Raad zou worden, stamt al uit 1985. Sindsdien is de Nederlandse fiscale wetgeving er niet bepaald gemakkelijker op geworden. Wie durft tegenwoordig nog te beweren dat hij zonder hulp van zijn belastingadviseur zijn belastingaangifte helemaal doorgrondt?
Is het erg als u dat niet kunt? Sinds 1 december 2006 is in Nederland het antwoord: niet als u een goede belastingadviseur hebt. Toen bepaalde de Nederlandse Hoge Raad namelijk dat een belastingplichtige die een te lage belastingaangifte heeft gedaan, niet zomaar een boete kan worden opgelegd als die belastingplichtige in verband met zijn aangifte een adviseur heeft ingeschakeld en zorgvuldig is geweest bij de keuze én samenwerking met die belastingadviseur. Hoewel er in dat geval nog wel meer belasting en belastingrente moet worden betaald dan op basis van de aangifte, blijft een boete bespaard.
In de loop der jaren heeft de Hoge Raad dit ‘mogen vertrouwen op de belastingadviseur’ verder uitgewerkt. In 2009 oordeelde hij dat een belastingplichtige die zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoefde te twijfelen, zich ter voorkoming van fouten niet ook zelf in de inhoudelijke aspecten van de op hem toepasselijke belastingregelingen hoeft te verdiepen. Dat geldt ook als die belastingplichtige op grote schaal gebruikmaakt van de desbetreffende belastingregeling(en). In 2017 voegde de Hoge Raad daaraan toe dat de omstandigheid dat de belastingplichtige zich wél in de toepasselijke belastingregeling heeft verdiept, nog niet meebrengt dat hij gehouden is om te controleren of de door zijn adviseur opgemaakte aangifte juist is. De Hoge Raad herhaalde dit in 2020 door te oordelen dat een belastingplichtige op de juistheid van de door zijn adviseur opgestelde aangifte mag vertrouwen, vooropgesteld dat de belastingplichtige alle voor die aangifte benodigde informatie aan zijn adviseur heeft verstrekt.
Begin 2023 is het meest recente arrest over dit onderwerp verschenen. In deze zaak had het gerechtshof in hoger beroep geconcludeerd dat de ingeschakelde adviseur was verbonden aan een gerenommeerd kantoor. De Hoge Raad overwoog dat in die conclusie besloten ligt dat de belastingplichtige zich heeft laten bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen. Helaas maakt noch het hof, noch de Hoge Raad duidelijk wat een gerenommeerd kantoor is, maar áls de adviseur aan zo’n kantoor is verbonden, is een belastingplichtige in ieder geval voldoende zorgvuldig geweest bij de keuze van zijn belastingadviseur. Daarnaast moet de belastingplichtige alle informatie waarvan hij in redelijkheid mocht aannemen dat die voor het opstellen van die aangifte was benodigd, aan zijn belastingadviseur hebben verstrekt. In dat geval is hij namelijk ook bij de samenwerking met die adviseur voldoende zorgvuldig geweest. Als aan die beide voorwaarden – een zorgvuldige keuze en samenwerking met de adviseur – is voldaan, mag de belastingplichtige erop vertrouwen dat de door zijn adviseur opgestelde aangifte juist is. Dat brengt mee dat de Belastingdienst hem in ieder geval geen boete kan opleggen als die aangifte later – onverhoopt – toch onjuist blijkt te zijn geweest. Dit geldt ook als het om omvangrijke bedragen gaat, of wanneer de belastingplichtige de gegevens die zijn belastingadviseur in zijn aangifte heeft opgenomen, niet heeft gecontroleerd.
Een belastingadviseur neem je in de arm, omdat je op juiste wijze aan je fiscale verplichtingen wilt voldoen. Uit de zojuist besproken jurisprudentie komt naar voren dat de Nederlandse Hoge Raad dat goed begrijpt. En het gezegde dat iedereen wordt geacht de wet te kennen? Dat is niet meer dan dat: een gezegde.
Marion Kors
5. Belgische UBO-register niet langer toegankelijk zonder legitiem belang
In onze december 2022-editie van deze nieuwsbrief kon u al lezen hoe het Europese Hof van Justitie op 22 november 2022 geoordeeld heeft dat de brede toegang van het UBO-register bij vennootschappen een ernstige inbreuk vormt op de privacy en bescherming van persoonsgegevens. Naar aanleiding hiervan werden er een aantal wijzigingen doorgevoerd in de wetgeving omtrent het Belgische UBO-register, die in werking zijn getreden op 17 februari 2023.
Toevoeging vereiste legitiem belang
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie, heeft de Belgische wetgever op 8 februari 2023 de Anti-witwaswet van 18 september 2017 gewijzigd. Als gevolg hiervan kan het brede publiek niet langer toegang krijgen tot het Belgische UBO-register van vennootschappen. In plaats daarvan moeten natuurlijke personen of rechtspersonen die toegang willen tot de gegevens van het UBO-register een ‘legitiem belang’ aantonen. Het koninklijk besluit van 30 juli 2018, dat op 8 februari 2023 ook werd gewijzigd, verwijst naar de invulling van dit begrip. Beide wijzigingen zijn van kracht geworden op 17 februari 2023.
Het koninklijk besluit verduidelijkt dat het legitiem belang in elk geval verband moet houden met de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme of de verbonden onderliggende criminele activiteiten. Voor rechtspersonen kan het legitiem belang bijkomend worden aangetoond op basis van een maatschappelijk doel. Deze bepalingen waren reeds van toepassing op de raadpleging van de gegevens van (internationale) verenigingen zonder winstoogmerk (‘VZW’s’), stichtingen, trusts, fiducieën en daarmee vergelijkbare constructies.
Daarnaast specificeert het koninklijk besluit voortaan drie voorwaarden, waarvan aan één voorwaarde moet worden voldaan om over een legitiem belang te beschikken en aldus toegang tot het UBO-register te verkrijgen:
- De aanvrager heeft een doel of voert op een duurzame en effectieve wijze activiteiten uit in verband met de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de verbonden onderliggende criminele activiteiten.
- De aanvrager treedt op in rechte in het kader van het onder punt 1 vermelde doel of activiteiten, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel of die activiteiten.
- De aanvrager zal een economische relatie aangaan of verrichtingen uitvoeren met een informatieplichtige en de aanvrager is betrokken in activiteiten relevant ter voorkoming van of de strijd tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de verbonden onderliggende criminele activiteiten.
In de praktijk betekent dit dat de toegang tot het register grotendeels beperkt zal blijven tot actoren die betrokken zijn bij witwasbestrijding, zoals bevoegde autoriteiten of onderworpen entiteiten die verplicht zijn om een cliëntenonderzoek uit te voeren (denk aan banken, accountants, notarissen), alsook bepaalde onderzoeksjournalisten of NGO’s. Natuurlijke personen en rechtspersonen die niet betrokken zijn bij deze activiteiten zullen niet langer toegang hebben. Onder de bevoegde autoriteiten vallen voortaan ook de ‘sanctieautoriteiten’ en de ‘andere autoriteiten’. Deze laatste gaan uit van de federale overheid of de Gemeenschappen en Gewesten en zijn belast met het opsporen of controleren van uiteindelijke begunstigden.
Andere wetswijzigingen
Naast de toevoeging van het legitiembelangvereiste om het UBO-register van vennootschappen te kunnen raadplegen, werden er nog een aantal andere kleine wijzigingen doorgevoerd. Zo vallen voortaan ook de wettelijke vertegenwoordigers van een vennootschap of van een andere juridische entiteit onder het begrip ‘informatieplichtige’ en kunnen zij dus ook de nodige informatie aanleveren aan het UBO-register.
Daarnaast dient de informatieplichtige van een vennootschap voortaan ook mee te delen op welke wijze de onrechtstreekse uiteindelijke begunstigde de controle uitoefent over de vennootschap, indien deze controle niet het gevolg is van een voldoende percentage aandelen of stemrechten. Deze verplichting bestond al indien de onrechtstreekse uiteindelijke begunstigde een natuurlijk persoon is, maar wordt nu dus ook ingevoerd voor (internationale) VZW’s, stichtingen, trusts, fiducieën of daarmee vergelijkbare constructies.
Ook werden wijzigingen doorgevoerd met betrekking op de sanctionering. Zo wordt er nu ook in een mogelijkheid voorzien om de informatieplichtige een administratieve geldboete op te leggen, indien deze nalaat om de informatie over de uiteindelijke begunstigden (minstens) jaarlijks bij te werken. Ook de procedure die gevolgd dient te worden bij het melden van een mogelijke inbreuk wordt nu duidelijker vastgelegd. Een laatste belangrijke wijziging in dit kader is dat de natuurlijke of rechtspersonen die bestuurders, of zaakvoerders zijn van de informatieplichtige of de personen die belast zijn met het dagelijks beheer, voortaan hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van elke administratieve geldboete die aan de informatieplichtige wordt opgelegd.
Status Nederlandse UBO-register
Het arrest van het Europese Hof van Justitie op 22 november 2022 heeft ook gevolgen voor het Nederlandse UBO-register. Dit register was publiek toegankelijk, maar is dat sindsdien niet meer. Wij verwijzen naar de december 2022-editie van deze nieuwsbrief.
In januari heeft het Nederlandse kabinet aangekondigd dat het Nederlandse UBO-register zal worden aangepast, zodat de toegang voortaan beperkt zal zijn tot de bevoegde autoriteiten, de Financial Intelligence Unit (‘FIU’), meldingsplichtige instellingen (zoals banken, advocaten, accountants en belastingadviseurs) en overige personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Hiervoor zal spoedig een wetsvoorstel worden opgesteld. Ook voor het Nederlandse UBO-register voor trusts en soortgelijke juridische constructies is het Nederlandse kabinet voornemens de toegang op dezelfde wijze te regelen. Ook hiervoor zal de huidige wetgeving moeten worden aangepast.
Lien Minardi en Pepijn van Eijk
6. Internetconsultatie over wijziging Nederlandse fbi- en vbi-regimes en definitie ‘open’ fonds voor gemene rekening
Het Nederlandse kabinet heeft recent een internetconsultatie gestart over wijziging van de Nederlandse fbi- en vbi-regimes en een aanscherping van de definitie van een ‘open’ fonds voor gemene rekening (‘fgr’). Met het ter consultatie aangeboden conceptwetsvoorstel wordt onder meer invulling gegeven aan de afschaffing van de vastgoed-fbi per 2025 (‘vastgoedmaatregel’), zoals reeds bekendgemaakt op Prinsjesdag 2022. Daarnaast voorziet het voorstel in een aanscherping van de voorwaarden voor toepassing van het vbi-regime per 2024 en een wijziging van de definitie van een open fgr (fiscaal niet-transparant en zelfstandig belastingplichtig) per 2024.
Afschaffing vastgoed-fbi’s en overige wijzigingen fbi-regime
Allereerst volgt uit het conceptwetsvoorstel dat fiscale beleggingsinstellingen (‘fbi’s’) vanaf 1 januari 2025 niet langer direct mogen beleggen in onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen. Dit verbod geldt voor binnen en buiten Nederland gelegen onroerende zaken. Een fbi kan in 2025 dus nog wel indirect beleggen in vastgoed (aandelen in een regulier belast vastgoedlichaam). Tevens mag een fbi vanaf 2025 niet langer:
- het bestuur vormen van een verbonden lichaam waarvan de geconsolideerde bezittingen ten minste voor 90% bestaan uit onroerende zaken;
- het bestuur vormen van een dochtervennootschap die vastgoed ontwikkelt (‘vastgoedontwikkeldochter’);
- bijkomstige diensten verricht die verband houden met belegging in vastgoed (‘servicedochter’).
Naast de vastgoedmaatregel bevat het voorstel een wijziging van de financieringslimiet. De huidige financieringslimiet van 60% voor beleggingen in vastgoed zal komen te vervallen. De nieuwe limiet is een algehele financieringslimiet en bedraagt 20% van de boekwaarde van de beleggingen.
Overigens wil het kabinet een voorwaardelijke en tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting invoeren voor het jaar 2024. Hiermee wil het fbi’s die momenteel vastgoed bezitten de gelegenheid bieden voor herstructurering, zonder daarbij tegen de heffing van 10,4% overdrachtsbelasting over de waarde van het vastgoed aan te lopen.
Aanscherping vbi-regime
In het ter consultatie aangeboden wetsvoorstel wordt voorgesteld om vanaf 2024 de status van vrijgestelde beleggingsinstelling (‘vbi’) slechts toe te staan voor lichamen die kwalificeren als een beleggingsinstelling of instelling voor collectieve beleggingen in effecten (‘icbe’) als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht. Hiermee zou de mogelijkheid om het vbi-regime te gebruiken voor het beleggen van privévermogen komen te vervallen. De doelstelling hiervan is om het vbi-regime te beperken tot beleggingsinstellingen die gericht zijn op een breed publiek of aan institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen. Het verliezen van de vbi-status voor een familie-vbi zou betekenen dat een dergelijke entiteit belastingplichtig zal worden voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. Omdat de entiteit in die situatie regulier belastingplichtig wordt, zal voor de bepaling van de verschuldigde inkomstenbelasting bij de aandeelhouder (box 2) niet langer een minimaal forfaitair rendement van toepassing zijn.
Aanpassing definitie open fgr
Ten slotte wordt in het conceptwetsvoorstel voorgesteld om de definitie van een open fgr in onder meer de vennootschapsbelasting te wijzigen. Met de wijziging wordt beoogd dat een fgr in Nederland slechts fiscaal niet-transparant (zelfstandig belastingplichtig) is, indien i) het fonds een beleggingsinstelling of een icbe zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht is en ii) de bewijzen van deelgerechtigdheid verhandelbaar zijn op een gereguleerde markt of vergelijkbaar handelsplatform. Familie-fgr’s, waarmee momenteel in Nederland in familiesfeer veelvuldig privévermogen wordt belegd, zouden hiermee vanaf 2024 als fiscaal transparant (niet-zelfstandig belastingplichtig) worden aangemerkt. Hierdoor zou de rechtsvorm van een fgr voor families niet langer kunnen worden gebruikt om te beleggen, wat gevolgen zal hebben in de sfeer van de vennootschapsbelasting en box 2 van de inkomstenbelasting. Dit zou betekenen dat familiefondsen gedreven in de vorm van een belastingplichtige open fgr hun fiscale positie dienen te herzien. De onderliggende beleggingen zullen zonder wijziging van de structuur onder het voorstel worden toegerekend aan de achterliggende participanten, en bij de participanten in de heffing van vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting worden betrokken.
Het verliezen van de kwalificatie als zelfstandig belastingplichtig lichaam zou zonder flankerende maatregelen bovendien directe heffing van inkomsten-, vennootschapsbelasting en/of overdrachtsbelasting tot gevolg hebben. Daarom voorziet het voorstel in maatregelen om directe heffing te voorkomen.
Wij sluiten af met de opmerking dat het conceptwetsvoorstel een aantal vergaande wijzigingen bevat. Het wetsvoorstel kan ook in de relatie Nederland-België verstrekkende gevolgen hebben en nopen tot wijziging van uw structuur voor het einde van dit jaar. Het voorstel zal na de internetconsultatie naar verwachting met Prinsjesdag 2023 – al dan niet in aangepaste vorm – worden ingediend bij de Tweede Kamer. Meer informatie over het conceptwetsvoorstel vindt u in ons cliëntmemorandum.
Mark Foesenek, Pepijn van Eijk en Fulin Colak
7. Meer duidelijkheid omtrent feitelijke zetelverplaatsing van Nederlandse STAK naar België
De Belgische rulingdienst (‘Dienst Voorafgaande Beslissingen’) heeft zich recent uitgesproken over de fiscale gevolgen van een verplaatsing van de werkelijke zetel van een Nederlandse stichting administratiekantoor (’STAK‘) naar België.
Achtergrond
Zowel in België als in Nederland wordt veelvuldig gebruikgemaakt van een STAK als ’controlevehikel‘ om de overdracht van aandelen van het familiebedrijf naar de volgende generatie te faciliteren. Ingevolge de certificeringstechniek worden de juridische eigendom (de lidmaatschapsrechten) en economische eigendom (de vermogenswaarde) van de aandelen gesplitst. Dit betekent concreet dat het bestuur van de STAK de stemrechten kan uitoefenen op de algemene vergadering van de vennootschap, terwijl de certificaathouders recht hebben op de dividendinkomsten van deze aandelen.
De populariteit van de Nederlandse STAK in België is historisch te verklaren door het gebrek aan een ‘volwaardige’ Belgische tegenhanger. Zo was de vormgeving van de Belgische variant, de private stichting administratiekantoor (’PSAK’), een stuk minder flexibel. De invoering van het Belgische Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (‘WVV’) heeft hier in 2019 echter verandering in gebracht.
Net zoals de Nederlandse STAK, kent de Belgische PSAK in België een fiscaal transparante werking, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van de Belgische certificeringswet. Zo moet de STAK of PSAK bijvoorbeeld de door haar ontvangen dividenden ‘onmiddellijk’ doorstorten naar de achterliggende certificaathouders. De toepassing van de fiscale transparantie veronderstelt dat dit ontvangen dividendinkomen wordt belast in hoofde van de certificaathouders alsof zij dat inkomen rechtstreeks zouden hebben ontvangen.
Verplaatsing van de zetel van werkelijke leiding van een Nederlandse STAK naar België
In het verleden werd vaak (noodgedwongen) een beroep gedaan op een Nederlands domiciliekantoor om de statutaire zetel en de zetel van werkelijke leiding van een Nederlandse STAK aldaar te vestigen. België hanteerde immers de werkelijke zetelleer. Hierdoor was het voor een Nederlandse STAK niet mogelijk om haar zetel van werkelijke leiding in België te vestigen zonder aanname van statuten naar Belgisch recht (en dus de omvorming naar een Belgische PSAK).
Ingevolge de invoering van het WVV en de aanname van de statutaire zetelleer in 2019, kan de zetel van werkelijke leiding van een Nederlandse STAK (met behoud van Nederlandse statuten) inmiddels wel naar België worden verplaatst. De STAK blijft dan een Nederlandse stichting, die is onderworpen aan het Nederlandse vennootschapsrecht.
Fiscale gevolgen
Voor Belgische en Nederlandse fiscale doeleinden is de zetel van werkelijke leiding bepalend. Dit betekent concreet dat de Nederlandse STAK ingevolge de zetelverplaatsing voortaan zal worden beschouwd als een Belgische belastingplichtige.
In dit kader werd de Belgische rulingdienst gevraagd om zich uit te spreken over:
- de fiscale gevolgen van zo’n zetelverplaatsing in hoofde van de STAK, de achterliggende (Belgische) bestuurders en certificaathouders; en
- welk fiscaal stelsel in België van toepassing is op de STAK na de zetelverplaatsing.
De Belgische rulingdienst bevestigt neutraliteit feitelijke zetelverplaatsing
De Belgische rulingdienst bevestigt dat de verplaatsing van de werkelijke zetel, met behoud van statutaire zetel in Nederland, kan gebeuren met juridische en boekhoudkundige continuïteit. Dit betekent dat het vermogen van de STAK ingevolge zetelverplaatsing onaangetast blijft en dat de STAK niet wordt geacht te zijn geliquideerd. Gelet op de afwezigheid van enige ‘verarming’ in hoofde van de stichting, dan wel enige verrijking in hoofde van de Belgische certificaathouders of de bestuurders kan er bovendien geen sprake zijn van een belastbare dividenduitkering op het ogenblik van de zetelverplaatsing.
Merk op dat hoewel de Belgische rulingdienst zich niet uitspreekt over de vraag of een Nederlandse STAK op grond van de Belgische Kaaimantaks al dan niet als een ‘juridische constructie’ moet worden beschouwd, zij wel stelt dat er tevens op grond van deze regelgeving geen sprake kan zijn van een belastbare dividenduitkering.
Er kan bijgevolg worden geconcludeerd dat de zetelverplaatsing van de STAK naar België niet leidt tot belastingheffing in België.
Toepassing rechtspersonenbelasting na zetelverplaatsing
De Belgische rulingdienst bevestigt dat de STAK ingevolge verplaatsing van haar zetel van werkelijke leiding voortaan beschouwd zal worden als een Belgische belastingplichtige. Concreet zal zij hierdoor onderworpen worden aan het fiscale stelsel van de Belgische rechtspersonenbelasting, tenzij zij geen onderneming exploiteert of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighoudt.
Wellicht zal de toepassing van de Belgische rechtspersonenbelasting echter niet tot effectieve belastingheffing leiden indien de STAK voldoet aan de voorwaarden van de Belgische certificeringswet en dus als fiscaal transparant dient te worden beschouwd. Immers, op grond van de fiscale transparantie zullen de door de STAK ontvangen inkomsten onmiddellijk worden belast in hoofde van de achterliggende certificaathouders. De STAK met werkelijke zetel in België zal naar onze mening daarentegen wel onderworpen worden aan de zogenoemde Belgische ‘patrimoniumtaks’ van jaarlijks 0,17% op haar gehele vermogen.
Fiscale gevolgen zetelverplaatsing in Nederland
Een STAK is in Nederland doorgaans niet belastingplichtig, aangezien een stichting ook alleen belastingplichtig is in de Nederlandse vennootschapsbelasting indien en voor zover zij een onderneming drijft. In principe zal het beheer van de aandelen door de STAK niet kwalificeren als het drijven van een onderneming. Derhalve heeft de zetelverplaatsing van een STAK in Nederland in beginsel fiscale gevolgen.
Conclusie
Recente ontwikkelingen in het Belgische en Nederlandse landschap kunnen het voor Belgische rijksinwoners voordelig maken om de zetel van werkelijke leiding van hun Nederlandse STAK naar België te verhuizen. De Belgische rulingdienst heeft recent bevestigd dat deze zetelverplaatsing fiscaalneutraal kan plaatsvinden in hoofde van de bestuurders en/of certificaathouders. Na de verplaatsing van de zetel van werkelijke leiding zal de STAK in principe onderworpen zijn aan de Belgische rechtspersonenbelasting en de patrimoniumtaks.
Let wel dat de zetelverplaatsing steeds moet worden verantwoord door andere motieven dan het ontwijken van inkomstenbelasting zodanig dat de verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt.
Julie Boon en Ann-Sophie Smets