België-Nederland Nieuwsbrief | April 2023

25 april 2023
België-Nederland Nieuwsbrief

Inhoud

1. Ontwikkelingen omtrent de socialezekerheidsgevolgen van thuiswerken voor grensarbeiders

2. Belgisch Grondwettelijk Hof velt belangrijk arrest over toepassing vennootschappen Vlaams gunstregime bij privaat vastgoed in familiale vennootschap

3. Deadline beschikbaar stellen Master File en Local File in Nederland en België

4. Vlaamse Belastingdienst aanvaardt nieuwe technieken voor onrechtstreekse schenking

5. Oordeel Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over toepassing € 25.000-grens uit pensioenartikel in belastingverdrag Nederland-België

6. Uitgebreide Belgische informatieverplichtingen voorafgaandelijk aan (internationale) detachering

7. Uitspraak Nederlandse Hoge Raad over de samenloop tussen ‘10a-leningen’ en fraus legis

8. Aangifte Belgische personenbelasting: nieuwe indieningstermijnen voor aanslagjaar 2023 (inkomstenjaar 2022)

Naar boven

1. Ontwikkelingen omtrent de socialezekerheidsgevolgen van thuiswerken voor grensarbeiders

In de december 2022-editie van deze nieuwsbrief informeerden wij u over de verlenging van de Europese ‘no-impact policy’/transitieperiode met betrekking tot de socialezekerheidsconsequenties van thuiswerken voor grensarbeiders. Dit beleid eindigt op 30 juni 2023. Recent heeft de Europese Commissie bekendgemaakt dat per 1 juli 2023 een nieuwe kaderovereenkomst van toepassing is.

Werking en voorwaarden kaderovereenkomst

De kaderovereenkomst is van toepassing op thuiswerkers. Dit zijn werknemers die woonachtig zijn in land A, maar werken voor een werkgever in land B. Met deze nieuwe kaderovereenkomst moet een meer flexibele oplossing worden geboden aan thuiswerkers over de grens, onder meer voor inwoners van België die werken in Nederland of voor inwoners van Nederland die werken in België.

De nieuwe kaderovereenkomst geeft werknemers en werkgevers een ‘opting-inmogelijkheid’, zodat de werknemer sociaal verzekerd kan blijven in het land van de werkgever indien de werknemer meer dan 25% maar minder dan 50% van zijn tijd vanuit huis werkt en de resterende tijd in het land van de werkgever werkt. Voor werknemers die ook zakenreizen maken naar land(en) buiten het woon- en werkland, is nog de vraag in hoeverre de opting-inregeling kan worden toegepast. Hopelijk volgt hierover binnenkort meer duidelijkheid.

De kaderovereenkomst gaat in op 1 juli 2023 en op dit moment wordt gewacht op ondertekening door de landen binnen de Europees Economische Ruimte (‘EER’), Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. Indien een land de overeenkomst later dan 1 juli 2023 tekent, zal de overeenkomst voor het betreffende land op het moment van ondertekening ingaan zonder terugwerkende kracht. De verwachting is dat in ieder geval Nederland, België en Duitsland voor 1 juli 2023 zullen tekenen.

Aanvraagprocedure

Aangezien sprake is van een opting-inregeling, is het verplicht om een A1-verklaring aan te vragen om de thuiswerkregeling in de kaderovereenkomst toe te passen. De deadline voor het aanvragen van de A1-verklaring op basis van de kaderovereenkomst is strikt. Het is daarom van belang om de A1-verklaring tijdig aan te vragen. Aanvragen met terugwerkende kracht worden hoogstwaarschijnlijk afgewezen. Vooralsnog zijn er twee uitzonderingen voor een aanvraag met terugwerkende kracht:

  • Indien gedurende de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag socialezekerheidspremies in het land van de werkgever zijn betaald, geldt een terugwerkende kracht van maximaal drie maanden.
  • Indien de aanvraag is ingediend voor 1 juli 2024 is terugwerkende kracht voor een periode van maximaal twaalf maanden mogelijk, mits gedurende deze periode socialezekerheidspremies in het land van de werkgever zijn betaald.

Indien de werkgever en werknemer gezamenlijk wensen dat de ‘reguliere’ regels van toepassing blijven (sociaal verzekerd in het werkland bij minder dan 25% werken in het woonland) hoeft er geen beroep te worden gedaan op de opting-inregeling. Ons advies blijft echter om ook in dat geval een A1-verklaring aan te vragen.

Wij volgen de ontwikkelingen nauwlettend en houden u uiteraard op de hoogte. Zodra er meer bekend wordt, delen wij dit uiteraard met u.

Esther Schutte en Esmiralda Pasma

Naar boven

2. Belgisch Grondwettelijk Hof velt belangrijk arrest over toepassing vennootschappen Vlaams gunstregime bij privaat vastgoed in familiale vennootschap

Het Belgische Grondwettelijk Hof sprak zich in een arrest van 23 maart 2023 uit over de grondwettigheid van de Vlaamse gunstregeling voor familiale vennootschappen in de Vlaamse schenk- en erfbelasting.

Aan het Grondwettelijk Hof werd de vraag gesteld of de toepassing van de gunstregeling voor vennootschappen die een reële economische activiteit uitoefenen en privaat vastgoed aanhouden, een schending uitmaakt van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

Het Vlaamse gunstregime voor de schenking of vererving van familiebedrijven

In het Vlaamse Gewest kan een familiale vennootschap onder bepaalde voorwaarden kwalificeren voor een fiscaal gunstregime. Onder dit gunstregime kunnen de aandelen van de vennootschap belastingvrij worden geschonken of aan een verlaagd tarief van 3% vererven naar de erfgenamen.

Een van deze voorwaarden stelt dat de vennootschap een economische activiteit moet hebben en deze ook daadwerkelijk moet uitoefenen. Een familiale vennootschap wordt bovendien vermoed geen reële economische activiteit te hebben indien uit minstens een van de laatste drie jaarrekeningen blijkt dat zij geen of te lage personeelskosten heeft (1,50% of minder van de totale activa) en meer dan de helft van haar totale activa bestaat uit vastgoed. Als aan dit vermoeden wordt voldaan, is het steeds mogelijk voor de belastingplichtige om dit te weerleggen door het tegenbewijs te leveren dat het aanwezige vastgoed wel degelijk wordt aangewend voor de economische activiteit van de vennootschap.

De zienswijze van de Vlaamse Belastingdienst

Uit een omzendbrief van 2015 blijkt dat de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) zich erg streng opstelt bij de beoordeling van dit tegenbewijs. Zo wordt het tegenbewijs niet aanvaard wanneer er privaat patrimonium (familiaal vermogen) binnen de familiale vennootschap aanwezig is.

De rechtbank van eerste aanleg te Gent volgde deze rigide visie van Vlabel echter niet. In een vonnis van 4 februari 2021 oordeelde de rechtbank dat een belastingplichtige om tegenbewijs te leveren enkel aan moet tonen dat er sprake is van een reële economische activiteit. Als dit is aangetoond, kunnen de aandelen worden geschonken of vererven onder het gunstregime. Het feit dat er ook privaat vastgoed in de vennootschap zit, doet daaraan geen afbreuk. Vlabel ging tegen dit vonnis in beroep.

Het hof van beroep te Gent trad in een tussenarrest van 1 juni 2021 het standpunt van de rechtbank van eerste aanleg bij. Het uitoefenen van een gemengde activiteit, namelijk het uitoefenen van een exploitatieactiviteit en het aanhouden van een privaat vastgoedpatrimonium, verhindert niet dat aan de voorwaarde van de reële economische activiteit kan worden voldaan. De vennootschap in kwestie baatte, naast het aanhouden van een woning en enkele appartementen, ook een slagerij uit.

Beoordeling door het Grondwettelijk Hof

Het hof van beroep te Gent stelde vervolgens wel enkele prejudiciële vragen aan het Belgische Grondwettelijk Hof over het potentieel discriminerend karakter van de toepassing van het gunstregime voor familiale vennootschappen met een gemengde activiteit (vennootschappen met een economische activiteit en het bezit van privaat vastgoed), waarbij dergelijke familiale vennootschappen volledig in aanmerking komen voor het gunsttarief. Immers, in andere situaties komt het privaat vastgoed niet in aanmerking voor een gunsttarief omdat het vastgoed:

  • rechtstreeks wordt aangehouden door een natuurlijke persoon of door middel van een zuivere patrimoniumvennootschap;
  • wordt aangehouden door een natuurlijke persoon door middel van een familiale onderneming zonder rechtspersoonlijkheid;
  • wordt aangehouden via een zuivere patrimoniumvennootschap, en waarbij er tevens een reële economische activiteit wordt uitgeoefend via een afzonderlijke vennootschap.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde in het arrest van 23 maart 2023 dat er in geen van bovenstaande gevallen sprake is van discriminatie. Volgens het Hof is het doel van de gunstregeling de continuïteit van de Vlaamse ondernemingen te bevorderen en zo duurzame tewerkstelling te garanderen. De wetgeving is derhalve zo geformuleerd dat de aanwezigheid van een reële economische activiteit hiervoor volstaat. Indien de wetgever privaat vastgoed wil uitsluiten, dan moet volgens het Grondwettelijk Hof dus eerst de wet worden hervormd.

Het arrest bevestigt dat het niet uitgesloten is dat uw vennootschap, ondanks het aanhouden van (privaat) vastgoed, kan kwalificeren voor het gunstregime en de aandelen dus belastingvrij kunnen worden geschonken of aan een verlaagd tarief kunnen worden vererfd. Het is nu afwachten of de Belgische wetgever in zijn pen zal kruipen en dit middels wetswijziging tegen zal gaan. Wij volgen de verdere ontwikkelingen uiteraard op.

Manon Pollet en Sam Dejaegere

Naar boven

3. Deadline beschikbaar stellen Master File en Local File in Nederland en België

Voor veel bedrijven nadert de deadline voor het indienen van de Nederlandse aangifte vennootschapsbelasting 2021. Daarmee gepaard gaan mogelijk ook deadlines in het kader van het opstellen en beschikbaar hebben van transferpricingdocumentatie. In de praktijk betekent dit dat de deadline voor het beschikbaar hebben van de Master File (groepsdossier) en Local File (lokaal dossier) in Nederland ook nadert.

Indien de regelgeving rondom de Master File en Local File van toepassing is op belastingplichtigen, dan moeten deze beschikbaar zijn in de administratie van Nederlandse belastingplichtigen op de datum waarop uiterlijk de aangifte vennootschapsbelasting moet worden ingediend. Wanneer het boekjaar 2022 gelijk is aan het kalenderjaar 2022 en de vennootschap gebruikmaakt van de beconregeling (uitstel voor het indienen van de aangiften door fiscale intermediairs) is de deadline voor de 2022 Master File en Local File 1 mei 2023.

Wij merken dat de afgelopen periode een toename in het aantal boekonderzoeken plaatsvindt, waarbij de Nederlandse Belastingdienst de Master File en Local File opvraagt en tevens als uitgangspunt hanteert voor het onderzoek. Het is daarom goed om tijdig voorbereid te zijn en de transferpricingdocumentatie voor het verstrijken van de deadline compleet in de administratie opgenomen te hebben.

Op wie zijn de verplichtingen in het kader van de Local File en Master File van toepassing?

De verplichtingen in het kader van de Local File en Master File zijn van toepassing op Nederlandse groepsentiteiten van een multinationale groep met, in het verslagjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het jaar waarop de aangifte betrekking heeft, een geconsolideerde groepsopbrengst van ten minste € 50 miljoen. Deze documentatieverplichtingen zijn in werking getreden op 1 januari 2016, voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Het niet voldoen aan de documentatieverplichtingen kan leiden tot omkering van de bewijslast van de Belastingdienst naar de belastingplichtige.

Groepsvennootschappen buiten Nederland

Ook groepsvennootschappen buiten Nederland hebben te maken met de documentatieverplichtingen rondom de Master File en Local File. De deadlines hiervoor zijn per land verschillend en wijken (veelal) af van die in Nederland. In toenemende mate moeten in andere landen Master Files en/of Local Files over het betreffende aangiftejaar daadwerkelijk worden opgestuurd naar de lokale belastingdienst. Het aanwezig zijn van de documentatie in de administratie is dan niet langer voldoende.

Master File en Local File in België

In overeenstemming met de aanbevelingen van de OESO heeft België in 2016 eveneens documentatieverplichtingen inzake verrekenprijzen ingevoerd op basis van een formele jaarlijkse (elektronische) indieningsverplichting. Meer bepaald geldt de verplichting tot het opmaken en indienen van een Master File-formulier (275MF) en een Local File-formulier (275LF) voor elke Belgische groepsentiteit van een multinationale groep die één (of meerdere) van de onderstaande criteria overschrijdt op basis van de statutaire jaarrekening van het voorafgaande boekjaar:

  • totaal van € 50 miljoen aan bedrijfs- en financiële opbrengsten (met uitsluiting van de niet-recurrente opbrengsten);
  • balanstotaal van € 1 miljard;
  • jaargemiddelde van het personeelsbestand van 100 voltijdse equivalenten.

De Belgische indieningstermijn is verschillend naargelang het type formulier: het Master File-formulier moet ingediend worden binnen twaalf maanden na de laatste dag van de rapporteringsperiode van de multinationale groep (zijnde 31 december 2023 voor boekjaren eindigend per 31 december 2022), terwijl de deadline van het Local File-formulier samenvalt met de indieningstermijn voor de Belgische aangifte vennootschapsbelasting (zijnde 9 oktober 2023 voor boekjaren eindigend per 31 december 2022). Beide formulieren zijn elektronisch in te dienen op het BEPS13-platform van de Belgische belastingautoriteiten (via MyMinfin).

Het niet (tijdig) indienen van deze verrekenprijsformulieren of het indienen van onvolledige of onjuiste formulieren kan administratieve sancties teweegbrengen. Deze boetes kunnen variëren van € 1.250 tot € 25.000 en zullen doorgaans opgelegd worden vanaf de tweede overtreding . Wanneer echter kan aangetoond worden dat er sprake is van kwade trouw of opzet om belastingen te ontduiken, kan voor de eerste overtreding al een boete van € 12.500 opgelegd worden.

Tot slot

De vereisten en termijnen voor het indienen van transferpricingdocumentatie zoals de Master File en Local File lopen in verschillende landen uiteen, zo ook in de vergelijking tussen Nederland en België.

Situaties van herstructureringen alsmede overdrachten van immateriële activa binnen de groep vragen in het kader van transfer pricing specifieke aandacht. De documentatieverplichting rondom de Local File en Master File kan – mede hierdoor – veel tijd en moeite kosten voor belastingplichtigen. Het opzetten van deze documentatie dient zorgvuldig te gebeuren en de documentatie moet jaarlijks worden bijgewerkt. Wij adviseren u hiermee tijdig te starten en zijn uiteraard graag bereid u hierbij te helpen.

Janneke Versantvoort, Bruno van der Wel en Stephanie Wauters

Naar boven

4. Vlaamse Belastingdienst aanvaardt nieuwe technieken voor onrechtstreekse schenking

Op 22 maart 2023 werden twee voorafgaande beslissingen gepubliceerd waarin de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) twee technieken heeft aanvaard om belastingvrij aandelen te schenken. De schenking van aandelen is sinds het einde van de zogenoemde ‘Kaasroute’ in 2020 (we verwijzen naar de januari 2021-editie van deze nieuwsbrief) steevast onderworpen aan de heffing van Vlaamse schenkbelasting, behalve indien de vennootschap kwalificeert als een familiale vennootschap.

Hieronder brengen we nog eens kort in herinnering welke schenkingen op vandaag al belastingvrij kunnen gebeuren en gaan we dieper in op de nieuwe belastingvrije technieken.

Hoe belastingvrij schenken?

In principe zijn er drie soorten schenkingen: de notariële schenking, de handgift en de onrechtstreekse schenkingen (bijvoorbeeld een bankgift). De hand- en bankgift kunnen in Vlaanderen, anders dan in Nederland, nog steeds zonder heffing van Vlaamse schenkbelasting plaatsvinden. Het voorwerp van deze schenkingstechnieken is echter beperkt. Zo kunnen er geen aandelen op naam worden overgedragen via een hand- of bankgift. Daarnaast zal er toch nog erfbelasting verschuldigd zijn indien de schenker overlijdt binnen de ’verdachte periode‘ van drie jaar na de schenking en de schenking in de tussentijd niet werd geregistreerd. De erfbelasting is een progressieve belasting en kan dus een stuk hoger liggen dan de schenkbelasting. In Vlaanderen lopen de tarieven van die erfbelasting immers op tot 27% vanaf een erfdeel van € 250.000 in rechte lijn of tussen partners, en tussen andere personen tot 55% vanaf € 75.000.

Voor het schenken van aandelen op naam is er in principe dus steeds een notariële akte vereist. De schenking van aandelen dient in België verplicht geregistreerd te worden, sinds 15 december 2020 zelfs indien de schenking bij een buitenlandse notaris heeft plaatsgevonden. Deze registratie leidt in beginsel tot de heffing van schenkbelasting aan een vlak tarief van 3%. Er bestaat wel een vrijstelling voor de schenking van aandelen van familiale vennootschappen met een reële economische activiteit. In dit kader verwijzen we naar onze bijdrage over een recent arrest inzake dit Vlaamse gunstregime elders in deze nieuwsbrief.

De Vlaamse Belastingdienst heeft recent echter twee voorafgaande beslissingen gepubliceerd waarin werd bevestigd dat vennootschapsaandelen ook onrechtstreeks geschonken kunnen worden.

De inbreng ten behoeve van een derde in een maatschap

In de eerste voorafgaande beslissing werden vennootschapsaandelen in een maatschap ingebracht. De deelbewijzen die in ruil door de maatschap werden uitgegeven, werden echter niet uitgereikt aan de inbrenger maar aan haar kinderen. Zo verkregen de kinderen aldus de deelbewijzen van de maatschap, zonder dat zij een inbreng hebben gedaan. Na de inbreng wordt een zogenoemde ‘pacte adjoint’ opgesteld, waarin de modaliteiten en voorwaarden van de onrechtstreekse schenking worden bevestigd.

Vlabel heeft deze techniek in een eerdere voorafgaande beslissing afgewezen, omdat het controlebehoud van de inbrenger te verregaand was. In het geval dat aanleiding gaf tot de nieuwe voorafgaande beslissing, werd de beheers- en beschikkingsbevoegdheid van de zaakvoerder beperkt. Vlabel heeft nu een positieve beslissing afgeleverd en deze techniek aanvaard als een manier om onrechtstreeks belastingvrij vennootschapsaandelen te schenken.

De inbreng in een maatschap zonder uitgifte van nieuwe deelbewijzen

In een tweede voorafgaande beslissing werd een andere techniek voorgelegd die eveneens werd goedgekeurd door Vlabel.

In casu werd er een nieuwe inbreng gedaan in een bestaande maatschap, zonder dat daarbij nieuwe deelbewijzen werden uitgereikt aan de inbrenger of aan een andere persoon. Het merendeel van de deelbewijzen van de maatschap was reeds in handen van de kinderen van de inbrenger. Aangezien er geen nieuwe deelbewijzen werden uitgegeven, vond er een vermogensverschuiving plaats naar de kinderen zonder dat zij zelf een (aanvullende) inbreng deden, waardoor hun aandelen in de maatschap meer waard werden.

Net als bij de inbreng ten behoeve van een derde wordt er bij deze techniek een pacte adjoint opgesteld om specifieke modaliteiten en lasten aan de schenking te koppelen. Het controlebehoud wordt verankerd in de statuten van de maatschap, maar ook hier weer mag deze niet te vergaand zijn. Zo dienen fundamentele beslissingen te gebeuren in overleg met de aandeelhouders (vaak de kinderen).

Conclusie

Hoewel een voorafgaande beslissing in principe enkel voor een specifieke zaak bindend is, heeft Vlabel nu in twee afzonderlijke dossiers bevestigd dat het mogelijk is om vennootschapsaandelen belastingvrij te schenken. Zoals hierboven reeds vermeld, dient uiteraard rekening te worden gehouden met de verdachte periode van drie jaar na de schenking. Daarnaast moet er aandacht worden besteed aan de mate van controlebehoud voor de schenker die ook fungeert als zaakvoerder van de maatschap.

Lien Minardi en Sam Dejaegere

Naar boven

5. Oordeel Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over toepassing € 25.000-grens uit pensioenartikel in belastingverdrag Nederland-België

De belastingheffing over grensoverschrijdende pensioenen zoals geregeld in het belastingverdrag tussen Nederland en België is erg complex. De toepassing van het pensioenartikel in het belastingverdrag (artikel 18), dat bepaalt welk land belasting mag heffen over het pensioen, is regelmatig onderwerp van discussie. Met name ten aanzien van inwoners van België met pensioeninkomsten uit Nederland is het niet altijd evident welk land heffingsrecht heeft over deze pensioeninkomsten.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft recent een uitspraak gedaan die vanuit Nederlands perspectief verduidelijking geeft ten aanzien van de ‘doelmatigheidsgrens’ van € 25.000 uit het pensioenartikel in het verdrag. Hierna bespreken we eerst de opzet van het pensioenartikel en lichten we vervolgens de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch toe.

Heffingsrecht over pensioeninkomsten in het belastingverdrag Nederland-België

Het startpunt is dat België als woonstaat gerechtigd is om belasting te heffen en dat Nederland voorkoming van dubbele belasting moet verlenen door het pensioen volledig vrij te stellen. Indien en voor zover aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden wordt voldaan, behoudt Nederland echter als bronstaat het heffingsrecht over de pensioeninkomsten:

  1. Het pensioen (de premiebetaling dan wel de aanspraak) is fiscaal gefaciliteerd in Nederland.
  2. Het pensioen wordt in België niet volgens het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige beroepen (progressief) belast of wordt voor minder dan 90% in de belastingheffing betrokken.
  3. Het totaalbedrag van de uit Nederland afkomstige brutopensioenuitkering(en) in het betreffende jaar bedraagt meer dan € 25.000 per jaar.

Uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over € 25.000-grens

In het geschil dat ten grondslag ligt aan de procedure bij Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is sprake van een inwoner van België die – vanwege zijn arbeidsverleden in Nederland – sinds 1 augustus 2009 van een Nederlands pensioenfonds pensioeninkomsten ontvangt. In 2014 bedroeg dat pensioen € 29.357 en in 2015 tot en met 2017 was dat elk jaar € 29.212.

De opbouw van het pensioen is in Nederland fiscaal gefaciliteerd (geweest). Daarmee is aan voorwaarde 1 voldaan. Ten aanzien van voorwaarde 2 is van belang dat de Nederlandse inspecteur vanuit België informatie had ontvangen over de fiscale behandeling in België van deze inkomsten, waaruit bleek dat per saldo de betreffende pensioenen in 2014 voor een bedrag van € 23.739, en in 2015 tot en met 2017 jaarlijks voor een bedrag van € 24.702 in België niet progressief belast waren. Voor zover het gaat om deze bedragen werd derhalve ook aan voorwaarde 2 voldaan.

Het geschil draait om de vraag of is voldaan aan voorwaarde 3. Hoe dient de doelmatigheidsgrens van € 25.000 te worden uitgelegd? De Nederlandse inspecteur is van mening dat aan deze voorwaarde is voldaan indien de pensioenuitkeringen van de belastingplichtige in totaal meer dan € 25.000 per jaar bedragen. De belastingplichtige stelt dat aan deze voorwaarde slechts is voldaan indien het totaal van de uitkeringen die voldoen aan voorwaarde 1 en voorwaarde 2 meer dan € 25.000 per jaar bedraagt.

Anders dan de rechtbank oordeelt Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de tekst van het pensioenartikel op dit punt onvoldoende duidelijk is en dat dit niet ten nadele mag komen van de belastingplichtige. Het gerechtshof overweegt dat de interpretatie die de belastingplichtige voorstaat op basis van de totstandkomingsgeschiedenis van het verdrag niet kan worden uitgesloten. Een dergelijke onduidelijkheid moet volgens het gerechtshof in dat geval voor rekening en risico komen van de verdragsluitende staten. Ook oordeelt het hof dat aan de nadere overeenkomst die Nederland en België in 2018 hebben gesloten over toepassing van het pensioenartikel slechts beperkte betekenis toekomt voor de uitleg van het belastingverdrag op dit punt.

De uitkomst van deze procedure is van belang voor pensioeninkomsten waarvan het brutobedrag in totaal meer dan € 25.000 op jaarbasis bedraagt, maar waarvan het deel dat in Nederland gefaciliteerd is opgebouwd én in België onvoldoende is belast niet hoger is dan € 25.000. Inmiddels is bekend dat de Belastingdienst cassatieberoep heeft ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof. We zien het oordeel van de Hoge Raad in deze zaak met interesse tegemoet.

Mark Foesenek en Pepijn van Eijk

Naar boven

6. Uitgebreide Belgische informatieverplichtingen voorafgaandelijk aan (internationale) detachering

Bij een detachering dient er informatie gedeeld te worden met de werknemer nog voordat de detachering van start gaat. Deze informatie wordt doorgaans opgenomen in een detacheringsbrief. Ook kan een deel van deze informatie al in andere documenten vervat zitten, zoals de arbeidsovereenkomst of het arbeidsreglement.

Ingevolge een Europese richtlijn is er een nieuwe wet geïmplementeerd in België. Deze wet schrijft voor dat de werkgever bijkomende informatie moet delen met de werknemer voorafgaandelijk aan de detachering. Dit is een verplichting in het kader van de verbetering van transparante en meer voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Ook in Nederland geldt per 1 augustus 2022 een informatieverplichting. In het vervolg gaan we in op de Belgische informatieverplichting.

Algemene individuele informatie

De Europese richtlijn schrijft een algemene individuele informatieverplichting voor. Dit houdt in dat de werkgever zijn werknemer in een of meer documenten informatie moet verstrekken over de belangrijkste aspecten van hun arbeidsverhouding. Deze informatie omvat voor de hand liggende zaken, zoals de identiteit van de werkgever(s) en de werknemer, de plaats van tewerkstelling, de functie die de werknemer hoofdzakelijk bij de werkgever uitoefent en de aanvangsdatum van de arbeidsverhouding.

Voorts schrijft de Belgische wet voor dat bepaalde collectieve informatie moet worden gedeeld via het arbeidsreglement, een verplicht collectief document dat door de werkgever wordt opgesteld voor de werknemers werkzaam in België. Indien de werkgever (bij uitzondering) zou zijn vrijgesteld van de verplichting om over een arbeidsreglement te beschikken, moet deze collectieve informatie worden toegevoegd aan een individueel informatiedocument.

Informatie in geval van een detachering van België naar Nederland (of een ander Europees land)

Wanneer een werknemer vanuit België naar Nederland wordt gedetacheerd, moet de werkgever bepaalde informatie verstrekken aan de werknemer. Het gaat over volgende informatie:

  • het/de land(en) waar het werk in het buitenland moet worden verricht;
  • de verwachte duur van de detachering;
  • de munteenheid waarin het loon wordt uitbetaald;
  • de voordelen in natura verbonden aan de werkopdracht(en);
  • informatie over de vraag of de terugkeer van de werknemer geregeld is, en zo ja, de wijze waarop de terugkeer geregeld is.

Deze informatie moet gedeeld worden indien de werknemer minstens vier aaneensluitende weken in het buitenland gaat werken. Het is belangrijk dat de werkgever dit doet voor het vertrek van de werknemer naar het buitenland.

Aangezien Nederland een lidstaat is van de Europese Unie is er nog een bijkomende informatieplicht. Indien een werkgever zijn werknemer detacheert naar een EU-lidstaat, moet hij voor het vertrek van de werknemer naar het buitenland ook de volgende informatie meedelen:

  • het salaris waarop de werknemer recht heeft krachtens het toepasselijke recht van de gastlidstaat of de verwijzing naar de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of de collectieve overeenkomsten van de gastlidstaat die daarop van toepassing zijn;
  • eventuele detacheringsvergoedingen en regelingen voor de vergoeding van reis-, verblijf- en maaltijdkosten;
  • de weblink naar de (enige) officiële nationale website met informatie over de daar geldende arbeidsvoorwaarden.

Actie voor werkgevers

De informatie moet schriftelijk worden verstrekt aan de werknemer in een of meerdere informatiedocumenten. De werkgever kan ook opteren om dit op elektronische wijze te doen, maar dan moet de informatie toegankelijk zijn voor de werknemer en moet deze kunnen worden opgeslagen en afgedrukt. Het is niet verplicht om deze informatie op te nemen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst of detacheringsbrief.

Werkgevers moeten nagaan of hun huidige kennisgeving alle nodige informatie bevat. Veel van deze informatie zal waarschijnlijk al in de huidige arbeids- of detacheringsovereenkomsten staan. Het blijft echter belangrijk om de inhoud van de bestaande modellen van overeenkomsten te controleren en deze waar nodig bij te werken. Indien de informatie niet, te laat of onjuist wordt verstrekt, kunnen voor de werkgever verschillende sancties gelden die kunnen oplopen tot € 8.000 per overtreding.

Niet opgenomen in de wettelijke vereisten, maar sterk aanbevolen om op te nemen in de detacheringsovereenkomst zijn bepalingen inzake immigratie, het toepasselijke arbeidsrecht in het gastland, alsook de toepasselijke socialezekerheidswetgeving en de individuele inkomstenbelasting. Met betrekking tot deze laatste twee onderwerpen is het sterk aanbevolen de verplichting in hoofde van de werknemer op te nemen om de werkgever te informeren over elke mogelijke verandering in zijn persoonlijke of beroepssituatie, aangezien deze elementen van invloed kunnen zijn op de toepasselijke socialezekerheids- en belastingwetgeving.

Jeroen Vandenbossche en Isabelle Serdons

Naar boven

7. Uitspraak Nederlandse Hoge Raad over de samenloop tussen ‘10a-leningen’ en fraus legis

In de oktober 2022-editie van deze nieuwsbrief informeerden wij u over een verduidelijking van de toepassing van de Nederlandse renteaftrekbeperking voor ‘10a-leningen’ door de Nederlandse Hoge Raad. Een van de vragen die open bleef staan is of de Nederlandse Belastingdienst in specifieke situaties op grond van het antimisbruikleerstuk fraus legis renteaftrek kan weigeren indien een financiering zodanig is vormgegeven dat de specifieke renteaftrekbeperking van artikel 10a de renteaftrek niet beperkt. Een recent arrest van de Hoge Raad biedt ook op dit punt enige duidelijkheid.

Wij gaan hierna achtereenvolgens kort in op de renteaftrekbeperking uit artikel 10a, het leerstuk fraus legis en het recente arrest over de samenloop tussen artikel 10a en fraus legis.

Artikel 10a

De Nederlandse vennootschapsbelasting bevat een specifieke renteaftrekbeperking: artikel 10a. De kosten (rente, valutaresultaten en andere kosten) op een 10a-lening zijn niet aftrekbaar, tenzij tegenbewijs van toepassing is. Een financiering kwalificeert als een 10a-lening indien deze wordt verstrekt door een verbonden lichaam en samenhangt met een besmette rechtshandeling. Besmette rechtshandelingen zijn de verwerving van een deelneming, de uitkering van dividend en het storten van kapitaal. Tegenbewijs kan worden geleverd door aan de tonen dat:

  1. aan de financiering en de besmette rechtshandeling voldoende zakelijke overwegingen ten grondslag liggen (dubbele zakelijkheidstoets); en/of
  2. sprake is van voldoende belastingheffing over de rentebaten (compenserende heffing).

Wij verwijzen naar de oktober 2022-editie voor een nadere toelichting op deze renteaftrekbeperking.

Fraus legis

Fraus legis is het Nederlandse algemene fiscale antimisbruikprincipe dat is ontwikkeld in jurisprudentie van de Hoge Raad. Het is een mogelijkheid voor de rechter om recht te spreken, bijvoorbeeld door een transactie te negeren, wanneer een reguliere wetsinterpretatie leidt tot een niet-aanvaardbaar rechtsgevolg. Op basis van vaste jurisprudentie is voor een succesvol beroep op dit leerstuk vereist dat:

  • een belastingverijdelend motief de doorslaggevende beweegreden is voor een transactie (motiefvereiste); en
  • de fiscale rechtsgevolgen van de transactie in strijd zijn met het doel en de strekking van de fiscale wet in het algemeen of van een specifieke fiscale bepaling in het bijzonder.

Samenloop

Artikel 10a en fraus legis kunnen bijna onmogelijk los van elkaar worden gezien. Artikel 10a werd geïntroduceerd, omdat er over de toepassing van fraus legis ten aanzien van leningen van verbonden lichamen veel discussie was. Met de introductie van artikel 10a werd een gedeelte van de veelheid aan jurisprudentie hierover gecodificeerd.

Heeft de wetgever met de introductie van artikel 10a duidelijk de grenzen van artikel 10a weergegeven? Indien een financiering zodanig is vormgegeven dat artikel 10a niet van toepassing is, heeft de wetgever dan dus gewenst renteaftrek toe te staan? Een bevestigend antwoord op deze vraag leidt tot de conclusie dat toepassing van fraus legis ‘naast’ artikel 10a niet aan de orde is.

In verschillende arresten besliste de Hoge Raad echter het tegenovergestelde. Hij oordeelde meermaals dat fraus legis van toepassing was op situaties waarin partijen – mogelijk bewust – een financiering optuigden (net) binnen de kaders die artikel 10a toestond.

Het recente arrest van de Hoge Raad brengt verheldering op dit punt. De Hoge Raad oordeelt namelijk als volgt: indien de belastingplichtige voor toepassing van artikel 10a een geslaagd beroep doet op de dubbele zakelijkheidstoets, dan zal aan het motiefvereiste voor toepassing van fraus legis niet zijn voldaan. In dat geval liggen er aan de financiering en de besmette transactie namelijk voldoende zakelijke overwegingen ten grondslag en zal een belastingverijdelend motief niet de doorslaggevende beweegreden voor een transactie zijn geweest.

Geen fraus legis dus naast dubbele zakelijkheid als bedoeld in artikel 10a, een welkome verduidelijking. Is er dan nog wel een beroep op fraus legis mogelijk indien een belastingplichtige zich succesvol beroept op de tegenbewijsregeling bij compenserende heffing? Wellicht moet de Hoge Raad zich over deze vraag ook nog eens uitlaten. In ons cliëntmemorandum leest u meer over het recente arrest.

Mark Foesenek, Gino Reul en Pepijn van Eijk

Naar boven

8. Aangifte Belgische personenbelasting: nieuwe indieningstermijnen voor aanslagjaar 2023 (inkomstenjaar 2022)

Op 10 maart 2023 publiceerde de FOD Financiën via een persbericht een aanpassing van de indieningstermijnen voor de aangifte in de Belgische personenbelasting. Vanaf aanslagjaar 2023 (inkomstenjaar 2022) zal de termijn tot indiening niet meer afhankelijk zijn van de ‘persoon’ die de aangifte indient, maar in plaats daarvan afhankelijk zijn van de aard van de inkomsten en de complexiteit van de aangifte.

Of de aangifte elektronisch wordt ingediend door een mandataris (zoals een fiscaal adviseur) zal dus niet meer van belang zijn voor de aangiftetermijn. Wel bestaat er een mogelijkheid voor zowel de mandataris als de belastingplichtige zelf om uitstel te vragen om ernstige redenen of overmacht.

Concreet zal een langere aangiftetermijn toegekend worden wanneer een of meerdere van volgende inkomsten aanwezig zijn, waardoor de aangifte als ‘complex’ zal worden beschouwd:

  • winsten en/of baten;
  • bezoldigingen van bedrijfsleiders;
  • bezoldigingen aan meewerkende echtgenoten (wettelijk samenwonenden);
  • buitenlandse beroepsinkomsten.

Overzicht nieuwe indieningstermijnen

Belastingplichtigen zullen hun specifieke indieningstermijn kunnen terugvinden via MyMinFin. De indieningstermijnen voor de aangifte in de personenbelasting zien er als volgt uit voor aanslagjaar 2023 (inkomstenjaar 2022):

Algemeen

  • Papieren aangifte: 30 juni 2023
  • Elektronische aangifte via MyMinFin (Tax-on-web): 15 juli 2023 (zowel voor belastingplichtigen als mandatarissen)

Complexe aangifte

  • Papieren aangifte: 30 juni 2023
  • Elektronische aangifte via MyMinFin (Tax-on-web): 18 oktober 2023 (zowel voor belastingplichtigen als mandatarissen)

De FOD Financiën publiceerde bijkomend in zijn persbericht een aanmoediging voor belastingplichtigen gehouden tot het doen van een complexe aangifte. Wanneer zij hun aangifte ten laatste op 31 augustus 2023 indienen, genieten ze een snellere terugbetaling of kunnen ze de verschuldigde belasting later betalen.

Forfaitaire grondslag

Belastingplichtigen die belast worden op een forfaitaire grondslag (deze belastingplichtigen worden niet belast op basis van hun werkelijke inkomsten, maar op basis van een forfait per sector) dienen hun aangifte ten laatste op 15 januari 2024 in te dienen.

Voorstel van vereenvoudigde aangifte

Voor belastingplichtigen die voor aanslagjaar 2023 een wijziging moeten doorgeven bij een voorstel van vereenvoudigde aangifte zien de termijnen er als volgt uit:

  • Papieren aangifte: 30 juni 2023
  • Elektronische aangifte via MyMinFin (Tax-on-web): 15 juli 2023 (zowel voor belastingplichtigen als mandatarissen)

Overzicht indieningstermijnen

Burgers als mandatarissen Algemeen Complexe aangifte Forfaitaire grondslagen Wijziging voorstel vereenvoudigde aangifte
Papieren aangifte 30 juni 2023 30 juni 2023 15 januari 2024 30 juni 2023
Elektronisch via MyMinFin
(Tax-on-web)
15 juli 2023 18 oktober 2023 15 januari 2024 15 juli 2023


Verlenging van de indieningstermijnen

De belastingplichtige of mandataris moet ten laatste op 15 juli 2023 een verlenging van de wijzigingstermijn aanvragen wanneer de wijziging van het voorstel van vereenvoudigde aangifte bestaat uit toevoeging van een of meerdere van volgende inkomsten:

  • winsten en/of baten;
  • bezoldigingen van bedrijfsleiders;
  • bezoldigingen aan meewerkende echtgenoten (wettelijk samenwonenden);
  • buitenlandse beroepsinkomsten.

Dorien Christiaen

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.