Uitspraak Hoge Raad over het gebruikelijkheidscriterium in de werkkostenregeling

15 november 2021
Uitspraak Hoge Raad over het gebruikelijkheidscriterium in de werkkostenregeling

Op 12 november 2021 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de Meijburgprocedure over de vraag of netto-aandelenbonussen kunnen kwalificeren als eindheffingsbestanddeel voor de werkkostenregeling (WKR). Zie ook onze eerdere berichtgeving over deze procedure. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie tegen de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 11 augustus 2020 ongegrond. Met dit oordeel van de Hoge Raad is er een einde gekomen aan deze langlopende procedure.

De casus in deze procedure was als volgt: een werkgever kent sinds enige jaren een aandelenplan, waarbij de leden van de groepsraad in de gelegenheid worden gesteld de brutobonus aan te wenden voor de koop van aandelen in de vennootschap. Als de werknemers die hiervan gebruik hebben gemaakt na drie jaar nog in dienst waren, kregen zij een aantal aandelen om niet toegekend. De belastingheffing over deze om niet toegekende aandelen kwam voor rekening van de werkgever. Met ingang van 2012 is de werkgever overgegaan op de WKR en heeft deze het voordeel dat voortvloeide uit de toekenning van de aandelen om niet in 2012 en 2013 als eindheffingsbestanddeel voor de WKR beschouwd. In 2012 en 2013 zijn ook diverse andere loonvoordelen als eindheffingsbestanddeel behandeld, zoals kerstpakketten en personeelsactiviteiten. Voor zover de vrije ruimte van de WKR van 1,5% respectievelijk 1,4% werd overschreden, heeft de werkgever in 2012 en 2013 een eindheffing van 80% aangegeven en afgedragen. De Belastingdienst is het hier niet mee eens en heeft naheffingsaanslagen opgelegd. Dit omdat hij van mening is dat de verstrekte aandelen de gebruikelijkheidstoets van de WKR niet kunnen doorstaan, vooral vanwege de hoogte van de verstrekkingen.

Bij de eerdere gerechtelijke instanties was belanghebbende door Rechtbank Noord-Holland in het gelijk gesteld, terwijl Hof Amsterdam had geoordeeld dat bij de uitleg van wat gebruikelijk is onder de WKR rekening moest worden gehouden met de naar algemene maatschappelijke opvatting gebruikelijke normen. Tegen de uitspraak van het hof is belanghebbende in cassatie gegaan. Daarbij heeft de Hoge Raad een aantal kaders geformuleerd voor de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan het voldoen aan de bewijslast. Gerechtshof Den Haag mocht zich hierover buigen. In de verwijzingsuitspraak heeft het hof getoetst aan de kaders uit de uitspraak van de Hoge Raad. Het hof oordeelde dat het gebruikelijkheidscriterium toepassing miste en dat de wijze waarop de Belastingdienst een uitvraag naar vergelijkbare belastingplichtigen heeft gedaan op basis van artikel 53 AWR correct was uitgevoerd. Tegen dit oordeel heeft belanghebbende opnieuw cassatie ingesteld. 

Reikwijdte
De Hoge Raad oordeelt nu dat de uitvraag van de inspecteur op grond van artikel 53 AWR is toegestaan. De tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 53 AWR bieden geen aanknopingspunten voor een beperking van de kring van administratieplichtigen aan wie de inspecteur informatie mag vragen. Daarnaast valt de gevraagde informatie onder de informatieverplichtingen van artikel 53 AWR. Deze uitvraagt valt daarmee binnen de reikwijdte van artikel 53 AWR.

Volgens de Hoge Raad heeft de inspecteur met de externe uitvraag geen oneigenlijk gebruik gemaakt van zijn uit artikel 53 AWR voortvloeiende bevoegdheid. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de inspecteur de informatie heeft verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.

Na dit arrest van de Hoge Raad blijft het voor werkgevers lastig om te kunnen bepalen of een bepaalde vergoeding of verstrekking binnen de grenzen blijft van wat gebruikelijk is onder de WKR. Indien u twijfelt of een bepaalde vergoeding of verstrekking aan uw werknemers de gebruikelijkheidstoets doorstaat om onder de WKR als eindheffingsbestanddeel te kunnen worden aangewezen, adviseren wij u contact op te nemen met een van de professionals van KPMG Meijburg & Co.

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.