Staatssecretaris kondigt aanpassing box 3 aan
Op 6 september 2019 heeft de staatssecretaris van Financiën bekendgemaakt dat er voor de zomer van 2020 een wetsvoorstel komt om de heffing over inkomen uit sparen en beleggen in box 3 aan te passen. Volgens de eerste berekeningen zullen belastingplichtigen met uitsluitend spaargeld hierover tot circa € 440.000 effectief geen belasting meer betalen. Het is de bedoeling dat het nieuwe systeem per 1 januari 2022 in werking treedt. In de brief van 6 september jongstleden schetst de staatssecretaris de contouren van de nieuwe regeling.
Samenvatting
De aanpassing is ingegeven door de sterke daling van de spaarrente in de afgelopen jaren en de daaruit voortvloeiende brede maatschappelijke wens om de box 3-heffing beter te laten aansluiten bij het werkelijke rendement van de individuele belastingplichtige. In het voorstel wordt gerekend met de werkelijke verhouding tussen spaargeld, beleggingen en schulden van de belastingplichtige. Over het spaargeld wordt dan een forfaitaire rente berekend, die aansluit bij de meest recent beschikbare (gemiddelde) spaarrente en daardoor ook vele malen lager is dan het veronderstelde rendement op beleggingen. Volgens de eerste berekeningen zullen belastingplichtigen met uitsluitend spaargeld hierover tot circa € 440.000 effectief geen belasting meer betalen. Dit bedrag is indicatief en zal in 2022 waarschijnlijk anders zijn. Verder zullen beleggers met een vermogen onder circa € 30.000 die nu geen belasting betalen, dat straks ook niet hoeven te doen. Voor degenen die wel belasting moeten betalen wordt het tarief circa 33%.
De voorgestelde regeling
In de voorgestelde regeling wordt eerst bepaald of de bezittingen op de peildatum (1 januari, zoals nu) hoger zijn dan het heffingvrije vermogen per fiscaal partner (€ 30.360 in 2019 en € 30.846 in 2020). Indien dat het geval is, wordt vervolgens vastgesteld hoe hoog het deel aan spaargeld binnen het vermogen is. Het overige deel van de bezittingen wordt aangemerkt als waarde overige bezittingen. Tot slot wordt bepaald hoe hoog het bedrag aan schulden is. Daarna wordt aan de hand van forfaitair vastgestelde rendementen voor spaargeld, overige bezittingen en schulden afzonderlijk het inkomen bepaald en vervolgens bij elkaar opgeteld. In het voorstel is gerekend met de volgende forfaitaire percentages, uitgaande van het jaar 2020:
- Voor het spaarsaldo zou een forfaitair spaarrendement van 0,09% in aanmerking worden genomen.
- Voor de overige bezittingen zou een forfaitair beleggingsrendement van 5,33% in aanmerking worden genomen.
- Voor de forfaitaire debetrente over de schulden zou 3,03% in aanmerking worden genomen, uitgaande van de gemiddelde hypotheekrente.
Voor het totaal van de inkomsten uit dit vermogen geldt een heffingvrij inkomen van € 400 per fiscaal partner. Het tarief wordt verhoogd van 30% naar circa 33%.
In de brief die de staatssecretaris naar de Tweede Kamer heeft gestuurd wordt het volgende overzicht gegeven.
Box 3 nu |
Box 3 straks |
Vermogen (bezittingen min schulden):
|
Bezittingen:
|
Forfaitair rendement over rendementsgrondslag (vermogen min heffingvrij vermogen € 30.846): a) van € 0 t/m € 72.797: 1,80% a + b + c = rendement box 3 |
Forfaitair rendement over vermogen: a) waarde van al het spaargeld: 0,09% a + b – c = inkomen box 3 |
Rendement box 3 = belastbaar inkomen box 3 |
Inkomen box 3 min heffingvrij inkomen = belastbaar inkomen box 3 |
Tarief: 30% |
Tarief: 33% |
Peildatumarbitrage binnen box 3: niet mogelijk |
Peildatumarbitrage binnen box 3: ontmoedigd met wetgeving |
Voor het afbakenen van spaargeld zal worden aangesloten bij het begrip ‘deposito’ zoals bepaald in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De forfaitaire spaarrente wordt net als nu gebaseerd op de meest recent beschikbare (gemiddelde) spaarrente. Dit biedt volgens de staatssecretaris voordelen ten opzichte van het heffen over de werkelijke spaarrente, zowel voor belastingplichtigen als voor de uitvoerenden. Voor overige bezittingen en schulden blijven de rendementspercentages ook forfaitair.
Het nieuwe systeem is wel gevoeliger voor belastingontwijking, omdat het gunstig kan zijn rond de peildatum beleggingen om te zetten in spaargeld. In het aangekondigde wetsvoorstel zullen dan ook maatregelen worden opgenomen om dit tegen te gaan, de zogenoemde anti-arbitragemaatregelen. Deze moeten momenteel nog nader worden uitgewerkt.
Commentaar Meijburg & Co
De staatssecretaris komt met de voorgestelde wijziging vooral belastingplichtigen met alleen spaargeld tegemoet. Bij een forfaitair rendement van 0,09% en een heffingvrij inkomen van € 400 betalen zij over de eerste (circa) € 440.000 geen belasting in box 3. Voor fiscale partners tezamen komt dat neer op het dubbele bedrag. We benadrukken dat het bedrag van € 440.000 de uitkomst is van het gehanteerde forfaitaire rendement voor spaargeld en heffingvrij inkomen en dat dit in 2022 waarschijnlijk anders zal zijn. Belastingplichtigen met voornamelijk beleggingen of onroerend goed (zoals een vakantiewoning of woning die wordt verhuurd) kunnen er juist sterk op achteruit gaan, zeker als zij de beleggingen of (vakantie)woning met een lening hebben gefinancierd. De lening kan immers niet meer rechtstreeks in de grondslag tegen de bezittingen worden afgezet, maar wordt slechts tegen 3,03% in aanmerking genomen – en de beleggingen of het onroerend goed tegen 5,33%. Overigens zullen ook deze percentages in 2022 waarschijnlijk anders zijn. De verhoging van het tarief van 30% naar 33% vindt de staatssecretaris verder noodzakelijk, omdat de aanpassing van box 3 volgens hem budgetneutraal dient te verlopen. De tegemoetkoming aan spaarders gaat dus ten koste van de belastingplichtigen met ‘overige’ box 3-bezittingen.
Vervolg
De staatssecretaris geeft aan dat het voorstel de komende tijd wordt uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat voor de zomer van 2020 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Daarbij zal ook in kaart worden gebracht wat de effecten zijn voor specifieke groepen. Het wetsvoorstel kan dan voor het einde van 2020 in de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. De Belastingdienst moet vervolgens voldoende tijd hebben om deze grote structuurwijziging door te voeren, waarbij het streven is dat het nieuwe systeem per 1 januari 2022 in werking treedt. Voor de langere termijn zal het kabinet meer fundamentele beleidsopties op het terrein van belasten van vermogen laten uitwerken.