Varia Belastingplan 2020
Verhoging overdrachtsbelasting niet-woningen
Het kabinet stelt voor om de overdrachtsbelasting voor niet-woningen te verhogen van 6% naar 7%. De inwerkingtreding van deze verhoging lijkt op basis van de toelichtende stukken te zijn voorzien voor 1 januari 2021. Niet-woningen zijn bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen, bedrijfsruimten, grond die bestemd is voor woningbouw en hotels en pensions. Voor de verkrijging van woningen blijft het tarief 2%. De eerdere geruchten dat er misschien wel een vrijstelling zou komen voor starters zien we dus niet terug in de belastingplannen.
Vrijstellingen assurantiebelasting
Voorgesteld wordt om in de Wet op de belastingen van rechtsverkeer (WBR) twee vrijstellingen op te nemen die zien op de assurantiebelasting. De eerste betreft een vrijstelling voor verzekeringen die geheel of gedeeltelijk mogelijke financiële verplichtingen afdekken die een werkgever heeft bij de verplichting om het loon van een werknemer door te betalen in geval van ziekte of doordat hij – als eigenrisicodrager – zelf het risico draagt van de betaling van ziekengeld, WGA- en overlijdensuitkeringen. De tweede betreft een vrijstelling voor brede weersverzekeringen die zijn afgesloten door actieve landbouwers.
Aanpassingen in de verhuurderheffing
Om de krapte op de woningmarkt te verminderen worden in de verhuurderheffing twee aanpassingen aangebracht.
Stimuleren bouw betaalbare huurwoningen in schaarstegebieden
Er komt een heffingsvermindering voor verhuurders die verhuurderheffing verschuldigd zijn (verhuurders die ten minste vijftig sociale huurwoningen verhuren) en nieuwbouw realiseren in specifiek genoemde schaarstegebieden. De vermindering van € 25.000 per nieuwbouwwoning geldt alleen voor woningen in de schaarstegebieden die een minimale investering van € 62.500 hebben gevergd en waarvan de bouw is gestart op of na 1 januari 2020. Bovendien dient de huurprijs onder de laagste aftoppingsgrens in de huurtoeslag (in 2019: € 607,46) te blijven.
Na indiening van een aanvraag en het verkrijgen van een voorlopige investeringsverklaring heeft de verhuurder maximaal vijf jaar de tijd om de woning te realiseren, waarna hij een definitieve investeringsverklaring aan kan vragen. Hierop staat het definitieve bedrag aan heffingsvermindering vermeld, dat in mindering komt op de verschuldigde verhuurderheffing.
Tot slot is er voor de overheid een mogelijkheid om vier keer per jaar de omvang van de vermindering te wijzigen indien dit noodzakelijk is in verband met het budget voor deze maatregel (€ 100 miljoen per jaar).
Objectvrijstelling tijdelijke huurwoningen
De tweede maatregel is de introductie van een objectvrijstelling van de verhuurderheffing voor huurwoningen die zijn aan te merken als tijdelijke bouwwerken en die worden gerealiseerd in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.
Alleen huurwoningen waarvoor een omgevingsvergunning voor een tijdelijk bouwwerk met een termijn van maximaal vijftien jaar is verleend, komen voor de vrijstelling in aanmerking. Deze omgevingsvergunning dient tevens de verplichting te bevatten om de bestaande toestand binnen een gestelde termijn van ten hoogste vijftien jaar te herstellen. Op die manier blijft de tijdelijke aard van de woningen gewaarborgd. Daarnaast mag voor de bouw van de tijdelijke huurwoning geen heffingsvermindering voor nieuwbouw in schaarstegebieden (de eerste nieuwe maatregel) zijn verleend en dient er een verklaring te worden aangevraagd. De vrijstelling geldt voor maximaal vijftien jaar nadat de woning is gerealiseerd.
Voor beide maatregelen dient de verhuurder de huurwoningen op te laten nemen in een bestand van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, waarvan de Belastingdienst gebruik zal maken voor controle.
Klimaatakkoord – de gebouwde omgeving
Een separaat onderdeel in het in juni 2019 voorgestelde Klimaatakkoord is de gebouwde omgeving. Dit onderdeel van het akkoord omvat maatregelen om de ruim 7 miljoen huizen en 1 miljoen gebouwen in Nederland te verduurzamen, via een wijkgerichte aanpak. Het uitgangspunt bij de voorgestelde fiscale maatregelen is dat steeds meer huishoudens in staat moeten zijn de kosten voor verduurzaming via een lagere energierekening terug te verdienen. Het pakket aan maatregelen omvat kostenreducties, een meer betaalbare energierekening die verduurzamen lonend maakt, subsidies en aantrekkelijke financiering.
Allereerst worden een aantal wijzigingen in de energiebelasting doorgevoerd. Aardgas zal zwaarder belast worden en elektriciteit juist minder. De eerste schijf voor aardgas wordt in 2020 verhoogd met 4 cent per m3 en in de zes jaren daarna jaarlijks met 1 cent per m3. Het tarief voor de glastuinbouw wordt in de eerste schijf voor aardgas evenredig verhoogd met 0,642 cent per m3 in 2020 en met 0,161 cent per m3 in de zes jaren daarna.
De opbrengst van deze verhoging wordt vervolgens gebruikt om de belastingvermindering in 2020 (€55) in de energiebelasting te verhogen en de energiebelasting op elektriciteit in de eerste schijf te verlagen met in 2021 4,9 cent, in 2022 3,6 cent, in 2023 3,5 cent en in 2024 tot en met 2026 met 4 cent per kWh.
Indien de opbrengst van de energiebelasting op aardgas afneemt door minder verbruik wordt de terugsluis van de opbrengst van de verhoging op aardgas via een hogere energiebelastingvermindering en een lagere belasting op elektriciteit in 2026 en 2028 bijgesteld.
Verder worden bij de tariefstelling van de opslag duurzame energie (ODE) – een heffing op het verbruik van elektriciteit en aardgas – de tarieven voortaan zo vastgesteld dat 33% van de lasten neerslaan bij huishoudens en 67% bij bedrijven. Hiervoor worden de 3e en de 4e schijf van de ODE verhoogd, welke neerslaat bij grootverbruikers (bedrijven). Met deze verhoging wordt de belastingvermindering in de energiebelasting bekostigd. In de lastenverdeling wordt een balans gezocht tussen de effecten van belastingen op de particuliere huishoudens enerzijds en de gevolgen voor de concurrentiepositie van het bedrijfsleven anderzijds.
Ten slotte wordt voorgesteld om het belastingdeel van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verondersteld gebruik in 2020 (1179 m3 aardgas en 2525 kWh elektriciteit) met €100 te verlagen. Vervolgens zal in 2021 dit belastingdeel niet stijgen en wordt de stijging na 2021 beperkt door de belastingvermindering in de energiebelasting te verhogen.
BPM voor nulemissieauto’s
Het BPM-nihiltarief voor nulemissieauto’s vervalt niet per 1 januari 2021, maar pas per 1 januari 2025.
BPM-tarieven vanaf 1 juli 2020 gebaseerd op CO2-testmethode WLTP
Vanaf 1 juli 2020 zullen de BPM-tarieven voor auto’s gebaseerd worden op de nieuwe CO2-testmethode ‘Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure’ (WLTP), die sinds 1 september 2018 verplicht is voor alle nieuw verkochte auto’s. De BPM-tarieven zullen budgettair neutraal worden omgerekend op basis van onderzoek van TNO.
Benzineauto’s met compressieontsteking uitgezonderd van dieseltoeslag in de BPM
Aangezien de dieseltoeslag in het leven is geroepen ter compensatie van het accijnsvoordeel dat dieselauto’s hebben ten opzichte van benzineauto’s, gaat de dieseltoeslag, die aanknoopt bij het feit of een auto aangedreven wordt door middel van een compressieontsteking, niet gelden voor benzineauto’s met een compressieontsteking.
MRB emissievrije voertuigen en plug-in hybride elektrische voertuigen
Het MRB-nihiltarief voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van 0 gr/km in de motorrijtuigenbelasting wordt verlengd tot 2025. Met ingang van 1 januari 2025 wordt dit nihiltarief vervangen door een kwart van het reguliere MRB-tarief voor personenauto’s. Hetzelfde zal gaan gelden voor motorrijtuigen die zijn ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor.
Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot tussen de 0 en 50 gr/km, zal het tarief de helft van het reguliere MRB-tarief voor personenauto’s bedragen. Op 1 januari 2025 wordt dit driekwart van het reguliere MRB-tarief voor personenauto’s.
Vanaf 1 januari 2026 zullen alle afwijkende tarieven voor de bovenstaande personenauto’s vervallen, hetgeen betekent dat deze personenauto’s vanaf 1 januari 2026 belast zullen worden conform de reguliere tariefstructuur van de MRB.
MRB voor bestelauto’s ondernemers
Voor bestelauto’s van ondernemers geldt voor de motorrijtuigenbelasting een verlaagd tarief. De motorrijtuigenbelasting wordt in de jaren 2021 tot en met 2024 jaarlijks met gemiddeld € 24 verhoogd (lichte bestelauto’s iets minder dan € 24 en zware bestelauto’s iets meer dan € 24). In 2025 wordt het tarief met gemiddeld € 24 weer verlaagd.
Aanpassen van de fijnstoftoeslag (MRB)
Voor dieselauto’s waarvan de uitstootregistratie van fijnstof wordt uitgedrukt in milligram per kilowattuur (mg/kWh) gaat een fijnstofnorm gelden van 10 mg/kWh. Een dieselauto voldoet hier in ieder geval aan als hij een af-fabriek roetfilter heeft. Dieselpersonenauto’s die na 1 september 2009 zijn toegelaten worden niet langer meer geacht binnen de fijnstofnorm te blijven, wat tot gevolg heeft dat ze niet langer meer automatisch van de fijnstoftoeslag worden uitgesloten. Dieselpersonenauto’s die zijn toegelaten na 1 september 2009 en waarvan geen fijnstofuitstoot is geregistreerd, worden geacht een fijnstofuitstoot te hebben van minder dan 5 mg/km, waardoor deze voertuigen niet in de heffing worden betrokken. Indien, tot slot, een af-fabriek roetfilter wordt verwijderd uit een voertuig, wordt het voertuig geacht de fijnstofnorm te overschrijden, waardoor de fijnstofheffing niet kan worden ontlopen.
Aanpassen accijns op tabaksproducten
De accijns van sigaretten wordt met ingang van 1 april 2020 zodanig extra verhoogd dat de verkoopprijs van een pakje sigaretten van 20 stuks € 1 stijgt. Dit is een eerste stap naar een verdere prijsverhoging van een pakje sigaretten tot € 10 in 2023. Om substitutie-effecten te voorkomen wordt ook het tarief van accijns op rooktabak (vooral shag) per kilogram met ingang van dezelfde datum in absolute zin gelijk verhoogd als het tarief van de accijns van 1000 sigaretten.