Kwalificatie beleggingsfondsen vanaf 1 januari 2025: meer duidelijkheid door het Fondsenbesluit en kennisgroepstandpunt Belastingdienst
Op respectievelijk 4 en 6 december 2024 zijn een kennisgroepstandpunt van de Belastingdienst over het Duitse Sondervermögen en het zogenoemde Fondsenbesluit gepubliceerd.
Het Fondsenbesluit bevat het beleid vanaf 1 januari 2025 voor beleggingsfondsen voor gemene rekening. Vanaf 1 januari 2025 gelden namelijk nieuwe regels. Veel beleggingsfondsen die thans niet-transparant zijn worden in het nieuwe jaar wel transparant. Maar ook het omgekeerde kan het geval zijn. Ook binnenlandse vastgoedbeleggingsfondsen kunnen vennootschapsbelastingplichtig worden. Een wijziging van de kwalificatie kan ingrijpende gevolgen hebben voor de belastingheffing en de complianceverplichtingen van het beleggingsfonds en de participanten.
Het kennisgroepstandpuntleidt ertoe dat Duitse Sondervermögen vanaf 1 januari 2025 in beginsel allemaal als niet-transparant worden beschouwd voor Nederlandse fiscale maatstaven. Onder huidig recht worden Duitse Sondervermögen met slechts één deelnemer wel als fiscaal transparant beschouwd, waardoor wordt doorgekeken naar de achterligger. Als dit lichaam een vrijgestelde entiteit is (bijvoorbeeld een vrijgesteld overheidslichaam of kwalificerend pensioenfonds), dan zal er in Nederland geen belastingplicht voor de vennootschapsbelasting ontstaan of bestaat recht op een teruggave van dividendbelasting indien in Nederlandse aandelen is belegd. Vanaf 1 januari 2025 verandert dit dus volgens het kennisgroepstandpunt. Een voorbehoud wordt gemaakt voor Sondervermögen die gebruik hebben gemaakt van de zogenoemde Transparenzoption, op grond waarvan de inkomsten van het fonds niet bij het fonds maar bij zijn deelnemers worden belast. Het kennisgroepstandpunt maakt echter niet duidelijk of deze keuze er (zonder meer) toe leidt dat deze fondsen transparant zijn voor Nederlandse fiscale doeleinden. Als nadere beoordeling uitwijst dat het gebruikmaken van de Transparenzoption (§30(1) van het Investmentsteuergesetz) invloed heeft op de Nederlandse belastingheffing van het betreffende Sondervermögen, zal de kennisgroep van de Belastingdienst daarop ingaan in een apart standpunt.
Hieronder behandelen we de actuele ontwikkelingen op het punt van de kwalificatie van het fonds nader. Voor eerdere berichtgeving verwijzen we naar onze nieuwsberichten van 7 november en 22 november 2024. We gaan niet in op de wijzigingen voor fiscale beleggingsinstellingen.
1. Wettelijk kader vanaf 1 januari 2025
Op 1 januari 2025 wijzigen de volgende zaken:
- De open commanditaire vennootschap vervalt (‘open cv’).
- De definitie van het fonds voor gemene rekening (‘fgr’) wijzigt.
- De rechtsvormvergelijkingsmethode wordt wettelijk verankerd en in een algemene maatregel van bestuur verder uitgewerkt. Vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen worden hetzelfde behandeld als hun Nederlandse pendant. Voor niet-vergelijkbare rechtsvormen geldt dat in buitenlandse situaties de kwalificatie van het buitenland wordt gevolgd (de symmetrische methode) en dat in Nederlandse situaties deze rechtsvormen steeds vennootschapsbelastingplichtig worden (de vaste methode).
Ad 1. Vervallen van de open commanditaire vennootschap
Met ingang van 1 januari 2025 komt de kwalificatie ‘open cv’ te vervallen. Iedere cv wordt daardoor in principe als fiscaal transparant aangemerkt voor de heffing van vennootschapsbelasting, inkomstenbelasting, dividendbelasting en de conditionele bronbelasting. Deze aanpassing werkt ook door naar buitenlandse rechtsvormen die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse cv (‘cv-achtigen’, zoals limited partnerships of de Duitse GmbH & Co KG). Alle vennoten van een open cv(-achtige) – zowel beherende als commanditaire – worden per 1 januari 2025 in beginsel dus rechtstreeks voor hun gerechtigdheid in de bezittingen, schulden, opbrengsten, uitgaven en kosten van de cv in de heffing betrokken.
De hoofdregel dat een cv fiscaal transparant is, lijdt daarentegen uitzondering als de cv kwalificeert als een fgr of als een omgekeerd hybride lichaam. In die gevallen wordt de cv(-achtige) toch als fiscaal non-transparant behandeld. Dit geldt zowel voor cv-achtigen die thans fiscaal transparant zijn als voor cv-achtigen die niet-transparant zijn. Alle Nederlandse en buitenlandse rechtsfiguren die aan de nieuwe definitie van open fonds voor gemene rekening voldoen, worden dus in beginsel vennootschapsbelastingplichtig. Het Fondsenbesluit geeft nadere invulling over wanneer sprake is van een (open) fonds voor gemene rekening.
Het vervallen van de kwalificatie als een zelfstandig belastingplichtige open cv gaat in principe gepaard met een acute fiscale eindafrekening. Om dit te voorkomen is voorzien in overgangsrecht (zie onze berichtgeving van 22 november 2024). In de omgekeerde situatie, wanneer een transparante cv-achtige vanaf 1 januari 2025 zelfstandig belastingplichtige wordt, leidt dit ook tot afrekening bij de participanten. Voor deze situaties is niet voorzien in overgangsrecht.
Ad 2. Aanpassen definitie fonds voor gemene rekening
Met ingang van 1 januari 2025 wijzigt de definitie van het fgr. De definitiewijziging kan meebrengen dat bepaalde fondsen niet langer als fgr kwalificeren. Of andersom: dat bepaalde transparante fondsen als niet-transparante fgr gaan kwalificeren. Per 1 januari 2025 is als regel sprake van een fgr als:
- sprake is van een fonds;
- sprake is van beleggen of anderszins aanwenden van gelden voor en ten behoeve van meerdere beleggers;
- een fonds kwalificeert als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft, c.q. de ICBE-richtlijn of de AIFM-richtlijn, daaronder ook begrepen fondsen die onder artikel 1:13a Wft of artikel 2:66a Wft (‘light-regime’) vallen;
- sprake is van verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid.
In het Fondsenbesluit worden bovengenoemde elementen nader toegelicht, zie hierna.
De voorwaarde van de verhandelbaarheid van de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fgr houdt in dat de bewijzen (ook) aan derden kunnen worden vervreemd. Van verhandelbaarheid is geen sprake indien de vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fgr, een zogeheten inkoopfonds. Het toestemmingsvereiste zoals dat in de huidige definitie nog tot niet-verhandelbaarheid kan leiden komt te vervallen.
Onder voorwaarden hebben beleggingsfondsen tot eind 2025 de tijd om te herstructureren naar een zogeheten inkoopfonds, teneinde hun fiscale transparantie te behouden (zie ook uitgebreid onze berichtgeving van 7 november 2024).
De definitiewijziging kan meebrengen dat een fonds per 2025 niet langer kwalificeert als een zelfstandig belastingplichtig fgr. Dit gaat in principe gepaard met een acute fiscale eindafrekening. In dit kader is voorzien in overgangsrecht (zie onze berichtgeving van 22 november 2024). In de omgekeerde situatie is niet voorzien in overgangsrecht.
Ad 3. Verankeren rechtsvormvergelijkingsmethode, symmetrische methode en vaste methode
Voor de Nederlandse belastingheffing vindt de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen op dit moment plaats op grond van criteria neergelegd in de rechtspraak, alsmede op grond van de zogenoemde rechtsvormvergelijkingsmethode die is neergelegd in een kwalificatiebesluit. Met de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt dit principe van rechtsvormvergelijking wettelijk vastgelegd. De wijze waarop de rechtsvormvergelijking moet worden gedaan, is niet in de wet bepaald maar wordt ingevuld in het Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen.
Als de buitenlandse rechtsvorm vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm, dan wordt deze kwalificatie van de Nederlandse rechtsvorm gevolgd. Bij niet-vergelijkbaarheid geldt de vaste of de symmetrische methode.
Voorrangsregel
Opmerking verdient dat een kwalificatie als fgr dan wel transparant fonds – en de daarbij behorende fiscale kwalificatie als non-transparant onderscheidenlijk transparant – altijd voorgaat op een andere vergelijkbaarheidskwalificatie (voorrangregels). Een transparant fonds is een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, tenzij dat fonds een fgr is.
2. Het Fondsenbesluit nader bekeken
In het Fondsenbesluit, dat van toepassing zal zijn met ingang van 2025 (waarbij ook het nieuwe kwalificatiebeleid ingaat), zijn de hierboven genoemde elementen als volgt toegelicht.
Fonds
Een fonds voor gemene rekening en een transparant fonds zijn geen civiele rechtsvormen. Beide begrippen staan voor een contractueel samenwerkingsverband met doorgaans een (zelfstandige) bewaarder en een (zelfstandige) beheerder. De beheerder van een fgr heeft naast rechtspersoonlijkheid ook een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), of is daarvan vrijgesteld. Met gebruik van het woord ‘fonds’ komt tot uitdrukking dat sprake is van een afgescheiden vermogen.
Behalen van voordelen voor meerdere deelgerechtigden
Voor zowel een fonds voor gemene rekening als een transparant fonds geldt dat sprake moet zijn van het verkrijgen van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden. Deze beleggingsvoordelen ontstaan uit het vermogen van twee of meer deelgerechtigden dat, met een (of meerdere) gemeenschappelijke beleggingsdoel(en), feitelijk is bijeengebracht. Bij dit doel moet het gaan om voordelen die worden behaald door het beleggen. Een beleggingsdoel is niet het behalen van louter fiscale voordelen. De termen ’voor gemene rekening’ (Wet Vpb) en ’collectief’ in collectief beleggen (Wft) zijn in dit verband synoniemen en betekenen dat sprake moet zijn van meer dan een deelgerechtigde. Een Duits Sondervermögen met meerdere deelgerechtigden voldoet aan deze eis. Een fonds met slechts één gerechtigde kan niet worden aangemerkt als een fgr of transparant fonds. Op 4 december 2024 heeft de kennisgroep van de Belastingdienst laten weten dat een Duits Sondervermögen met slechts één deelgerechtigde wel een fonds – lees: afgescheiden vermogen – is, maar niet vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtsvorm en daarom via de symmetrische methode als niet-transparant kwalificeert. Of dit EU-rechtelijk houdbaar is, is de vraag.
Beleggen of anderszins aanwenden van gelden
Het begrip ‘beleggen’ wordt fiscaalrechtelijk uitgelegd. Voor de vraag of sprake is van beleggen, en dus niet van ondernemen, wordt aangesloten bij de criteria die daarvoor in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. Met het zinsdeel ‘anderszins aanwenden van gelden’ wordt slechts een uitbreiding gegeven van het begrip beleggen. Dit zinsdeel betekent niet dat de activiteiten van het fgr of het transparante fonds een materiële onderneming mogen vormen.
Beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 Wft
Een belangrijke voorwaarde die met ingang van 2025 in de definitie van het fgr is opgenomen, is dat het fonds moet worden aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 Wft (of vergelijkbare buitenlandse toezichtsregels). De definities hiervan volgen uit geïmplementeerde EU-richtlijnen. Voor de beoordeling of een naar het recht van een EU-lidstaat opgerichte of aangegane rechtsvorm aan dit criterium voldoet, is de implementatie van deze richtlijnen in het recht van de betreffende lidstaat relevant. Een beleggingsfonds heeft in ieder geval geen rechtspersoonlijkheid.
Verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid
De verhandelbaarheid van de bewijzen van deelgerechtigdheid is al inbegrepen in de hiervoor genoemde definities van de Wft. Bewijzen van deelgerechtigdheid moeten kunnen worden vervreemd (bijvoorbeeld aan derden, aan groepsmaatschappijen of bloed- en aanverwanten). Bij een overgang van bewijzen van deelgerechtigdheid krachtens erfrecht onder algemene of bijzondere titel is geen sprake van vervreemding in vorenbedoelde zin. Daarentegen is bij andere overgangen krachtens algemene of bijzondere titel wel sprake van een vervreemding.
Als de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds (het zogenoemde inkoopfonds) worden de bewijzen als niet-verhandelbaar aangemerkt. Uit de fondsvoorwaarden moet blijken dat een (voorwaardelijk) inkooprecht van de deelgerechtigde geldt. Ook als het fonds de bewijzen van deelgerechtigdheid na (in)koop in portefeuille houdt om vervolgens de bewijzen opnieuw uit te geven, blijft sprake van niet-verhandelbare bewijzen en is het fonds geen fgr. Dat is ook het geval als de deelgerechtigde zijn bewijs van deelgerechtigdheid terug verkoopt aan het fonds, terwijl het fonds dat bewijs direct aan een door de deelgerechtigde aangewezen derde weer uitgeeft. Onder voorwaarden is ‘secondary trading’ ook mogelijk binnen een inkoopvariant.
Commentaar KPMG Meijburg & Co
De nieuwe kwalificatieregels en de gewijzigde definitie van fonds voor gemene rekening kunnen voor een andere kwalificatie van beleggingsfondsen zorgen per 1 januari 2025. Dat geldt zowel voor binnenlandse als buitenlandse beleggingsfondsen. Een andere kwalificatie heeft ook een andere belastingdruk op het rendement tot gevolg, zorgt voor andere complianceverplichtingen (denk aan het vervallen van de zogenoemde praktische regeling voor het doen van aangifte bij buitenlandse transparante beleggingsfondsen) en kan leiden tot fiscale afrekening bij het beleggingsfonds of de participanten.
Het is prettig dat ook het beleid reeds voor het jaareinde bekend is gemaakt. Maar toegegeven: het is wel heel erg kort dag om de gevolgen voor het beleggingsfonds en de participanten te analyseren en nog passende maatregelen te nemen. Zeker als overgangsrecht ontbreekt, zoals bij transparante beleggingsfondsen die niet-transparant zouden worden, kunnen de gevolgen ingrijpend zijn.
Tot slot valt op dat het besluit wel ingaat op het 1:1 Wft-vereiste, maar niet op situaties waarbij het fonds buiten de EU is gevestigd en verder ook niet onder de Wft (of vergelijkbare AIFM- of ICBE-toezichtwetgeving) valt.
Wilt je meer weten, neem dan gerust contact met ons of met je gebruikelijke Meijburgadviseur op.