Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf – april 2024

4 april 2024
Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf – april 2024

Beste lezer,

Dit is een nieuwe editie van onze digitale nieuwsbrief Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf. Hierin laten wij in begrijpelijke taal een aantal fiscale zaken de revue passeren die van belang zijn voor familiebedrijven. Daarbij schenken wij aandacht aan een zo breed mogelijke waaier van belastingen, zodat u hopelijk iets van uw gading terugvindt. Wij wensen u veel leesplezier!

Olaf Leurs en Maarten Merkus
Marktgroep Familie & Bedrijf

Naar boven

Inhoud

Naar boven

1. Column: wat gaat de Hoge Raad doen met box 3?

In het befaamde (beruchte?) Kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad besloten om een deel van de Wet inkomstenbelasting 2001 te verwerpen. Dat is een grote stap in onze rechtstaat, die geregeerd wordt door de trias politica. We hebben geen grondwettelijke toetsing in Nederland, dus het is in beginsel niet aan de Hoge Raad om wetten terzijde te zetten. De enige manier voor een rechter om in Nederland wetten te toetsen is door ze te toetsen aan internationale verdragen die Nederland heeft afgesloten. En dat is wat de Hoge Raad op 24 december 2021 heeft gedaan, door te oordelen dat de box 3-heffing op stelselniveau strijdig is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit rechtstekort kan volgens de Hoge Raad worden hersteld door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken.

Met dit arrest kwam in ieder geval een einde aan het belasten van spaargeld waar geen (of zelfs negatieve) rente op werd vergoed. Voor andere vermogensbestanddelen, zoals aandelen, vastgoed of crypto’s, ontstond vooral de vraag wat nu ‘werkelijk rendement’ is. Belastingplichtigen en de Belastingdienst zijn die discussie vol aangegaan, met als gevolg een grote hoeveelheid rechtszaken over de vraag wat werkelijk rendement is (vallen daar ook ongerealiseerde waardestijgingen onder, hoe om te gaan met kosten, etc., etc., etc.).

De wetgever heeft direct na het arrest aangekondigd box 3 te zullen omvormen naar een heffing over werkelijk rendement, maar worstelt nog met de invulling daarvan (vermogensaanwas, vermogenswinst enzovoort). In de tussentijd is er een overbruggingswet, waarin spaargeld belast wordt op basis van (ongeveer) het daadwerkelijke rendement en er voor de overige bezittingen en schulden nieuwe forfaits zijn gekomen. Een duidelijke verbetering ten opzichte van het oude box 3-stelsel is dat hierbij wel wordt uitgegaan van het daadwerkelijke aanwezige spaargeld, overige beleggingen en schulden, en dat die verdeling niet meer via een forfait plaatsvindt.

Nu staat de Hoge Raad wederom voor een keuze. Gaat hij de overbruggingswet ook terzijde zetten ten faveure van ‘werkelijk rendement’ of laat hij dit aan de wetgever, die immers al heeft aangekondigd dat er een nieuwe box 3-heffing aankomt op basis van werkelijk rendement? En accepteert de Hoge Raad dat de overbruggingswet niet perfect is, maar wel past binnen de ruime bevoegdheid van de wetgever – daar is de trias politica weer – om wetten vast te stellen? Zoals het nu uitziet, zullen we zeker tot augustus moeten wachten op de beslissing van de Hoge Raad.

Olaf Leurs (leurs.olaf@kpmg.com)

Naar boven

2. Overdracht activiteiten binnen fiscale eenheid leidt tot belaste herwaardering – enkele aandachtspunten

Wat is het geschil?

Belanghebbende drijft een onderneming door middel van drie dochtermaatschappijen (A1 BV tot en met A3 BV) en vormt met deze drie dochtermaatschappijen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. In 2015 koopt een van de gevoegde dochtermaatschappijen (A2 BV) de aandelen in een derde onderneming, C BV. C BV wordt per 1 januari 2016 in de fiscale eenheid met de belanghebbende opgenomen. C BV draagt een groot deel van haar activiteiten over aan A2 BV. A2 BV verkoopt in de loop van 2016 de aandelen in C BV, waarin slechts nog een beperkt aantal activiteiten worden uitgevoerd.

Er staan twee vragen ter discussie bij de rechtbank en het hof, namelijk:

  • of de activiteiten zijn overgedragen voor 1 januari 2016, buiten de fiscale eenheid, of na 1 januari 2016, binnen de fiscale eenheid;
  • of deze overdracht van activiteiten van C BV aan A2 BV, indien de activiteiten zijn overgedragen binnen de fiscale eenheid, past binnen de normale bedrijfsuitoefening van A2 BV en C BV. 

Als de activiteiten zijn overgedragen binnen de fiscale eenheid en de overdracht van activiteiten niet past binnen de normale bedrijfsuitoefening van C BV en A2 BV, vindt er bij een ontvoeging uit de fiscale eenheid een verplichte belaste herwaardering plaats. Alle door C BV aan A2 BV overgedragen bezittingen en schulden worden dan fiscaal voor de waarde in het economische verkeer te boek gesteld. Dit leidt vervolgens tot een belaste herwaarderingswinst bij de fiscale eenheid.

Tijdstip van overdracht?

Belanghebbende heeft onvoldoende aangetoond dat de activiteiten van C BV in 2015 zijn overgedragen aan A2 BV. Belanghebbende heeft enkel een interne presentatie gehouden, er heeft een verhuizing plaatsgevonden en slechts 2 van de 35 werknemers zijn overgegaan van C BV naar A2 BV. Dit is volgens de rechtbank en het hof onvoldoende om aan te tonen dat de volledige overdracht plaatsvond in 2015. Daarnaast blijkt ook uit de jaarrekeningen en aangiften omzetbelasting niet dat de activiteiten van C BV in 2015 zijn overgedragen. De rechtbank en het hof zijn daarom van mening dat de overdracht van de activiteiten van A2 BV aan C BV binnen de fiscale eenheid heeft plaatsgevonden. In veel gevallen wordt een overdracht van ondernemingsactiviteiten vastgelegd met een juridische overeenkomst, zoals een koopcontract. Dat lijkt hier niet het geval geweest, waardoor onduidelijkheid is ontstaan over de feitelijke gang van zaken.

Overdracht passend binnen aard en omvang van de onderneming?

Een verplichte herwaardering doet zich voor nu overdracht plaats heeft gevonden binnen de fiscale eenheid, tenzij de overdracht van de activiteiten is gebeurd in het kader van een ‘bij de aard en omvang passende normale bedrijfsuitoefening’ van zowel C BV als A2 BV. Belanghebbende geeft aan dat de overdracht in lijn is met de interne verdeling van taken binnen de fiscale eenheid en tot synergievoordelen leidt. Wanneer er alleen naar de activiteiten van C BV wordt gekeken (security- en developmentactiviteiten) concludeert het hof dat het overdragen van (ondernemings)activiteiten niet past binnen de normale bedrijfsuitoefening van C BV. Incidentele overdrachten van activiteiten zijn namelijk niet aan te merken als passend binnen de normale bedrijfsuitoefening. Het beroep van belanghebbende op de vrijstelling is daarom niet van toepassing en een belaste herwaardering van activa en passiva vindt plaats voor ontvoeging van C BV uit de fiscale eenheid.

Het had ook anders gekund

De fiscale eenheid wordt hier geconfronteerd met een verplichte winstneming over activiteiten, bezittingen en schulden die nog deel uitmaken van de fiscale eenheid. In zoverre leidt de antimisbruikregeling tot het in aanmerking nemen van nog niet gerealiseerde winst. Mogelijk hadden de activiteiten destijds ook via een juridische afsplitsing fiscaal geruisloos kunnen worden overgedragen (buiten de fiscale eenheid om). Wellicht had het dan met toepassing van de faciliteit voor juridische afsplitsingen wel zonder afrekening gekund. Maar daar heeft belastingplichtige in dit geval niets aan.

Jeroen Dekker (dekker.jeroen@kpmg.com)

Naar boven

3. Afwaarderingsverlies op lening niet aftrekbaar ondanks ontbreken directe aandeelhoudersrelatie

Uit de standaardarresten van 25 november 2011 volgt dat sprake is van een onzakelijke lening tussen gelieerde partijen indien geen rente van dezelfde aard kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden, te verstrekken aan de met de crediteur gelieerde partij. Behoudens bijzondere omstandigheden moet er dan van worden uitgegaan dat de crediteur het debiteurenrisico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de met haar gelieerde vennootschap te dienen. Een afwaarderingsverlies op een onzakelijke lening is voor de verstrekker van deze lening niet aftrekbaar. In de jaren na het verschijnen van de standaardarresten zijn er talloze gerechtelijke procedures gevoerd die nader invulling hebben gegeven aan de reikwijdte van de onzakelijke-leningdoctrine. De onlangs verschenen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant kan aan deze lange lijst worden toegevoegd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

De belanghebbende (een houdstervennootschap) heeft in 2008 een lening verstrekt aan de dochter van haar aandeelhouder. De dochter heeft op haar beurt de lening (onder dezelfde voorwaarden) doorgeleend aan de vennootschap van haar echtgenoot, die de middelen heeft aangewend om de aandelen in een dochtermaatschappij van belanghebbende te verwerven. Nu deze laatste vennootschap failliet is gegaan, heeft belanghebbende haar vordering op de dochter van haar aandeelhouder nagenoeg volledig afgewaardeerd ten laste van haar resultaat. De inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd.

Met de inspecteur is de rechtbank van mening dat een willekeurige derde niet bereid zou zijn geweest om de financiering op eenzelfde wijze vorm te geven. De lening was zonder enige vorm van zekerheden en zonder juridisch verband met de lening verstrekt aan de vennootschap van de echtgenoot van de dochter van haar aandeelhouder. Belanghebbende heeft geen zakelijke redenen aangevoerd voor de wijze van financiering en de gehanteerde voorwaarden. De rechtbank meent dat belanghebbende niet als willekeurige derde ten opzichte van de dochter van haar aandeelhouder kan worden beschouwd en komt tot de conclusie dat de bereidheid tot het verstrekken van de lening alleen kan worden verklaard door de aandeelhoudersrelatie met de vader.

De uitspraak van de rechtbank is in lijn met de door hem aangehaalde jurisprudentie, waaruit volgt dat ook buiten directe aandeelhoudersrelaties sprake kan zijn van een onzakelijke lening. Dit is bijvoorbeeld het geval in situaties waarin een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, wordt aanvaard op grond van persoonlijke betrekkingen tussen natuurlijke personen. Ook in niet direct gelieerde situaties speelt de onzakelijke-leningdoctrine dus een belangrijke rol. Bij gebrek aan voldoende overtuigende argumenten voor de gekozen wijze van financiering acht de rechtbank de persoonlijke betrekkingen bepalend te zijn geweest bij het verstrekken van de lening. Als gevolg hiervan is het afwaarderingsverlies niet aftrekbaar.

Nick Grieving (grieving.nick@kpmg.com)

Naar boven

4. Vrijval herinvesteringsreserve door schenking van aandelen in vennootschap aan kind

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat een bepaling tegen handel in lichamen met een herinvesteringsreserve (HIR) die voornamelijk beleggingen houden. Als het uiteindelijke belang in zo’n lichaam in belangrijke mate wijzigt, valt de HIR vrij in de belaste winst. Dat geldt ook als geen sprake is van een misbruiksituatie of als het slechts om het financiële belang gaat.

De casus

X bv (belanghebbende) is een beheer- en exploitatiemaatschappij met een HIR die per 1 januari 2016 € 1,3 miljoen bedraagt. Vader houdt alle aandelen in X bv. In 2015 schenkt hij 5% van de aandelen in X bv aan zijn zoon. In 2026 schenkt hij de overige 95% van de aandelen in X bv aan Z bv, een vennootschap waarvan de zoon de aandelen houdt. De zoon draagt vervolgens ook zijn aandelen in X bv over aan Z bv. Per statutenwijziging wordt één gewoon aandeel in X bv omgezet in een preferent aandeel. Dit preferente aandeel geeft recht op de eerste € 150.000 aan winst en behoudt vader zelf. Gedurende 2016 is een bedrag van € 545.000 aan de HIR gedoteerd door de verkoop van een onroerende zaak. De inspecteur corrigeert de Vpb-aangifte van X bv. Hij stelt dat het uiteindelijke belang in belangrijke mate is gewijzigd en voegt de HIR en de dotatie aan de HIR aan de winst toe.

Materiële toets

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur zich terecht beroept op de wettelijke bepaling ter voorkoming van de handel in lichamen met een HIR. X bv stelt ten onrechte dat deze bepaling alleen geldt voor misbruiksituaties. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de HIR verplicht vrijvalt bij iedere belangrijke wijziging van het uiteindelijke belang in een vennootschap die vooral beleggingen houdt. Om te beoordelen of het uiteindelijke belang in X bv gewijzigd is, moet een materiële toets plaatsvinden. ‘Uiteindelijk belang’ is een ruim begrip, dat kan zien op zowel de mate van zeggenschap in een vennootschap als het financiële belang in een vennootschap. De rechtbank oordeelt dat aangezien het belang in de winst van X bv van de zoon van 5% naar 100% toeneemt, sprake is van een wijziging van het uiteindelijke belang in X bv. Dat de jaarwinst van X bv meer dan € 150.000 bedraagt, is niet onwaarschijnlijk. De wijziging van het financiële belang in X bv is voldoende voor de materiële toets. Er hoeft niet ook sprake te zijn van een wijziging in de zeggenschap, zoals X bv stelt. Bestuursbevoegdheid is niet bepalend voor de toets of sprake is van een wijziging van het uiteindelijke belang in een vennootschap. Verder stelt X bv nog dat haar bezittingen in de drie maanden voorafgaand aan de schenking niet voor meer dan de helft uit beleggingen bestonden. Weliswaar bestonden haar bezittingen voornamelijk uit onroerende zaken die verhuurd waren aan derden, maar volgens X bv is sprake van meer dan normaal vermogensbeheer. De rechtbank wijst er echter op dat bij wetsfictie onroerende zaken die ter beschikking zijn gesteld aan derden als belegging worden aangemerkt, en dat de bezittingen van X bv voor meer dan de helft bestonden uit onroerende zaken die aan derden ter beschikking waren gesteld.

Richard Sour (sour.richard@kpmg.com)

Naar boven

5. Zorgvuldigheid vereist om niet op te draaien voor btw-fraude werknemer

Er zijn veel verschillende vormen van btw-fraude. Als ondernemer wil je hier niet onbedoeld bij betrokken raken, om naheffingen van btw en boetes te voorkomen. Het bekendste voorbeeld is de btw-carrouselfraude, een keten van internationale leveringen waarbij één schakel geen btw voldoet. De belastingdienst kan toepassing van het nultarief voor internationale leveringen van goederen weigeren, wanneer een ondernemer terecht is gekomen in een dergelijke keten en dit had moeten weten als voldoende controlemaatregelen waren getroffen. In een recent besluit is dit nog eens benadrukt met aangescherpte eisen.

Hier besteed ik aandacht aan een andere vorm van fraude, die onlangs aan de orde kwam in een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘HvJ’). De conclusie is echter dezelfde: aantoonbare zorgvuldigheid is nodig om niet de rekening van fraude door een ander gepresenteerd te krijgen.

De casus: fraude van werknemer met een nepfactuur

In deze Poolse zaak gaat het om een tankstation. Medewerkers daarvan zijn een handel in nepfacturen begonnen. Als iemand getankt heeft en zijn tankbonnetje weggooit, wordt dit opgepikt door een medewerker. Deze fabriceert op basis van het bonnetje een nepfactuur op naam van het tankstation. Die factuur wordt verkocht aan een frauderende tegenpartij. Deze tegenpartij kan nu doen alsof hij heeft getankt en vraagt de btw op de nepfactuur terug van de Poolse belastingdienst.

Op enig moment heeft de Poolse belastingdienst dit ontdekt en klopt hij aan bij het tankstation. De wet bepaalt (net als in Nederland) dat ook onterecht vermelde btw verschuldigd is. Omdat de factuur op naam van het tankstation staat, stelt de Poolse belastingdienst dat het tankstation de btw verschuldigd is.

Oordeel HvJ: de ondernemer moet in control zijn

Het HvJ is een stuk genuanceerder en geeft aan dat niet iedere fraude van een werknemer kan worden toegerekend aan de werkgever. De werkgever gaat vrijuit als de identiteit van de frauderende werknemer bekend is en de werkgever kan aantonen dat hij voldoende controlemaatregelen heeft getroffen om het uitreiken van valse facturen tegen te gaan. Als de werkgever niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, mag de btw wel van hem worden nageheven.

Het hangt af van alle omstandigheden of controlemaatregelen voldoen. Een werknemer die belast is met het uitreiken van facturen namens de werkgever moet bijvoorbeeld nauwkeuriger worden gecontroleerd. Te denken valt aan bepaalde checks in het facturatiesysteem met koppelingen naar beveiligde stamgegevens, een four eyes principle (vierogenprincipe) en automatisch vastgestelde opeenvolgende nummering van facturen.

Conclusie

Een ondernemer kan betrokkenheid bij fraude door een werknemer of een derde helaas nooit volledig uitsluiten. Met voldoende zorgvuldigheid op basis van een goed beschreven en uitgevoerd (tax) control framework kan hij echter wel voorkomen dat hij opdraait voor de rekening ervan.

Werner Gelderblom (gelderblom.werner@kpmg.com)

Naar boven

6. Staat benoeming als statutair bestuurder een managementovereenkomst in de weg?

In de editie van Fiscale Zaken voor Familie & Bedrijf april 2022 berichtten wij u al over het belang van een managementovereenkomst als het gaat over de verzekeringsplicht van minderheidsaandeelhouders. In deze zaak ging het om een bedrijf dat zich bezighield met software. De directeuren voeren de dagelijkse leiding over het bedrijf via hun managementvennootschappen. Zij bezitten ieder een 24%-aandelenbelang in het bedrijf via hun persoonlijke houdstervennootschap. Hoewel in de managementovereenkomst uitdrukkelijk verklaard werd dat de overeenkomst geen arbeidsovereenkomst was tussen partijen, merkte de inspecteur de directeuren aan als verplicht verzekerde werknemers voor de premies werknemersverzekeringen. Er volgde een naheffingsaanslag loonheffingen.

De Hoge Raad hecht veel waarde aan de civiele managementovereenkomsten tussen de werk-bv met de persoonlijke houdstervennootschappen van de aandeelhouders. Uiteraard moet deze managementovereenkomst geen overduidelijke arbeidsovereenkomstachtige elementen bevatten (denk aan doorbetaling bij ziekte, vakantiedagen). De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens weer terugverwezen – nu naar Hof Den Bosch – om te laten toetsen of de minderheidsaandeelhouders op grond van de feiten al dan niet in (fictieve) dienstbetrekking staan tot de werk-bv.

Ook voor statutair bestuurder geen (fictieve) dienstbetrekking

Het verwijzingshof komt – net als de rechtbank in eerste aanleg al deed – tot het oordeel dat de bepalingen in de managementovereenkomsten er niet op duiden dat in wezen sprake is van arbeidsovereenkomsten. Opvallend in de uitspraak van Hof Den Bosch is dat het zijn van statutair bestuurder in privé van de werk-bv niet hoeft te betekenen dat sprake is van een dienstbetrekking. Voor het bestaan van een dienstbetrekking moet immers ook aan de overige voorwaarden (loon, arbeid) worden voldaan. Het hof vindt evenmin dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking (gelijkgestelde). Ook hier benadrukt het hof dat de minderheidsaandeelhouders hun managementwerkzaamheden uitsluitend verrichten in het kader van de rechtsbetrekking met hun persoonlijke vennootschappen.

Esther Hoppenbrouwers (hoppenbrouwers.esther@kpmg.com)

Naar boven

7. Digitale aangifte dividendbelasting en nieuwe inhoudingsvrijstelling

Met ingang van 2024 heeft een belangrijke praktische wijziging plaatsgevonden voor de dividendbelasting. De Belastingdienst heeft namelijk aangegeven dat het in veel gevallen mogelijk is om de aangifte dividendbelasting digitaal in te dienen. Voor dividenduitkeringen die zijn gedaan vanaf 2024 zijn er drie mogelijkheden:

  1. zelf digitaal aangifte dividendbelasting doen via Mijn Belastingdienst Zakelijk;
  2. aangifte dividendbelasting doen via een fiscaal dienstverlener;
  3. het papieren formulier Aangifte dividendbelasting gebruiken. Let op: dit kan tot 1 juli 2024. Na deze datum is het alleen nog mogelijk om digitaal aangifte dividendbelasting te doen.

Inhoudingsvrijstelling en gebruik van de kwalificatiebeschikking

Vanaf 1 januari 2024 geldt verder een nieuwe inhoudingsvrijstelling van dividendbelasting voor uitkeringen aan niet (of gedeeltelijk) aan vennootschapsbelasting onderworpen organisaties of daarmee vergelijkbare buitenlandse lichamen. Deze vrijstelling mag in de aangifte dividendbelasting alleen worden toegepast als (onder andere) de inhoudingsplichtige in zijn administratie een afschrift heeft van de kwalificatiebeschikking van deze aandeelhouder. Vanaf 1 januari 2024 kan de aandeelhouder een kwalificatiebeschikking aanvragen via Mijn Belastingdienst Zakelijk of via een fiscaal dienstverlener. KPMG Meijburg & Co kan de aandeelhouder(s) hier ook bij assisteren.

Wordt er een vrijstelling toegepast én wordt er gebruikgemaakt van een kwalificatiebeschikking? Dan kan de vrijstelling alleen worden toegepast via een digitale aangifte dividendbelasting in Mijn Belastingdienst Zakelijk of via een fiscaal dienstverlener.

Richard Sour (sour.richard@kpmg.com)

Naar boven

8. De kunst van goed geven

Het doen van een gift aan een kwalificerende goeddoelinstelling wordt fiscaal beloond. Afhankelijk van de vorm kan de gift geheel of gedeeltelijk in aftrek worden gebracht op het verzamelinkomen van de schenker. Voor gewone, niet-periodieke giften geldt dat rekening moet worden gehouden met fiscale drempels. Periodieke giften zijn momenteel echter zonder drempel aftrekbaar tot een bedrag van € 250.000 per jaar. Om van een periodieke gift te kunnen spreken, moet onder andere sprake zijn van vaste en gelijkmatige uitkeringen voor een periode van minimaal vijf jaar die uiterlijk eindigen bij overlijden. De hoogte van een gift, en daarmee dus de giftenaftrek, is in de praktijk geregeld onderwerp van discussie met de Belastingdienst. 

De casus

Onlangs heeft Rechtbank Gelderland zich uitgesproken over een geschil omtrent de hoogte van een periodieke gift. Een voormalig museumdirecteur en tentoonstellingscurator verkoopt een aantal kunstwerken aan een Amerikaans museum, waarna de schuldig gebleven koopsom over een periode van vijf jaar wordt kwijtgescholden. Een Amerikaans veilinghuis heeft de waarde van de kunstwerken vastgesteld op $ 3,6 miljoen. Het museum verzekert de werken voorafgaand aan de overdracht voor dezelfde waarde. Een door de inspecteur ingeschakelde Nederlandse taxateur taxeert de kunst op een gezamenlijke waarde van slechts € 950.000, waarna de inspecteur de waarde bestrijdt.

Volgens Rechtbank Gelderland is de ‘waarde in het economische verkeer’ leidend. Zowel de schenker, het Amerikaanse veilinghuis als de inspecteur slagen er niet in om de door hen gestelde waarde aannemelijk te maken. Op verzoek van de schenker stelt de rechtbank de waarde vervolgens in goede justitie vast op € 2 miljoen. De inspecteur heeft geen voorkeur geuit.

Deze uitspraak bevestigt dat het bij een schenking van kunst belangrijk is dat de gehanteerde waarde goed kan worden onderbouwd.

Schenking in natura

Hoewel de term ‘vast en gelijkmatig’ doet vermoeden dat een periodieke schenking moet bestaan uit een vast en gelijkmatig bedrag, kan echter ook in natura worden geschonken. De vormgeving van de schenking verdient dan wel wat extra aandacht en het is raadzaam deze goed met uw fiscalist af te stemmen. Per 1 januari 2024 geldt daarnaast dat een verplichte taxatie moet worden opgesteld en overlegd om giften in natura met een waarde van meer dan € 10.000 (per fiscale partner) te kunnen aftrekken van het belastbaar inkomen.

Schenken vanuit de (eigen) bv

Vanaf 2024 worden giften vanuit een vennootschap aan kwalificerende goeddoelinstellingen niet meer belast met dividendbelasting en inkomstenbelasting (box 2). Voor de vennootschapsbelasting geldt dat giften aftrekbaar zijn tot maximaal 50% van de winst, met een maximum van € 100.000. Deze wijzigingen bieden mogelijkheden tot fiscale optimalisatie door schenken vanuit de (eigen) bv.

En nu?

Bent u van plan om aan een goeddoelinstelling te schenken, let dan goed op de vormgeving. Door de gift op de juiste wijze vorm te geven kunt u inkomstenbelasting en mogelijk ook vennootschapsbelasting besparen. Dit is niet alleen fiscaal gunstig, maar zo blijft er ook meer over voor het goede doel. De adviseurs van KPMG Meijburg & Co denken graag met u mee!

Mirjam Wesselink (wesselink.mirjam@kpmg.com)

Naar boven

9. Goedkeuring doorschuiffaciliteit aanmerkelijk belang bij vereenvoudigde zusterfusie

Vooruitlopend op wetgeving heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat de fiscale doorschuiffaciliteit voor het aanmerkelijk belang kan worden toegepast bij een vereenvoudigde zusterfusie. Het beleidsbesluit daartoe is op 18 maart 2024 in de Staatscourant geplaatst.

Civielrechtelijk is het mogelijk om zonder uitreiking van aandelen juridisch te fuseren (de zogenoemde vereenvoudigde moeder-dochter- en zusterfusies). De vereenvoudigde zusterfusie is de juridische fusievariant waarbij de aandeelhouder/natuurlijke persoon rechtstreeks alle aandelen houdt in het kapitaal van de te fuseren vennootschappen en de verkrijgende vennootschap geen aandelen toekent ingevolge de akte van fusie. Uit de praktijk blijkt dat met name de toepassing van de doorschuifregeling in het aanmerkelijk belang bij een vereenvoudigde zusterfusie tot problemen leidt. De fiscale doorschuiffaciliteit sluit namelijk niet goed aan op de vereenvoudigde zusterfusie, omdat voor de toepassing van deze faciliteit wordt uitgegaan van een juridische fusie waarbij aandelen worden toegekend. De fiscale regelgeving staat daarmee een vereenvoudigde zusterfusie in de weg. Inhoudelijk is er geen reden waarom deze categorie fusies niet fiscaal gefaciliteerd zou moeten worden, terwijl het niet kunnen toepassen van de fiscale doorschuiffaciliteit in de uitvoeringspraktijk tot problemen leidt.

Om de praktijk hierin zo spoedig mogelijk tegemoet te komen, is in november 2023 besloten om een wetswijziging per 1 januari 2025 voor te bereiden. Vooruitlopend daarop is in een beleidsbesluit een goedkeuring opgenomen waarin de fiscale doorschuiffaciliteit – onder voorwaarden – bij een vereenvoudigde zusterfusie kan worden toegepast.

Voorwaarden

  • De verdwijnende en verkrijgende rechtspersoon zijn gevestigd in Nederland, in een lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
  • De vereenvoudigde zusterfusie is niet in overwegende mate gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
  • De verkrijgingsprijs van de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon wordt opgeteld bij de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verkrijgende rechtspersoon.

De goedkeuring geldt met ingang van 19 maart 2024, de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het beleidsbesluit is geplaatst.

Richard Sour (sour.richard@kpmg.com)

Naar boven

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.