KPMG-onderzoek naar bedrijfsopvolgingsregelingen
Bedrijfsopvolgingsregelingen afschaffen of versoberen? Het zou slecht nieuws zijn voor de veerkracht van de Nederlandse economie. De extra inkomsten voor de schatkist wegen namelijk niet op tegen de negatieve gevolgen van een zwakkere liquiditeit en solvabiliteit van familiebedrijven: werkgelegenheidsverlies en een verslechtering van de internationale concurrentiepositie. Dat blijkt uit onderzoek van KPMG, in opdracht van FBNed en Stichting Familie Onderneming.
Onderzoek naar afschaffing of versobering
Familiebedrijven 'gewoon' inkomstenbelasting en schenk- of erfbelasting laten betalen bij een aandelenoverdracht: het lijkt een logische gedachte. In de 'Bouwstenennotitie' van mei 2020 doet de staatssecretaris van Financiën daar dan ook voorstellen toe. Zowel de bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting (BOR) als de doorschuifregeling voor de inkomstenbelasting (DSR) zou kunnen worden afgeschaft, of in ieder geval flink versoberd. Het CPB berekende dat dit de schatkist jaarlijks 400 miljoen euro oplevert. Uit cijfers van de Belastingdienst is bovendien af te leiden dat driekwart van alle familiebedrijven over voldoende (vrije) middelen beschikt om die belasting te kunnen betalen.
In opdracht van FBNed en Stichting Familie Onderneming deed KPMG onderzoek naar de effecten van de mogelijke afschaffing van deze regelingen. De conclusies laten weinig aan duidelijkheid te wensen over: de gevolgen van de extra belastingdruk voor familiebedrijven zouden zo groot zijn, dat de Nederlandse economie en schatkist niet van afschaffing profiteren, maar er juist jaarlijks minimaal 122 miljoen euro op achteruitgaan. In tijden van crisis kan deze 'schade' zelfs oplopen tot meer dan een miljard euro.
Flinke buffers, maar niet zonder reden
De oorzaak daarvan is dat de extra belastingdruk de sterke financiële positie, en dus de weerbaarheid van familiebedrijven, ondergraaft. Familiebedrijven houden traditioneel bijna altijd flinke buffers aan en keren meestal weinig dividend uit. De aandeelhouders – leden van de familie – vinden het immers belangrijker dat de continuïteit van de onderneming is gewaarborgd dan dat ze een hoge winstuitkering krijgen. Het gevolg is dat dit type bedrijf in tijden van crisis minder snel in de problemen komt en bijvoorbeeld ook minder snel werknemers hoeft te ontslaan.
Dat is ook weer gebleken tijdens de recente economische crisis door het uitbreken van de COVID-19-pandemie. Bij familiebedrijven in Nederland daalde de werkgelegenheid in 2020 met 0,5 procent, terwijl dat voor de hele economie 2,8 procent was. Tijdens en na de financiële crisis van 2008 bleek dit verschil ook heel duidelijk. Talloze bedrijven moesten in die jaren medewerkers gedwongen ontslaan, maar bij familiebedrijven ging het om 34 procent van de ondernemingen en bij niet-familiebedrijven om 58 procent.
De 270.000 familiebedrijven die Nederland rijk is nemen dus in de economie een bijzondere positie in, die van buffer. Die positie wordt verzwakt als bij overdracht van aandelen geen beroep meer gedaan kan worden op de DSR en de BOR. Want dan moet direct 41,5 procent van de waarde van de nalatenschap aan IB en schenk- of erfbelasting worden betaald.
Zoals gezegd kunnen volgens berekeningen van de Belastingdienst veel familiebedrijven dat ook betalen, maar uit het onderzoek van KPMG blijkt dat in de steekproef die de Belastingdienst gebruikt de grote familiebedrijven ondervertegenwoordigd zijn. Als die in financiële problemen komen, zijn de gevolgen – bijvoorbeeld qua werkgelegenheid – ernstiger dan bij kleine bedrijven. Bovendien gaat het alleen om afschaffing van de BOR; het aanpakken van de doorschuifregeling is niet in de rekensommen betrokken.
Privévermogen in de onderneming
In de enquête die deel uitmaakt van het KPMG-onderzoek geven de respondenten een minder gunstig beeld. Het privévermogen (waaruit de belastingclaim betaald zou moeten worden) blijkt zich om te beginnen bijna altijd in de onderneming te bevinden. Driekwart geeft daarom aan dat de financiële weerbaarheid van de onderneming zou worden aangetast door afschaffing van de regelingen. Het investeringsniveau (70 procent) en de innovatiecapaciteit (48 procent) lijden daar ook onder.
Wat betekent dit? Van de 224 respondenten geeft 78 procent aan van plan te zijn de komende tien jaar aandelen over te dragen aan de volgende generatie. Zouden de BOR en de DSR worden afgeschaft, dan verwacht een kwart dat het bedrijf dan waarschijnlijk verkocht moet worden. 35 procent zegt dat (in ieder geval) de continuïteit van de onderneming in gevaar zou komen. 14 procent zegt verhuizing naar het buitenland te overwegen om die continuïteit te waarborgen.
Eerder en meer besparen
Deze zwakkere financiële positie leidt ertoe dat familiebedrijven in tijden van tegenslag en crisis eerder en meer zullen moeten besparen: op personeel, op innovatie, op marketing, et cetera. In combinatie met een verslechtering van de internationale concurrentiepositie berekent KPMG dat de economische schade van afschaffing van deze regelingen jaarlijks op zijn minst 522 miljoen euro gaat kosten. Uitgaand van de al genoemde 400 miljoen euro aan opbrengsten voor de schatkist, resulteert dan een negatief economisch effect van minimaal 122 miljoen euro. In crisistijden zouden bovendien de (dan) magere buffers van familiebedrijven tot (veel) meer ontslagen leiden, waardoor dat negatieve effect tot boven de 1 miljard euro kan oplopen.
Zo kan het afschaffen van deze bedrijfsopvolgingsregelingen werken als een economische boemerang. Lagere buffers bij familiebedrijven gaan ten koste van de robuustheid van de Nederlandse economie en daar is niemand bij gediend, ook de schatkist niet.