KPMG België-Nederland Nieuwsbrief | Maart 2025

27 maart 2025
nieuwsbrief

Inhoud

Naar boven

1. Regeerakkoord De Wever I: aangekondigde exitbelasting voor rechtspersonen in hoofde van de aandeelhouder

In een speciale editie van deze nieuwsbrief informeerden we u over de aangekondigde fiscale maatregelen in het recente regeerakkoord van de nieuwe Belgische regering De Wever I. In de definitieve tekst van het regeerakkoord is onder meer vastgelegd dat de emigratie van een rechtspersoon fiscaal zal worden behandeld als een fictieve liquidatie. Dit houdt in dat wanneer een Belgische vennootschap haar fiscale zetel – dat wil zeggen: haar maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer – naar het buitenland verplaatst, zij geacht wordt te zijn geliquideerd.

Het concept van een fictieve liquidatie bij emigratie is niet nieuw en is reeds bekend binnen de Belgische vennootschapsbelasting. Wanneer een Belgische vennootschap haar maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur verplaatst naar het buitenland, wordt dit nu al fiscaal in principe gelijkgesteld met een liquidatie van de vennootschap. Slechts indien voldaan is aan bepaalde voorwaarden, kan een zetelverplaatsing naar een andere EU-lidstaat voor de heffing van Belgische vennootschapsbelasting belastingneutraal plaatsvinden. 

Uitbreiding exitbelasting?

Wellicht is het de bedoeling van het regeerakkoord om in de toekomst ook de aandeelhouders van de emigrerende vennootschap te belasten. Als dat het geval is, zou dat mogelijk een aanvullende heffing bij zetelverplaatsing introduceren in de personenbelasting (aandeelhouders natuurlijke personen) of vennootschapsbelasting (aandeelhouders vennootschappen). Tot nu toe is dit niet het geval, mede op basis van de huidige rulingpraktijken, aangezien er vanwege de continuïteit van de rechtspersoon geen daadwekelijke uitkering of verrijking voor de aandeelhouder plaatsvindt bij zetelverplaatsing. Het regeerakkoord lijkt hier aldus mogelijk verandering in te willen brengen door de aandeelhouder alsnog te belasten. 

Gevolgen voor de praktijk

Hoewel er in de eerste plaats discussie kan zijn over het feit of deze nieuwe regelgeving verenigbaar is met het EU-recht, zijn wij van mening dat deze nieuwe maatregel de nodige aandacht verdient. De impact in hoofde van de aandeelhouder kan immers zeer groot zijn. Het is dus de vraag welke vorm deze nieuwe exitbelasting zal aannemen. Op dit moment zijn verdere details echter nog onbekend.

We verwachten dat de nieuwe exitbelasting reeds in werking zal treden vanaf de zomer van 2025 en hopen dat er op korte termijn meer details bekend worden. Wij houden u uiteraard op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen.

Dorien Christiaen en Ann-Sophie Smets

Naar boven

2. Aanscherping Nederlandse btw-suppletieplicht per 1 januari 2025

Met ingang van 1 januari 2025 zijn Nederlandse btw-ondernemers verplicht om fouten in hun btw-aangiften van de afgelopen vijf jaar binnen acht weken te corrigeren. Deze wijziging is aangekondigd door de Nederlandse staatssecretaris van Financiën in het Eindejaarsbesluit 2024 en heeft tot doel de efficiëntie en nauwkeurigheid van btw-aangiften te verbeteren.

Suppletieplicht en achtergrond wijziging

De suppletieplicht verplicht Nederlandse btw-ondernemers om eerder ingediende btw-aangiften te corrigeren via een btw-suppletie als de correcties resulteren in een te betalen of te ontvangen btw-bedrag van meer dan € 1.000. Correcties die leiden tot een betaling of teruggaaf van € 1.000 of minder kunnen ondernemers verwerken in hun eerstvolgende reguliere btw-aangifte. 

Voorheen moesten ondernemers een suppletie indienen voordat zij wisten of redelijkerwijs konden vermoeden dat de Belastingdienst op de hoogte was van de fouten in hun aangiften. Bovendien moesten zij dit ‘zo spoedig mogelijk’ doen na het ontdekken van de onjuistheden. Een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant in 2023 bepaalde echter dat alleen de eerste termijn van belang was, waardoor het niet langer mogelijk was ondernemers te beboeten voor het niet spoedig genoeg indienen van een suppletie. Volgens de staatssecretaris is hierdoor de stimulans om zo spoedig mogelijk te suppleren verminderd.

Om te voorkomen dat ondernemers te lang wachten met het corrigeren van hun aangiften, is nu met ingang van 1 januari 2025 vastgelegd dat ondernemers moeten suppleren voordat zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat de Belastingdienst op de hoogte is van de fouten, maar niet later dan acht weken nadat de ondernemer de onjuistheid of onvolledigheid heeft geconstateerd.

Gevolgen van het niet (tijdig) suppleren

Indien een ondernemer niet tijdig aan de suppletieplicht voldoet, kan de Nederlandse Belastingdienst een vergrijpboete opleggen. Dit kan echter alleen als het niet (tijdig) suppleren te wijten is aan opzet of grove schuld van de ondernemer. De Belastingdienst moet dit kunnen aantonen met feiten en omstandigheden die buiten redelijke twijfel vaststaan. De boete kan oplopen tot maximaal 100% van de na te heffen btw. Voor suppleties die niet leiden tot een te betalen btw-bedrag kan de Belastingdienst geen boete opleggen.

Volledigheidshalve merken wij op dat de Belastingdienst bij een suppletie naar een alsnog te betalen btw-bedrag geen verzuim- of vergrijpboete voor het te laat betalen van de btw oplegt, mits de btw-ondernemer suppleert voordat de Belastingdienst van de onjuistheden in zijn eerdere btw-aangifte(n) op de hoogte is. 

Belang voor de praktijk

Ondanks dat het nog onduidelijk is hoe de Belastingdienst de nieuwe termijn van acht weken precies zal uitleggen en handhaven, is het cruciaal voor ondernemers om snel te handelen na het ontdekken van fouten in een btw-aangifte. Het tijdig corrigeren van fouten kan boetes en extra kosten, zoals belastingrente, voorkomen. Suppleties die leiden tot een te betalen btw-bedrag kunnen namelijk leiden tot belastingrente, tenzij ze binnen drie maanden na afloop van dat kalender- of boekjaar worden ingediend.

Gezien deze veranderingen raden wij ondernemers aan hun btw-aangiften regelmatig te controleren en eventuele fouten zo snel mogelijk te corrigeren. Bij vragen over de nieuwe termijn van acht weken of andere aspecten van de suppletieplicht kunnen ondernemers contact opnemen met een van onze btw-specialisten of hun Meijburgcontactpersoon.

Noël Lürken en Menno Steijvers

Naar boven

3. Vergelijking gewijzigde Nederlandse 30%-regeling met aangekondigde wijzigingen Belgische expatregime

In de juni 2022-editie van deze nieuwsbrief maakten wij een vergelijking tussen het Belgische expatregime en de Nederlandse 30%-regeling. Inmiddels is de Nederlandse regeling op verschillende punten aangepast en versoberd. Ook worden diverse wijzigingen aan het Belgische expatregime verwacht naar aanleiding van het recent gepubliceerde regeerakkoord van de nieuwe Belgische federale regering. Hieronder maken wij graag een vernieuwde vergelijking van beide stelsels. 

Voorwaarden toepassing expatregimes

Werking regeling en salarisvereisten

De Nederlandse 30%-regeling geeft werkgevers de mogelijkheid om een belastingvrije vergoeding van maximaal 30% van het loon te verstrekken aan schaarse en specifieke deskundige werknemers aangeworven vanuit het buitenland voor een maximale periode van vijf jaar. Om in aanmerking te komen voor de 30%-regeling moet worden voldaan aan de salarisnorm (na toepassing van de 30%-regeling) van € 46.660 (2025). Voor ingekomen werknemers onder de 30 jaar met een mastergraad in het wetenschappelijk onderwijs of een gelijkwaardige buitenlandse graad is de salarisnorm € 35.468 (2025). Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. 

Sinds 1 januari 2024 is de 30%-vergoeding afgetopt en wordt de maximale vergoeding berekend tot het loon van de zogenoemde balkenendenorm (‘WNT-norm’, in 2025: € 246.000). 

Het Belgische expatregime biedt eveneens de mogelijkheid om een vergoeding van maximaal 30% van het brutosalaris te verstrekken, vrij van bedrijfsvoorheffing, personenbelasting en socialezekerheidsbijdragen. Voor de toepassing van het Belgische expatregime dient men een minimale brutobezoldiging van € 75.000 op jaarbasis te kunnen voorleggen. Dit minimumsalaris bestaat uit het brutosalaris voor de aftrek van socialezekerheidsbijdragen, inclusief onder andere het vakantiegeld, een dertiende maand, reeds bekende en vaststaande bonussen en het voordeel van een bedrijfswagen. Bovendien is het vermelde minimumsalaris niet van toepassing voor ingekomen onderzoekers. 

In het federaal regeerakkoord van 31 januari 2025 van de nieuwe Belgische federale regering werd een verlaging van het vereiste minimumsalaris aangekondigd voor ingekomen belastingplichtigen van € 75.000 naar € 70.000. Het is op dit moment nog niet duidelijk vanaf wanneer deze wijziging van kracht gaat zijn. 

Ingekomen werknemers of bedrijfsleiders

Werknemers of bedrijfsleiders die reeds als een Belgisch fiscaal inwoner beschouwd werden in de 60 maanden voor de start van hun tewerkstelling in België, kunnen niet in aanmerking komen voor de toepassing van het Belgische expatregime. Voor de toepassing van de Nederlandse 30%-regeling komen werknemers of bedrijfsleiders die reeds in Nederland woonden of werkten in principe niet in aanmerking voor het regime. Hier geldt echter wel een uitzondering voor een werknemer die binnen een jaar na het behalen van zijn PhD in Nederland gaat werken. Bovendien mag de werknemer niet binnen 150 kilometer van de grens hebben gewoond in de 60 maanden (België) of in 16 van de 24 maanden (Nederland) voor aanvang van de tewerkstelling. De Belgische regeling kan evenmin worden toegepast als de werknemer in de loop van de 60 maanden voor aanvang reeds onderworpen was aan de Belgische belasting voor niet-inwoners ten aanzien van Belgische beroepsinkomsten. 

Een ander relevant verschil is dat in België een bedrijfsleider slechts onder voorwaarden in aanmerking komt voor het expatregime. Zo geldt de Belgische regeling alleen voor zover de bedrijfsleider is belast met het dagelijks bestuur van de onderneming, maar niet voor oprichters van de betreffende vennootschap of grootaandeelhouders (meer dan 30% belang). In Nederland geldt daarentegen geen beperking voor bestuurders, oprichters of grootaandeelhouders, mits de betreffende persoon in (fictieve) dienstbetrekking staat tot een Nederlandse inhoudingsplichtige en ‘in het buitenland is aangeworven’. 

Verder kan in geval van uitzending naar België alleen gebruik worden gemaakt van het expatregime bij terbeschikkingstelling binnen een multinationale groep, waar in Nederland terbeschikkingstelling van werknemers door niet-groepsvennootschappen niet per definitie wordt uitgesloten. De toepassing van het Belgische expatstatuut is wel mogelijk voor een individu dat rechtstreeks vanuit het buitenland is aangeworven, zelfs door een puur Belgische onderneming, zonder deel uit te maken van een multinationale groep. In Nederland geldt de 30%-regeling ten slotte onder voorwaarden ook voor vanuit Nederland naar het buitenland uitgezonden werknemers, terwijl de expatregeling in België beperkt is tot inkomende arbeidskrachten.

Wijzigingen expatregime en 30%-regeling

Nederland

Per 1 januari 2027 wordt in Nederland een vast forfait van 27% ingevoerd. Voor de jaren 2025 en 2026 blijft een percentage van 30% van kracht. Het constante forfait van 27% zal gelden voor zowel ingekomen als uitgezonden werknemers. Onder uitgezonden werknemers wordt een specifieke groep werknemers verstaan die door een inhoudingsplichtige naar het buitenland wordt uitgezonden, zoals diplomatiek personeel, militairen en werknemers die in een bepaald(e) regio of land werken.

Voor ingekomen werknemers bij wie uiterlijk op 31 december 2023 de 30%-regeling is toegepast is overgangsrecht van toepassing. Dit betekent dat deze werknemers gedurende de gehele looptijd van hun beschikking recht houden op een onbelaste vergoeding van 30% en de huidige (geïndexeerde) salarisnormen. Voor ingekomen werknemers bij wie in 2024 voor het eerst de 30%-regeling is toegepast, geldt vanaf 1 januari 2027 het forfait van 27%. De huidige (geïndexeerde) salarisnormen blijven echter gedurende de resterende looptijd van hun beschikking van toepassing.

Met ingang van 1 januari 2025 is bovendien de partiële buitenlandse belastingplicht afgeschaft. Dit betekent dat wanneer werknemers gebruikmaken van de 30%-regeling, zij niet meer als niet-inwoner/buitenlands belastingplichtige worden behandeld voor toepassing van box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang) en box 3 (inkomen sparen en beleggen), ondanks dat zij in Nederland wonen. Werknemers aan wie al op 31 december 2023 de 30%-regeling was toegekend, kunnen op basis van overgangsrecht nog tot en met 2026 gebruikmaken van de partiële buitenlandse belastingplicht. 

België

Ook aan Belgische kant worden enkele wijzigingen verwacht naar aanleiding van het federale regeerakkoord van 31 januari 2025. Naast de verlaging van het minimumsalaris voor ingekomen belastingplichtigen van € 75.000 naar € 70.000 op jaarbasis, is een verhoging aangekondigd van de maximale belastingvrije vergoeding van 30% naar 35%, die door de werkgever kan worden toegekend boven op het salaris van de werknemer, bedrijfsleider of onderzoeker als een werkgeverskost. 

Naast de verhoging van de percentages is aangekondigd dat het plafond van € 90.000 op jaarbasis aan belastingvrije vergoedingen wordt afgeschaft. Hierdoor wordt een maximum van 35% van het salaris, boven op het nieuwe minimumsalaris van € 70.000, als een belastingvrije vergoeding beschouwd.

Momenteel is het wachten op de vertaling van het vermelde akkoord in de nodige Belgische wetgeving. Het is nog niet duidelijk of de voordelen ook van toepassing zullen zijn op de reeds lopende statuten. Er wordt wel verwacht dat de gunstigere voorwaarden met terugwerkende kracht al vanaf 1 januari 2025 van toepassing gaan zijn.

Overige voordelen van de expatregimes

Met de toepassing van het Belgische expatregime kan de (terug)betaling door de werkgever van bepaalde niet-wederkerende kosten, zoals de kosten voor de verhuizing naar België, kosten voor eerste installatie en schoolkosten (onder bepaalde voorwaarden) eveneens belastingvrij en vrij van Belgische socialezekerheidsbijdragen plaatsvinden. Ook in Nederland kunnen bepaalde expatgerelateerde kosten boven op de onbelaste 30%-vergoeding worden vergoed (bijvoorbeeld verhuiskosten en internationale schoolgelden).

Onder de oude Belgische kaderregeling (overgangsregeling van toepassing tot en met 31 december 2023) werd de genieter nog steeds beschouwd als Belgisch fiscaal niet-inwoner, zelfs indien de genieter samen met zijn gezin in België ging wonen. Met de toepassing van het nieuwe expatregime zijn de algemene regels inzake fiscaal inwonerschap in België van toepassing op de ingekomen werknemer, bedrijfsleider of onderzoeker. Derhalve zullen de ingekomen belastingplichtigen in het nieuwe stelsel in principe als fiscaal inwoner van België beschouwd worden, tenzij zij fiscaal inwoner zijn van een ander land op basis van de bepalingen van het desbetreffende dubbelbelastingverdrag en zij dit jaarlijks kunnen aantonen aan de hand van een woonplaatsattest. Door het afschaffen van de partiële buitenlandse belastingplicht in Nederland per 1 januari 2025 geldt onder de 30%-regeling in Nederland hetzelfde voor nieuwe werknemers die vanaf 1 januari 2024 kwalificeren voor de 30%-regeling.

Een ander voordeel van de Nederlandse 30%-regeling is dat een werknemer onder de 30%-regeling een buitenlands rijbewijs kan omwisselen voor een Nederlands rijbewijs. 

Looptijd en aanvraag van de expatregimes

Het nieuwe Belgische expatregime kent een maximale looptijd van vijf jaar, die op verzoek (na een nieuwe aanvraag) kan worden verlengd met nog eens drie jaar tot in totaal acht jaar. In Nederland geldt sinds 2019 een looptijd van maximaal vijf jaar, zonder mogelijkheid tot verlenging. Voor uitgezonden werknemers geldt in beginsel een onbeperkte termijn, gedurende de periode waarin de uitzending voortduurt.

Overigens kan in de Nederlandse 30%-regeling de maximale looptijd worden gekort op basis van een eerder verblijf of eerdere tewerkstelling van de werknemer in Nederland in de afgelopen 25 jaar. Bepaalde korte periodes van tewerkstelling of verblijf in Nederland worden daarbij niet in aanmerking genomen.

De aanvraag van het Belgische expatregime dient ten slotte binnen drie maanden na de start van tewerkstelling in België te worden ingediend. De termijn kan niet verlengd worden en het gaat om een strikte vervaltermijn. Aanvragen ingediend na deze termijn worden niet toegelaten. In Nederland bedraagt de aanvraagtermijn in beginsel vier maanden na aanvang van de tewerkstelling. Wordt buiten deze termijn een verzoek ingediend, dan kan de 30%-regeling toch worden toegepast, maar niet per aanvang van de tewerkstelling. In dat geval is de regeling van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan.

Conclusie

Zowel België als Nederland trachten met deze gunstige belastingregimes deskundigen uit het buitenland aan te trekken. Bij het opzetten van het nieuwe belastingregime in België was de Nederlandse 30%-regeling duidelijk een inspiratiebron, al zijn er ook een aantal duidelijke verschillen. Terwijl we in Nederland een aangekondigde vermindering van de voordelen opmerken, wordt in België een toename van de voordelen en een uitbreiding van het toepassingsgebied verwacht. 

Carolien Van Echelpoel, Simon Van Speybroeck, Isabelle Van Langenhove, Esther Schutte en Esmiralda Pasma

Naar boven

4. Rechtbank Zeeland-West-Brabant: Nederlandse belastingheffing over fictieve vervreemdingswinst bij emigratie naar België niet in strijd met belastingverdrag

De fiscale behandeling van inkomsten uit aanmerkelijk belang bij emigratie blijft in Nederland een veelbesproken onderwerp, vooral in grensoverschrijdende situaties tussen Nederland en België. Recent heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin werd beoordeeld of Nederland onder toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en België (‘verdrag’) belasting mag heffen over de fictieve vervreemdingswinst uit aandelen in een in België gevestigde vennootschap bij emigratie van een belastingplichtige naar België.

De casus

In deze zaak verhuisde een belastingplichtige in 2018 van Nederland naar België en hield hij een aanmerkelijk belang in zowel een in Nederland gevestigde vennootschap als een in België gevestigde vennootschap. Na zijn emigratie heeft de belastingplichtige in 2019 de aandelen in de Belgische vennootschap vervreemd. Bij emigratie werd door de Nederlandse belastinginspecteur een conserverende aanslag opgelegd, waarin de waardeaangroei van de aandelen in de Belgische vennootschap werd belast met inkomstenbelasting in box 2. 

Een conserverende aanslag wordt onder andere opgelegd wanneer een belastingplichtige met een aanmerkelijk belang emigreert naar een ander land. Deze aanslag voorkomt dat belasting over de ongerealiseerde waardestijging van de aandelen wordt ontlopen door vertrek uit Nederland. Het bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting in box 2 wordt berekend over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aandelen op het moment van emigratie en de verkrijgingsprijs. De belastingplichtige maakte hiertegen bezwaar en voerde aan dat Nederland op basis van het verdrag niet mocht heffen over de aandelen in de Belgische vennootschap. 

Stelling van de belastingplichtige

De belastingplichtige stelt dat artikel 13, paragraaf 5 van het verdrag (‘emigratiebepaling’) de heffingsbevoegdheid van Nederland over vermogenswinsten na emigratie beperkt tot aandelen in vennootschappen die fiscaal inwoner zijn van Nederland. Volgens hem betekent dit dat Nederland na emigratie geen belasting had mogen heffen over de waardestijging van zijn aandelen in de Belgische vennootschap, omdat deze vennootschap fiscaal inwoner is van België.

Hij betoogt dat de emigratiebepaling een specifieke en uitputtende regeling bevat voor de heffing over vermogenswinsten van aanmerkelijkbelanghouders en dat deze bepaling uitsluitend ziet op Nederlandse vennootschappen. Aangezien de Belgische vennootschap niet in Nederland gevestigd is, zou Nederland volgens de belastingplichtige op basis van de emigratiebepaling niet mogen heffen, in afwijking op de hoofdregel dat de woonstaat van de belastingplichtige mag heffen onder artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag. Volgens de belastingplichtige is het doel van deze bepaling om de heffing over de vermogenswinst bij feitelijke vervreemding van aandelen in een Belgische vennootschap aan België toe te wijzen. Hierdoor zou Nederland volgens hem geen conserverende aanslag mogen opleggen over de waardeaangroei van de aandelen in de Belgische vennootschap.

Daarnaast voert belanghebbende aan dat de goede verdragstrouw die Nederland en België in acht moeten nemen bij toepassing van het verdrag in de weg staat aan de conserverende aanslag ten aanzien van de Belgische aandelen. Hij stelt dat Nederland zich niet mag beroepen op de algemene heffingsregels van artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag, omdat de emigratiebepaling een bijzondere regeling is die de hoofdregel opzijzet. Het opleggen van een conserverende aanslag over de aandelen in de Belgische vennootschap zou volgens de belastingplichtige daarom in strijd zijn met de bedoeling van het verdrag en dus in strijd met de goede verdragstrouw die België en Nederland in acht moeten nemen bij toepassing van het verdrag.

Ten slotte betwist belanghebbende dat een eerder arrest van de Hoge Raad over deze kwestie van toepassing is, omdat dat arrest werd gewezen onder het vorige belastingverdrag tussen beide landen, met een andere tekst en systematiek. In dat arrest besliste de Hoge Raad dat het opleggen van een conserverende aanslag over aandelen in een aantal Nederlandse vennootschappen bij emigratie naar België niet in strijd was met de bepalingen uit het vorige verdrag uit 1970. De belastingplichtige is van mening dat de tekst en bedoeling van de bepalingen in het huidige verdrag wezenlijk afwijken en dat hieruit blijkt dat Nederland niet langer belasting mag heffen over aandelen in een buitenlandse vennootschap na emigratie van de belastingplichtige.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de conserverende aanslag terecht is opgelegd en dat Nederland onder het verdrag ook heffingsbevoegd is over de waardeaangroei van de aandelen in de Belgische vennootschap op het tijdstip onmiddellijk voor de emigratie naar België. 

Nederland is heffingsbevoegd op basis van artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag

De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag bepaalt dat vermogenswinsten bij vervreemding van aandelen in principe belastbaar zijn in de woonstaat van de vervreemder. Op het moment van de daadwerkelijke vervreemding van de aandelen was de belastingplichtige woonachtig in België. Op het moment van de fictieve vervreemding (direct voorafgaand aan de emigratie) was belanghebbende echter nog inwoner van Nederland. Op basis van het territorialiteitsbeginsel heeft Nederland volgens de rechtbank derhalve het recht om te heffen over de waardestijging die zich in de periode van binnenlandse belastingplicht heeft voorgedaan.

De rechtbank volgt daarmee de uitleg van de inspecteur dat artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag Nederland toestaat te heffen over de waardestijging van de aandelen zolang belanghebbende nog inwoner van Nederland was. Volgens de rechtbank is dit ook conform het eerdere arrest van de Hoge Raad en dus niet in strijd met de goede verdragstrouw.

De emigratiebepaling wijzigt dit heffingsrecht niet

Belanghebbende stelde dat de emigratiebepaling een uitputtende regeling bevat die Nederland verbiedt te heffen over de aandelen in een Belgische vennootschap en daarmee artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag opzijzet. De rechtbank verwerpt dit standpunt en overweegt dat:

  • de strekking van de emigratiebepaling in het huidige verdrag ongewijzigd is ten opzichte van de emigratiebepaling in het voorgaande verdrag, namelijk dat Nederland ook na emigratie van een inwoner naar België gedurende een bepaalde periode nog mag heffen over de verkoopwinst uit aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap. Deze bepaling doet volgens de rechtbank in beide verdragsversies geen afbreuk aan het uitgangspunt uit artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag dat Nederland volledig heffingsbevoegd is zolang de aandeelhouder inwoner is van Nederland;
  • in de gezamenlijke toelichting van Nederland en België op het huidige verdrag geen steun is te vinden voor de stelling van de belastingplichtige dat de emigratiebepaling een uitputtende regeling bevat die zich niet verdraagt met het opleggen van een conserverende aanslag, maar dat de emigratiebepaling een aanvullende bepaling is die naast de regeling in artikel 13, paragraaf 4 van het verdrag staat die is bedoeld om dubbele belastingheffing bij invordering van de conserverende aanslag te voorkomen ingeval België bij een latere vervreemding ook belasting zou heffen;
  • de gezamenlijke toelichting met zich meebrengt dat het opleggen van de conserverende aanslag, ook voor zover het aandelen in een Belgische vennootschap betreft, niet in strijd is met de goede verdragstrouw.

Op basis van bovenstaande overwegingen concludeert de rechtbank dat de conserverende aanslag terecht is opgelegd en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. 

Wat betekent deze uitspraak?

Met deze uitspraak bevestigt de rechtbank dat Nederland bij emigratie mag heffen over de waardeaangroei van een aanmerkelijk belang, ongeacht of de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden fiscaal inwoner is van Nederland of België. Dit betekent dat belastingplichtigen die emigreren en een aanmerkelijk belang aanhouden in een buitenlandse vennootschap, bij vertrek ook rekening moeten houden met een conserverende aanslag. 

We zijn benieuwd of deze procedure wordt vervolgd in hoger beroep. In dat kader is mogelijk ook relevant of de invordering van de Nederlandse conserverende aanslag bij vervreemding van de aandelen na emigratie in strijd is met de goede verdragstrouw. Deze vraag is nog niet eerder voorgelegd aan de Hoge Raad, maar de Kennisgroep invordering & civiel recht van de Belastingdienst heeft onlangs een kennisgroepstandpunt gepubliceerd dat ook de invordering van een conserverende aanslag na emigratie niet in strijd komt met de goede trouw onder door Nederland afgesloten belastingverdragen. Voor meer informatie over dit standpunt verwijzen we naar de volgende bijdrage in deze nieuwsbrief.

Wij blijven deze ontwikkelingen volgen en houden u op de hoogte van verdere jurisprudentie en mogelijke gevolgen voor grensoverschrijdende fiscale situaties.

Miguel Ikpia en Pepijn van Eijk

Naar boven

5. Invordering conserverende aanslag niet in strijd met belastingverdragen volgens Kennisgroep Nederlandse Belastingdienst

De Kennisgroep invordering & civiel recht van de Nederlandse Belastingdienst heeft in een recent kennisgroepstandpunt bevestigd dat de invordering van een conserverende aanslag Nederlandse inkomstenbelasting (box 2) bij een dividenduitkering na emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder niet in strijd is met de goede verdragstrouw tussen Nederland en Spanje bij toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en Spanje. Hieronder lichten we eerst de systematiek van de Nederlandse conserverende aanslag toe, waarna we ingaan op het standpunt van de kennisgroep en de gevolgen in de relatie tussen Nederland en België.

Nederlandse conserverende aanslag

Bij emigratie van een aanmerkelijkbelanghouder van Nederland naar het buitenland is sprake van een fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang, waarvoor een conserverende aanslag inkomstenbelasting wordt opgelegd. In de conserverende aanslag wordt het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de oorspronkelijke verkrijgingsprijs van aandelen die een aanmerkelijk belang vormen belast met maximaal 31% inkomstenbelasting in box 2 (in 2025). Voor de volledigheid verwijzen wij u ook graag naar onze voorgaande bijdrage in deze nieuwsbrief.

De verschuldigde belasting over deze waardestijging hoeft echter niet direct te worden betaald. De conserverende aanslag wordt slechts ingevorderd voor zover na emigratie dividend of andere voordelen worden ontvangen of de aandelen worden verkocht. Bij een dividend geldt dat de conserverende aanslag wordt ingevorderd voor het op dat moment geldende tarief in box 2. Als er over het uitgekeerde dividend in Nederland of het buitenland belasting is verschuldigd, dan wordt de conserverende aanslag alleen ingevorderd voor het verschil tussen het huidige box 2-tarief en de daadwerkelijk verschuldigde belasting. De in Nederland verschuldigde dividendbelasting of inkomstenbelasting over het dividend wordt in dat geval buiten de conserverende aanslag om geheven, waarna de conserverende aanslag voor hetzelfde bedrag wordt kwijtgescholden om dubbele belasting te voorkomen. 

Standpunt kennisgroep

Het standpunt gaat in op een situatie waarin een aanmerkelijkbelanghouder vanuit Nederland naar Spanje emigreerde en vervolgens een dividend ontving van zijn in Nederland achtergebleven vennootschap. Volgens het belastingverdrag tussen Nederland en Spanje mag Nederland in dat geval maximaal 15% belasting heffen over dividenduitkeringen aan Spaanse inwoners. In Spanje werd bovendien 23% belasting geheven over het dividend, onder verrekening van de in Nederland ingehouden dividendbelasting.

De betrokken belastingplichtige stelde dat de invordering van de conserverende aanslag boven op de heffing van dividendbelasting in strijd was met het belastingverdrag tussen Nederland en Spanje. In het geval de aandeelhouder naar België emigreert gelden vergelijkbare bepalingen, waardoor dit standpunt mogelijk ook relevant is in de relatie tussen Nederland en België. 

De Kennisgroep invordering & civiel recht van de Belastingdienst concludeert echter dat de conserverende aanslag geen belastingheffing over dividend betreft, maar de invordering van de eerdere heffing in de conserverende aanslag over de waardeaangroei van het aanmerkelijk belang die zich heeft voorgedaan gedurende de periode van binnenlandse belastingplicht. Omdat de Nederlandse Invorderingswet bepaalt dat het uitstel van betaling (gedeeltelijk) vervalt bij een latere dividenduitkering, wordt de invordering door de kennisgroep als rechtmatig beschouwd.

Daarnaast wijst de kennisgroep erop dat deze methode niet leidt tot dubbele belasting en dat de totale belastingdruk vergelijkbaar is met de situatie waarin de belastingplichtige in Nederland zou zijn gebleven, zodat in Nederland niet meer belasting is verschuldigd door de emigratie. 

De vraag of de invordering van een conserverende aanslag in box 2 in strijd is met door Nederland gesloten belastingverdragen is nog niet eerder aan de Nederlandse belastingrechter voorgelegd. Aangezien de conserverende aanslag sinds 15 september 2015 niet langer na verloop van tien jaar wordt kwijtgescholden, zal het vaker gaan voorkomen dat invordering van de conserverende aanslag plaatsvindt. Wij zijn dan ook benieuwd of de vraag die de kennisgroep nu heeft beantwoord in de toekomst aan de rechter zal worden voorgelegd.

Cijfermatig voorbeeld in de relatie tussen Nederland en België

Na emigratie naar België heeft een aanmerkelijkbelanghouder een dividend ontvangen van zijn in Nederland gevestigde vennootschap van € 500.000. In Nederland wordt hierover 15% dividendbelasting door de in Nederland gevestigde vennootschap ingehouden en afgedragen, oftewel € 75.000. In België wordt over het nettodividend 30% personenbelasting geheven, dus € 127.500 (30% over € 425.000). 

In dit geval wordt het uitstel van betaling voor het verschuldigde bedrag op de conserverende aanslag niet (gedeeltelijk) ingetrokken, aangezien het bedrag aan verschuldigde dividendbelasting vermeerderd met de in België verschuldigde personenbelasting hoger is dan de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting in box 2. De belastingdruk komt hiermee op een bedrag van € 202.500, oftewel 40,5%. Tot een bedrag gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting kan onder voorwaarden kwijtschelding van de conserverende aanslag worden verleend, wat zal resulteren in een verlaging van de conserverende aanslag met € 75.000.

Als belanghebbende in Nederland zou zijn gebleven, zou hij 31% aan inkomstenbelasting betalen over het uitgekeerde bedrag. De ingehouden dividendbelasting betaald door de vennootschap wordt hiermee verrekend. Door de vennootschap is 15% ingehouden, oftewel € 75.000. Belanghebbende betaalt dan nog effectief 16% inkomstenbelasting bij, oftewel € 80.000. Hiermee komt de belastingdruk op € 155.000 (31%), wat een stuk lager is dan in het geval van emigratie naar België. Dit komt door de gecombineerde heffing van Nederlandse dividendbelasting en Belgische personenbelasting (zonder volledige verrekening van de Nederlandse dividendbelasting), ondanks de mogelijkheid tot gedeeltelijke kwijtschelding van de conserverende aanslag. 

Het bovenstaande is een klassiek voorbeeld van de dubbele belastingheffing die plaatsvindt bij grensoverschrijdend dividend van een Nederlandse vennootschap naar een in België wonende natuurlijk persoon (ook indien er geen sprake is van emigratie naar België en er geen conserverende aanslag is opgelegd in Nederland). Dit onderstreept dat emigratie fiscale gevolgen heeft die tot een hogere belastingdruk kunnen leiden, met name bij dividenduitkeringen. U doet er daarom goed aan om voorafgaand aan emigratie de fiscale impact zorgvuldig te overwegen. Onze Meijburgadviseurs kunnen u hier uiteraard mee helpen. 

Miguel Ikpia en Pepijn van Eijk

Naar boven

6. Vermogensplanning via de Belgische maatschap: lessen voor vermogensplanners uit drie recente negatieve Vlaamse fiscusbeslissingen

De Belgische maatschap blijft een krachtig en veelgebruikt instrument voor vermogensplanning. Het biedt ouders de mogelijkheid om hun vermogen over te dragen aan de volgende generatie, terwijl ze zelf controle en inkomsten behouden.

Toch heeft de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) recent in drie negatieve beslissingen het controlevoorbehoud binnen de maatschap kritisch beoordeeld. In deze bijdrage lichten we de belangrijkste implicaties toe. Hoewel deze uitspraken tot discussie leiden, betekent dit zeker niet het einde van de maatschap als vermogensplanningsinstrument in België. Wel onderstrepen ze opnieuw het belang van een zorgvuldig op maat uitgewerkt statuut om fiscale discussies te vermijden.

De maatschap als controlevehikel

De maatschap is een flexibel en fiscaal transparant instrument voor het beheer en de overdracht van familievermogen. Traditioneel brengen ouders hun vermogen onder in een maatschap en schenken ze de aandelen aan hun kinderen, al dan niet met voorbehoud van vruchtgebruik. Een alternatief is om eerst het vermogen aan de kinderen te schenken en vervolgens samen een maatschap op te richten waarin dit vermogen wordt ingebracht.

In beide gevallen vindt een overdracht naar de volgende generatie plaats tijdens leven, waardoor Vlaamse erfbelasting wordt vermeden. Tegelijk behoudt de schenker inkomsten en controle als zaakvoerder van de maatschap, wat gemoedsrust en stabiliteit biedt binnen de familiale vermogensplanning.

Problematiek van een te verregaand controlevoorbehoud

De maatschap biedt veel flexibiliteit, omdat de looptijd, de bevoegdheden van de zaakvoerder(s) en het stemrecht vrij kunnen worden vastgelegd in de statuten. Zo kan de ouder-schenker ervoor kiezen om zelf het beheer in handen te houden tot aan zijn of haar overlijden. Ook kunnen de bevoegdheden van de zaakvoerders ruim worden omschreven, waardoor de ouder-schenker nog steeds veel controle behoudt.

Toch is voorzichtigheid geboden. De Vlabel oordeelt sinds enkele jaren dat een schenking met te veel controlebehoud als fiscaal misbruik kan worden beschouwd. Dit gebeurt wanneer de ouder-schenker in de praktijk levenslang alle beslissingen blijft nemen en de kinderen geen echte inspraak krijgen over het geschonken vermogen. In zo’n geval kan Vlabel besluiten dat de uitvoering van de schenking voor fiscale doeleinden pas echt plaatsvindt bij het overlijden, waardoor het vermogen alsnog onder het bereik van de Vlaamse erfbelasting valt.

Drie recente voorafgaande beslissingen 

Drie recente negatieve beslissingen in januari 2025 deden heel wat stof opwaaien. In de drie rulings werd het controlevoorbehoud van de ouders op verschillende manieren vormgegeven, maar volgens Vlabel ging dit te ver.

Uit deze en eerdere beslissingen blijkt dat exclusieve beslissingsbevoegdheid bij de schenker voor Vlabel een doorslaggevende factor is om fiscaal misbruik aan te nemen. Het maakt daarbij niet uit of deze controle wordt uitgeoefend als vruchtgebruiker binnen de algemene vergadering of als zaakvoerder van de maatschap. Belangrijk is dat het risico vooral speelt wanneer de schenker alle beslissingen autonoom kan nemen, met name over meer ingrijpende zaken. Gaat het enkel om beheersdaden, dan vormt dit doorgaans geen probleem. Het toekennen van bepaalde bevoegdheden aan de kinderen helpt dan ook om dit risico te beperken.

Belang voor de praktijk 

Hoewel deze beslissingen op het eerste gezicht verregaand lijken, moet hun praktische relevantie met de nodige nuance worden bekeken. De voorbije jaren is er altijd een balansoefening geweest met verschillende aanvragen bij de Vlabel over dit thema. 

Het merendeel van de voorafgaande beslissingen over deze kwestie blijft echter positief, zoals ook in een recente voorafgaande beslissing waarin de mate van controlevoorbehoud sterk varieert. Bovendien bestaat er op dit moment geen rechtspraak die de visie van Vlabel bevestigt en deze beslissingen hebben dan ook geen kracht van wet.

Belangrijk is wel om bij de redactie van de statuten rekening te houden met zowel de recente negatieve als de vele positieve beslissingen om discussies met Vlabel te vermijden. De maatschap blijft een bijzonder waardevol instrument voor vermogensplanning en wordt als principe niet in vraag gesteld door Vlabel. Wel kijkt de administratie kritisch naar maatschappen waarin het controlevoorbehoud te verregaand is. Daarom blijft een planning op maat essentieel. Binnen ons team volgen we de laatste standpunten van Vlabel op de voet.

Catho De Vriese en Bob Beazar

Naar boven

7. Belgisch Hof van Cassatie bevestigt: geen verkooprecht bij verlenging van vruchtgebruik

De vestiging van een vruchtgebruik onder bezwarende titel op een onroerend goed is in België onderworpen aan het verkooprecht (12% in Vlaanderen, 12,5% in Brussel en Wallonië). Maar wat als de duur van een bestaand vruchtgebruik contractueel wordt verlengd? Tot nu toe bleef de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) vasthouden aan de stelling dat ook bij een verlenging opnieuw verkooprecht verschuldigd was.

Een recent arrest van het Belgische Hof van Cassatie brengt duidelijkheid: een overeenkomst tot verlenging van enkel de duurtijd van een vruchtgebruik (‘conventionele verlenging’) wordt niet beschouwd als een nieuwe vestiging en is dus niet onderworpen aan het verkooprecht. Enkel het algemeen vastrecht van € 50 is verschuldigd. Dit arrest bevestigt de eerdere rechtspraak van het Hof van Beroep te Gent en veegt de visie van Vlabel definitief van tafel.

Wat betekent dit concreet?

Stel, een ondernemer bezit de blote eigendom van een bedrijfsgebouw, terwijl zijn vennootschap het vruchtgebruik heeft voor een looptijd van 20 jaar. Wanneer de oorspronkelijke termijn afloopt, willen beide partijen het vruchtgebruik met 15 jaar verlengen. Volgens de zienswijze van Vlabel zou de verlenging als een nieuwe vestiging worden beschouwd, waardoor de vennootschap opnieuw 12% verkooprecht op de waarde van het vruchtgebruik zou moeten betalen. Het Hof van Cassatie oordeelt nu dat dit onterecht is: de verlenging wijzigt enkel de duurtijd van het bestaande vruchtgebruik en is daarom slechts onderworpen aan het algemeen vastrecht van € 50.

Meer rechtszekerheid voor belastingplichtigen in Vlaanderen

Voor belastingplichtigen in Vlaanderen betekent dit arrest een einde aan de onzekerheid. Een conventionele verlenging van vruchtgebruik leidt niet langer tot een fiscale herkwalificatie, ongeacht of er een vergoeding aan de blote eigenaar wordt betaald. Dit biedt nieuwe opportuniteiten voor vermogens- en vastgoedplanning.

En in Brussel en Wallonië?

Over de taalgrens blijft de FOD Financiën voorlopig vasthouden aan haar standpunt dat een verlenging van vruchtgebruik wel belastbaar is met het verkooprecht van 12,5%. Dit betekent dat er in Brussel en Wallonië nog steeds een risico op fiscale claims bestaat. In die gevallen kan het raadzaam zijn vooraf een ruling aan te vragen.

Bob Beazar

Naar boven

© 2025 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.