“Nu onduidelijk is welke instanties het recht hebben om belasting te heffen in een digitale economie.”

26 augustus 2019
Gezicht

Welke opties zijn er om tot een eerlijke constructie te komen voor het gebruik van consumentendata? En hoe moet dit worden belast? Vinod Kalloe, Head of International Tax Policy van KPMG Meijburg & Co, vertelt het u, inclusief de haken en ogen die daarmee gemoeid gaan. 

De invoering van de GDPR (AVG) was Europa’s eerste poging een rem te zetten op het ongebreidelde Amerikaanse data vergaren. Amerikaanse techreuzen konden jarenlang zonder toestemming consumentendata gebruiken voor commerciële doeleinden. De EU wil dit nu aanpakken door meer belasting te heffen op deze groep. Maar de VS willen met hun techreuzen de wereldmarkt domineren. En wie dat in de weg staat, kan een handelsoorlog verwachten. Hoe lossen wij dit op? De OESO (Organisatie voor Economische Ontwikkeling en Samenwerking) doet dappere pogingen. Dezelfde OESO waar de VS de grootste financiële bijdrage levert van alle deelnemende landen. Zuivere koffie? Nee. Wel een flinke Amerikaanse vinger in de pap. Welke opties zijn er om wél tot een eerlijke constructie te komen voor het gebruik van consumentendata? En hoe moet dit worden belast?

Mijn collega’s spraken al van het verdelen van de wereldwijde belastingcake, het opnieuw heffen op humanitaire bodemschatten en de winst belasten op de plek van afname. Geen onbekende onderwerpen voor de internationale politieke agenda’s. Daar houdt het complexe belastingvraagstuk, met betrekking tot de huidige digitale economie, de gemoederen flink bezig. Evenals bij de OESO. Zij signaleren diverse mogelijkheden om digitale diensten te belasten. Uitgangspunt is dat de internationale standaard voor winstbelasting niet langer voldoet om techbedrijven, die niet noodzakelijk fysiek gevestigd zijn in het land van de consument, te kunnen belasten.

OESO optie 1: winst toerekenen door user participation

De eerste optie probeert aansluiting te vinden bij user participation. Hierbij wordt de winst toegerekend op basis van actieve gebruikersdeelname op een digitaal platform. Dit klinkt als een goed idee, omdat het zich richt op de waarde die consumenten creëren voor de digitale economie. Is deze waarde definieerbaar, dan kan daar belasting over geheven worden. Maar dan volgt de volgende vraag: wanneer is er sprake van een actieve gebruiker? Wanneer vakantiefoto’s worden geüpload op Facebook? Wanneer een boek besteld wordt op Amazon? En in hoeverre ondersteunen deze data de gebruikte algoritmes van techbedrijven? En levert alleen ‘gratis’ geleverde data meerwaarde en niet input data voor een betaalde dienst? Geen makkelijke vragen en dus ook geen makkelijke oplossing.

OESO optie 2: belasting heffen bij de gebruiker met marketing intangibles

Een tweede optie die de OESO beschrijft is de zogenaamde marketing intangibles-aanpak. Deze methode probeert winst toe te rekenen aan de marktjurisdictie (waar de consument gevestigd is) op basis van de gedachte dat het merk van de tech-dienstverlener en consumentendata waarde bijdragen aan de winst. Deze winst zou moeten worden toegerekend aan de marktjurisdictie. Ook in dit voorstel wordt een formule-achtige benadering gekozen om tot een residual profit te komen die als winst wordt toegerekend aan de marktjurisdictie. Wederom is dit voorstel nieuw ten opzichte van het huidige arm’s length-principe en lijkt het niet alleen techbedrijven te raken, maar een veel bredere groep. Grote vraag blijft of alle landen die deelnemen aan het OESO Inclusive Framework kunnen accepteren dat deze oplossing afstand lijkt te nemen van de huidige transfer pricing-regels. En daarmee naar een meer formulaire winsttoerekening toegaat.  

OESO optie 3: breid het begrip significant economic presence uit

Collega Michael van Gijlswijk gaat in zijn blog uitgebreid in op deze optie. Deze derde optie gaat uit van een uitbreiding van het begrip van ‘vaste inrichting’ in de vorm van het toevoegen van een virtual presence. Het begrip significant economic presence moet hierbij dus worden uitgebreid met een digitale component. Vanuit internationaal oogpunt is dit wellicht de meest zuivere oplossing. Amerika zal hier echter geen voorstander van zijn. Want deze virtuele aanwezigheid betekent dat Amerikaanse techgiganten, op basis van de omzet die zij in een land realiseren, een vaste inrichting krijgen in landen buiten Amerika. En dan moet er in die landen winst toegerekend worden. Dit lijkt geen begaanbare weg voor de OESO.

De OESO hoopt in 2020 met passende aanbevelingen te komen die door alle landen geaccepteerd kunnen worden. Maar wat nu als dit niet haalbaar blijkt?

EU optie 4: voer een Digital Service Tax in

Indien de OESO-onderhandelingen geen concrete resultaten laten zien, zou een Europese Digital Service Tax dan een passende oplossing zijn? Hierbij zouden Europese landen bijvoorbeeld 3% mogen heffen over de omzet die in dat land wordt verkregen. Bijvoorbeeld door digitaal adverteren en het gebruik van data. Dit is, volgens de EU, geen winstbelasting, maar een indirecte belasting omdat het heft over de omzet.

Wederom een heikel punt. Want kosten die gemaakt worden, komen hierbij niet in aanmerking. Dat betekent dat bij lage marges de belasting hoger kan uitvallen dan de gemaakte winst. En omdat het volgens de Europese Commissie een indirecte belasting betreft, is de samenloop met directe belastingen niet meteen duidelijk. De winsten van de digitale dienstverleners worden voor de vennootschapsbelasting in de heffing betrokken in andere landen. De Digital Service Tax in het land van de gebruiker leidt dan eigenlijk tot dubbele belasting. Technisch gezien geen zuivere benadering.

De Europese landen hebben vooralsnog geen akkoord bereikt over de Europese Digital Service Tax. Maar veel EU-landen voelen wel iets voor deze oplossing; meerdere landen zijn zelfs bezig de Digitale Service Tax unilateraal in te voeren, zoals Frankrijk, Italië en Spanje. Ook in Nederland gaan er stemmen op voor een dergelijke belasting.

Verlies de internationale houdbaarheid niet uit het oog

Voor alle genoemde opties is er nog iets om in het achterhoofd te houden. Namelijk de internationale houdbaarheid van dit alles. De belastingwetgeving van individuele landen is onlosmakelijk verbonden met internationaal recht via belastingverdragen, Europees recht of WTO-handelsverdragen. Iedere oplossing zou in principe niet mogen leiden tot dubbele belasting, noch in strijd zijn met EU- of WTO-bepalingen. En hier zitten grote problemen.

Neem de unilaterale Digital Service Tax als voorbeeld. Het lijkt erop dat de landen die deze belasting willen invoeren de criteria voor de heffing (in de vorm van omzetdrempels) zodanig stellen, dat met name buitenlandse techbedrijven worden getroffen. In het geval van Spanje lijkt 98% van de belastingplichtigen van de digitale belastingheffing een niet-Spaanse onderneming te zijn. Dat lijkt een onmiskenbare discriminatie van buitenlandse techbedrijven die onder EU-recht kan worden aangevochten.

Als je het mij vraagt, lijken alle genoemde opties te leiden tot grote problemen in de vorm van formulaire winsttoerekening, dubbele belasting én EU- of WTO-strijdigheid. Het is daarom jammer dat het OESO-voorstel van enkele jaren geleden van tafel lijkt verdwenen: een heffing in de vorm van een an excise tax on the supply of certain e-services. Deze heffing wordt berekend op basis van de prijs per dienst en zou wellicht niet tegen alle bovengenoemde bezwaren aanlopen.

De belangrijkste punten waar wij in deze discussie op moeten toezien, is dat er geen - of minimaal - sprake is van dubbele belasting, geen strijdigheid is met internationale rechtsregels en dat de rechten van de belastingbetaler goed beschermd zijn.

Informatie

Meer weten over wat de gevolgen van bovenstaande ontwikkelingen voor uw business kunnen zijn? Neem gerust contact op met Vinod Kalloe of uw contactpersoon binnen KPMG Meijburg & Co. Of wenst u liever dat wij geheel vrijblijvend met u contact opnemen? U kunt dan uw contactgegevens naar ons mailen via deze link

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.