Wijziging besluit over vaste inrichting btw
Op 5 juli 2022 is een wijziging van het omzetbelastingbesluit over de vaste inrichting gepubliceerd. Door deze wijziging kan grensoverschrijdende dienstverlening binnen een rechtspersoon aan btw worden onderworpen wanneer deze rechtspersoon in een land onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid btw. Het besluit treedt per 1 januari 2024 in werking.
1. Achtergrond en impact
De vraag of dienstverlening binnen een rechtspersoon btw-belast kan zijn wanneer deze plaatsvindt tussen vestigingen in verschillende landen houdt de btw-praktijk al jarenlang bezig. Op 14 juni 2002 besliste de Hoge Raad dat dit niet het geval is in een situatie waarbij een in het buitenland gevestigde rechtspersoon via een Nederlandse vaste inrichting is opgenomen in een Nederlandse fiscale eenheid btw. De Hoge Raad oordeelde daarbij dat de Nederlandse fiscale eenheid de gehele rechtspersoon bevat, dus zowel de Nederlandse vaste inrichting als het buitenlandse hoofdhuis.
De arresten Skandia (nr. C-7/13) en Danske Bank (nr. C-812/19) van het Europese Hof van Justitie (‘HvJ’) riepen vraagtekens op over deze Nederlandse lijn. Het HvJ besliste in die zaken dat een fiscale eenheid btw een aparte belastingplichtige is, die losstaat van een eventuele buitenlandse vaste inrichting of een buitenlands hoofdhuis. Nu, twintig jaar na dato, gaat de staatssecretaris van Financiën overstag en wordt de in 2002 door de Hoge Raad ingezette lijn opzijgezet. Dat dit via een wijziging van een besluit wordt gedaan, roept nog wel vraagtekens op. De Hoge Raad baseerde zich namelijk op de nog ongewijzigde Nederlandse wetgeving. Een besluit kan deze wetgeving niet opzijzetten. Mogelijk geeft dit in de toekomst aanleiding voor nieuwe procedures.
Wat na de HvJ arresten onduidelijk blijft, is hoe moet worden omgegaan met een fiscale eenheid btw wanneer deze zich buiten de EU begeeft. Weinig lidstaten hebben hier beleid over vastgelegd. De Italiaanse belastingdienst besloot in 2021 dat een Engelse fiscale eenheid btw ook als aparte belastingplichtige moet worden aangemerkt voor wat betreft de dienstverlening vanuit een Italiaanse vaste inrichting. De staatssecretaris van Financiën kiest een andere lijn. ‘Fiscale eenheid’ wordt in het besluit gedefinieerd als een fiscale eenheid die zich in een lidstaat van de EU bevindt, en in de toelichting wordt duidelijk gemaakt dat het besluit niet van toepassing is op fiscale eenheden buiten de EU.
Het gewijzigde besluit heeft in principe gevolgen voor iedere belastingplichtige die een combinatie heeft van vaste inrichtingen en fiscale eenheden btw in de EU. De impact van het arrest is echter het grootste voor ondernemers die een beperkt recht op aftrek van btw hebben, zoals financiële instellingen en verzekeraars, omdat in die gevallen ook financiële gevolgen te verwachten zijn.
Uit de toelichting bij het besluit lijkt te volgen dat de staatssecretaris van Financiën zich bewust is van de impact van deze beleidswijziging. Door de inwerkingtreding per 1 januari 2024 krijgen belastingplichtigen de gelegenheid om zich, vooral ook qua systemen, voor te bereiden op de wijziging.
2. Wat kunt u nu doen?
Wij raden belastingplichtigen aan om de impact van de beleidswijziging tijdig in kaart te brengen. Het is daarbij van belang inzichtelijk te maken welke grensoverschrijdende transacties geraakt zullen worden en voor welke transacties de btw-behandeling niet wijzigt. Niet iedere grensoverschrijdende betaling zal aan btw onderworpen zijn. Om de gevolgen vast te kunnen stellen, is het bijvoorbeeld van belang te bepalen in hoeverre vestigingen als vaste inrichting kwalificeren voor de btw. Daarnaast moet worden vastgesteld welke fiscale eenheden er zijn en voor transacties moet worden beoordeeld of daar een dienst tegen vergoeding aan ten grondslag ligt. Als daarvan sprake is, kan deze ook vrijgesteld zijn. De verwerking in de systemen is daarbij uiteraard een belangrijk onderwerp, dat ook bij volledig btw-belast presterende belastingplichtigen speelt.
Nadat de relevante transacties in kaart zijn gebracht, is het ook belangrijk het btw-aftrekrecht te bepalen. We kunnen ons voorstellen dat Nederlandse belastingplichtigen die met name activiteiten verrichten voor buitenlandse vaste inrichtingen in sommige gevallen juist een voordeel kunnen hebben van de implementatie van het nieuwe beleid, omdat dit het btw-aftrekrecht kan verhogen. In die gevallen kan ook worden gekeken naar een eerdere uitvoering van dit beleid. De inwerkingtreding per 1 januari 2024 lijkt immers goedkeurend beleid, terwijl de basis hiervoor al eerder door het HvJ is gelegd.
Ten slotte kan er over oplossingen worden nagedacht. Waar de lijn uit Skandia en Danske Bank in het buitenland al eerder is geïmplementeerd, zien we dat door wijzigingen in het businessmodel en/of de transferpricingmethode de btw-schade kan worden verminderd.
Indien u van gedachten wilt wisselen over dit besluit, neemt u dan gerust contact op met de adviseurs van de Indirect Tax Financial Services Group van KPMG Meijburg & Co of met uw gebruikelijke adviseur.