KPMG België-Nederland Nieuwsbrief | December 2024
Inhoud
- 1. Nederlandse Eindejaarstips 2024 KPMG Meijburg & Co
- 2. Belgische voorgestelde fiscale hervormingen: wat mogen we verwachten?
- 3. Belastingplan 2025 met diverse amendementen aangenomen door Nederlandse Tweede Kamer
- 4. Impact van het nieuwe belastingverdrag België-Nederland op aanmerkelijkbelanghouders: mogelijk herleving aanmerkelijkbelangclaim
- 5. Belgische gedeeltelijke vrijstelling voor nacht- en ploegenarbeid: opgelet met toenemende fiscale controles
- 6. Rechtbank Noord-Nederland stelt grenzen aan berekening Nederlandse belastingrente
- 7. Belgische ruling over invloed huwelijk op toepassing VVPRbis-regime
- 8. Toelichting Nederlandse Belastingdienst en brochure Nederlands Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over beoordeling arbeidsrelaties
1. Nederlandse Eindejaarstips 2024 KPMG Meijburg & Co
Aan het eind van 2024 nemen we weer afscheid van een aantal bestaande fiscale regels en faciliteiten, om vervolgens in 2025 kennis te maken met nieuwe en veranderde regels. Het is een hele kunst om daarvan op de hoogte te blijven. De Eindejaarstips 2024 van KPMG Meijburg & Co helpen u om te beoordelen of het in Nederland wenselijk is nog voor jaareinde actie te ondernemen om voor de periode daarna fiscaal een betere positie te realiseren.
2. Belgische voorgestelde fiscale hervormingen: wat mogen we verwachten?
De nieuwe Vlaamse regering is gevormd in september en de federale regeringsformatie is nog volop bezig (het einde daarvan lijkt nog niet meteen in zicht). Op beide niveaus zijn heel wat voorgestelde wijzigingen aangekondigd. Hieronder worden enkele van deze voorgestelde maatregelen voor u beknopt toegelicht, zowel op het Vlaamse als het federale niveau.
Vlaamse Gewest: hervorming van erf- en registratiebelasting
Verlaging registratiebelasting bij aankoop van de enige eigen woning
Momenteel betalen natuurlijke personen die een enige eigen woning aankopen in het Vlaamse Gewest registratierecht (of verkooprecht, vergelijkbaar met de Nederlandse overdrachtsbelasting) van 3% op deze verrichting. Dat gunsttarief is een mooi fiscaal duwtje in de rug voor (jonge) koppels die hun eerste woning willen aankopen, aangezien het basistarief 12% bedraagt. Dit tarief wordt nog verder verlaagd van 3% naar 2% vanaf 1 januari 2025. Wie vanaf die datum de notariële aankoopakte ondertekent kan van dit gunstiger tarief genieten, waarbij een onderhandse overeenkomst of ‘een compromis’ van voor deze datum mag dateren.
Verlenging ’verdachte periode’ bij niet-geregistreerde roerende schenkingen
In België kunnen bepaalde roerende goederen geschonken worden zonder de verplichting deze schenking te laten registreren, via een hand- of bankgift (bijvoorbeeld liquide middelen of kunst). Op deze niet-geregistreerde schenkingen hoeft dan ook geen schenkbelasting betaald te worden, op voorwaarde dat de schenker een bepaalde risicoperiode in leven blijft. Bij overlijden binnen deze risicoperiode dient er alsnog erfbelasting betaald te worden op de schenking door de begunstigde.
Momenteel bedraagt deze verdachte periode in Vlaanderen drie jaar, vanaf 1 januari 2025 zou dit vijf jaar worden (zoals reeds het geval is in het Waalse Gewest).
Federale niveau: de supernota van regeringsformateur Bart De Wever
Op dit moment is politicus Bart De Wever aangesteld als formateur voor het formeren van een nieuwe federale regering. Zijn supernota, die al verschillende versies kent, dient als basis voor de regeringsonderhandelingen en kent heel wat belangstelling in de media. Hieronder bespreken we de enkele belangrijke onderwerpen uit de nota, die uiteraard nog kunnen wijzigen tijdens de lopende onderhandelingen.
Meerwaardebelasting op aandelen (personenbelasting)
In België zijn, in tegenstelling tot Nederland, de meerwaarden op de verkoop van aandelen die een natuurlijk persoon realiseert in principe belastingvrij, op voorwaarde dat deze verrichting kadert binnen een normaal beheer van zijn privévermogen. De mogelijke toekomstige federale regering wil dat hervormen door een meerwaardebelasting van 10% in te voeren. Verwacht wordt dat enkel de meerwaarde belastbaar wordt, die is opgebouwd na inwerkingtreding van de maatregel door het toekennen van een zogenoemde ‘step-up’.
Er zou wel een aftrek van kosten mogelijk zijn samen met een vrijstelling voor de eerste € 15.000 aan gerealiseerde meerwaarden per jaar om zo kleine beleggers te beschermen.
Aanpassing inkomstendrempels, belastingtarieven en belastingvrije som (personenbelasting)
Verder is er voor de personenbelasting voorgesteld om de inkomstendrempels en belastingtarieven aan te passen. Momenteel bestaan er vier progressieve tarieven, namelijk 25%, 40%, 45% en 50%. Het hoogste 50%-tarief is van toepassing op de belastbare inkomsten boven de € 48.320. In de supernota wordt voorgesteld om dit hoogste tarief te schrappen en een nieuw tarief in te voeren van 35%. De nieuwe voorgestelde tarieven zouden neerkomen op het volgende: 25%, 35%, 40% en 45%. Ook de belastingvrije som zou worden herbekeken.
Met deze nieuwe maatregelen wordt onder andere een toename van de koopkracht van de middenklasse, een aantrekkelijkere arbeidsmarkt en verdere lastenverlaging voor werknemers beoogd. De beoogde regering lijkt van mening te zijn dat niemand meer dan de helft van zijn loon uit arbeid zou moeten afdragen aan belastingen.
Liquidatiereserve en VVPRbis-regime (vennootschapsbelasting)
In de nota zijn er ook enkele aspecten van belang voor de Belgische kleine en middelgrote vennootschappen (‘kmo-vennootschappen’), in het bijzonder de fiscaal gunstige regimes ’VVPRbis‘ en het regime inzake de liquidatiereserve. Een kmo-vennootschap die haar nettowinst (na betaling van vennootschapsbelasting aan een tarief van 20% of 25%) als dividend wil uitkeren aan een natuurlijk persoon, moet daarover 30% roerende voorheffing inhouden. Onder deze twee regimes kan deze bijkomende belasting verlaagd worden.
In 2013 werd de VVPRbis-regeling (‘Verlaagde Voorheffing/ Précompte Réduit’) geïntroduceerd. De regeling voorziet erin dat de roerende voorheffing van 30% verder verlaagd wordt naar 20% of zelfs 15% voor dividenden die uitgekeerd worden vanaf respectievelijk het tweede of derde boekjaar na het boekjaar van de kapitaalinbreng.
Onder het regime van de liquidatiereserve kan een kmo-vennootschap haar boekhoudkundige winst, opnemen in een zogenaamde liquidatiereserve indien er nog 10% bijkomende vennootschapsbelasting wordt betaald. Wanneer nadien dividenden worden uitgekeerd die voortkomen uit de liquidatiereserve, wordt slechts 5% roerend voorheffing geheven na een wachtperiode van vijf jaar. Wanneer de vennootschap wordt geliquideerd, hoeft er zelfs geen roerende voorheffing betaald te worden.
In een eerdere versie van de supernota werd gepleit om het VVPRbis-regime geleidelijk te laten uitdoven en het regime van de liquidatiereserve te verstrengen (zo zou onder andere de 5% verhoogd worden naar 10%). Daartegenover stond een verlaging van het standaardtarief van de roerende voorheffing van 30% naar 25% gepland. In de recentere versie lijkt het er niet op dat deze regimes gaan wijzigen.
Aanpak van (oneigenlijke) managementvennootschappen (vennootschapsbelasting)
Een kleine vennootschap betaalt 20% vennootschapsbelasting op de eerste schijf van € 100.000, mits die vennootschap jaarlijks een minimumloon van € 45.000 bruto uitkeert aan minstens één bedrijfsleider. Voor de winst boven de € 100.000 moet zij het standaardtarief van 25% betalen.
Regeringsformateur De Wever wil het gebruik hiervan beperken door het vereiste minimumloon op te trekken naar € 50.000 en dit bedrag ook jaarlijks te gaan indexeren, zodat dat bedrag nog verder stijgt in de toekomst net als in de Nederlandse gebruikelijkloonregeling voor directeur-grootaandeelhouders het geval is. Voordelen in natura zouden ook niet meer meetellen om de bezoldiging te berekenen.
Vervolg
De onderhandelingen voor de vorming van een nieuwe federale regering zijn sinds 18 november hervat. Binnenkort zal wellicht meer duidelijkheid komen over de (eventuele) uitkomst hiervan. We houden u uiteraard op de hoogte van verdere ontwikkelingen.
Ann-Sophie Smets en Catho De Vriese
3. Belastingplan 2025 met diverse amendementen aangenomen door Nederlandse Tweede Kamer
Op 14 november 2024 heeft de Nederlandse Tweede Kamer het pakket Belastingplan 2025 aangenomen. Dit pakket omvat diverse (fiscale) wetsvoorstellen, waarover wij u in de september 2024-editie van deze nieuwsbrief informeerden. Daarna zijn enkele nota’s van wijziging ingediend en heeft de Tweede Kamer een aantal amendementen en nota’s aangenomen, die de wetsvoorstellen van Prinsjesdag 2024 op enkele belangrijke punten wijzigen of aanvullen.
Hieronder treft u een overzicht van de belangrijkste aangenomen amendementen en moties. Voor meer informatie verwijzen wij naar ons cliëntmemo van 15 november 2024.
Aangenomen amendementen
De Tweede Kamer heeft een aantal amendementen op diverse wetsvoorstellen uit het pakket Belastingplan 2025 aangenomen. Deze amendementen wijzigen de wetsvoorstellen en maken onderdeel uit van de wetsvoorstellen zoals die nu ter goedkeuring bij de Eerste Kamer liggen. De stemming in de Eerste Kamer staat gepland voor 17 december 2024.
- De voorgestelde antifragmentatiemaatregel voor de generieke renteaftrekbeperking wordt niet ingevoerd
De generieke renteaftrekbeperking of earningsstrippingregeling in de Nederlandse vennootschapsbelasting bevat een franchise, waardoor onder deze regeling per belastingplichtige ten minste € 1 miljoen aan nettorentelasten in aftrek kan worden gebracht. In het Belastingplan 2025 was voorgesteld om vastgoedlichamen geen toegang te geven tot deze franchise, maar door het amendement is de voorgestelde maatregel vervallen.
- De vrije ruimte in de eerste schijf van de werkkostenregeling wordt verhoogd
De vrije ruimte van de werkkostenregeling in de Nederlandse loonbelasting ten aanzien van de eerste schijf (een loonsom tot € 400.000) wordt verhoogd van 1.92% naar 2%. Deze verhoging wordt gefinancierd door de box 3-vrijstelling en de heffingskorting voor groene beleggingen per 1 januari 2025 te verlagen. Per 1 januari 2027 vervallen deze regelingen in de inkomstenbelasting in hun geheel.
- De regelingen inzake giftenaftrek in de vennootschaps- en inkomstenbelasting worden behouden, respectievelijk verruimd
Het Belastingplan 2025 voorzag in de afschaffing van de giftenaftrek in de Nederlandse vennootschapsbelasting. Dit gaat niet door, de giftenaftrek blijft bestaan. De regeling inzake het schenken door aanmerkelijkbelanghouders via de vennootschap komt per 1 januari 2025 wel nog steeds te vervallen. Daarnaast wordt de ruimte voor de periodieke giftenaftrek in de inkomstenbelasting verruimd van € 250.000 naar € 1,5 miljoen per jaar.
- Aanpassing bedrijfsopvolgingsfaciliteiten onder voorbehoud goedkeuring Europese Commissie
In de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 is onder meer een vereiste opgenomen dat vanaf 1 januari 2026 ten minste een belang van 5% in gewone aandelen moet worden gehouden om de Nederlandse fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten toe te passen. Deze wijzigingen zouden ingaan per 1 januari 2026. Vorig jaar zijn al wijzigingen in de bedrijfsopvolgingsfaciliteit aangenomen waardoor de faciliteit onder voorwaarden vaker van toepassing kan zijn op verwaterde belangen (de verwateringsregeling). Over de wijzigingen van vorig jaar is de vraag opgekomen of dit ongeoorloofde staatssteun is. Daarom wordt goedkeuring gevraagd bij de Europese Commissie. Zolang deze goedkeuring er niet is, kunnen de maatregelen nog niet in werking treden. De inwerkingtredingsdatum voor de ‘maatregelen 2024’ en de ‘maatregelen 2025’ zou hierdoor uiteen kunnen lopen, waardoor het onoverzichtelijk wordt in welke periode welke bedrijfsopvolgingsregels gelden. Het amendement beoogt daarom deze wetswijzigingen tegelijkertijd in werking te laten treden (mogelijk per 1 januari 2026). De daadwerkelijke inwerkingtredingsdatum wordt vastgesteld nadat de reactie van de Europese Commissie is ontvangen.
- Invoering regeling voor overdraagbaarheid onbenut gedeelte algemene heffingskorting
Doordat niet of minder geprofiteerd kan worden van de algemene heffingskorting en minder arbeidskorting wordt genoten, betalen huishoudens met eenverdieners meer belasting dan huishoudens met hetzelfde inkomen waarbij beide partners inkomen genieten. Per 1 januari 2028 kan de niet of weinig verdienende partner het onbenutte gedeelte van de algemene heffingskorting overdragen aan de werkende eenverdiener.
Aangenomen moties
Naast een aantal amendementen is ook een aantal moties aangenomen in het kader van het Belastingplan 2025. Met deze moties geven de Kamerleden hun oordeel over het gevoerde beleid, vragen zij de regering iets te doen (of juist niet) of doen zij meer in het algemeen een uitspraak over bepaalde zaken of actuele ontwikkelingen.
- Alternatief voor btw-verhoging op cultuur, sport en media
Een onderdeel van het Belastingplan 2025 is de afschaffing van het verlaagde btw-tarief voor goederen en diensten op het gebied van cultuur, sport en media per 2026, oftewel een verhoging van het tarief hierop. Het kabinet heeft in dit kader op 14 november 2024 een toezegging gedaan, waardoor deze maatregel van tafel lijkt. De motie verzoekt het kabinet om in de Voorjaarsnota een alternatieve invulling voor de beoogde afschaffing te presenteren. Het Belastingplan 2025 moet wel aangepast worden voor 1 januari 2026 om werking aan deze aangenomen motie te geven. - Daarnaast is nog een aantal andere moties aangenomen, onder andere in het kader van aandelenopties van start-ups en scale-ups, onderzoek naar QRTC’s (Qualified Refundable Tax Credits) en onderzoek naar knelpunten van het kwalificatiebeleid en het fonds voor gemene rekening. Voor verdere informatie verwijzen wij naar eerdergenoemd cliëntmemo.
Pepijn van Eijk, Janine Meijs en Eveline van Niekerk
4. Impact van het nieuwe belastingverdrag België-Nederland op aanmerkelijkbelanghouders: mogelijk herleving aanmerkelijkbelangclaim
Op 21 juni 2023 is het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en België ondertekend, dat het huidige verdrag uit 2001 vervangt. Voor vermogende particulieren die voor 15 september 2015, 15.15 uur zijn verhuisd naar België is het oppassen geblazen, indien zij bij emigratie een Nederlandse conserverende aanslag inkomstenbelasting (box 2) hebben gekregen die inmiddels is kwijtgescholden na verloop van tien jaar. Het nieuwe verdrag tussen Nederland en België bevat namelijk een aangepast aanmerkelijkbelangvoorbehoud, wat afhankelijk van de situatie kan resulteren in een herleving van de Nederlandse belastingclaim in box 2.
Huidig aanmerkelijkbelangvoorbehoud
Onder het huidige belastingverdrag pakt het aanmerkelijkbelangvoorbehoud zo uit ten aanzien van een voor 15 december 2015, 15.15 uur geëmigreerde natuurlijke persoon: stel dat persoon X in 1980 een vennootschap heeft opgericht met een startkapitaal van € 100.000 dat in 2010 in het jaar van emigratie naar België € 10.000.000 waard is. De persoon bezit alle aandelen van de vennootschap en kwalificeert als aanmerkelijkbelanghouder in box 2 van de Nederlandse inkomstenbelasting.
Nederland legt op het moment van emigratie een conserverende aanslag op over € 10.000.000 minus € 100.000 is € 9.900.000. Na tien jaar (op 1 januari van het tiende jaar startend vanaf het jaar na het emigratiejaar, of te wel vanaf 1 januari 2020) kan de aanmerkelijkbelanghouder verzoeken tot kwijtschelding en heeft hij de conserverende aanslag nooit hoeven betalen, mits hij in de tussentijd geen dividenden heeft uitgekeerd. Als in 2024 zijn aandelen € 15.000.000 waard zijn, kan hij deze in beginsel in België onbelast verkopen en heeft hij hierover in Nederland ook geen belasting hoeven betalen.
Nieuw aanmerkelijkbelangvoorbehoud
In het nieuwe belastingverdrag met België luidt de tekst van het aanmerkelijkbelangvoorbehoud echter als volgt:
“Indien een natuurlijke persoon inwoner is geweest van een van de verdragsluitende Staten en inwoner is geworden van de andere verdragsluitende Staat, beletten de bepalingen van paragraaf 4 de eerstbedoelde Staat niet belasting te heffen uit hoofde van zijn nationale recht ter zake van de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, koopopties en het vruchtgebruik op aandelen in en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een vennootschap die betrekking heeft op de periode dat die natuurlijke persoon inwoner was van de eerstbedoelde Staat. In een dergelijk geval wordt de waardevermeerdering van vermogen die is belast in de eerstbedoelde Staat, niet begrepen in de belastinggrondslag bij de vaststelling van de waardevermeerdering van het vermogen door de andere Staat.”
Onder het nieuwe belastingverdrag met België zal een aanmerkelijkbelanghouder in Nederland belasting moeten betalen over de waardestijging van zijn aanmerkelijk belang tijdens de periode dat hij in Nederland woonachtig was. Door toepassing van een speciale regel in de Nederlandse inkomstenbelasting geldt dit ook wanneer de eerder opgelegde conserverende aanslag is kwijtgescholden voordat er een daadwerkelijke verkoop plaatsvindt. Hierdoor herleeft de belastingclaim uit de conserverende aanslag als het ware met terugwerkende kracht.
De belastingheffing zal in dat geval plaatsvinden via een reguliere aanslag. Hiermee krijgt Nederland opnieuw de bevoegdheid om belasting te heffen over de winstreserves die zijn opgebouwd in de periode van Nederlandse belastingplicht, dankzij de nieuwe bepalingen in het verdrag.
Voor persoon X uit het bovenstaande voorbeeld betekent dit dat hij ondanks zijn kwijtgescholden conserverende aanslag toch weer belasting is verschuldigd over een bedrag van € 10.000.000 minus € 100.000 is € 9.900.000. Nederland zal dan 31% inkomstenbelasting in box 2 willen en mogen heffen over dit bedrag (uitgaande van het voorgestelde maximale tarief in 2025). De waardeaangroei in België van € 5.000.000 (€ 15.000.000 minus € 10.000.000) zal in België mogen worden belast, maar aangezien België op het moment van schrijven nog geen algemene meerwaardebelasting op aandelen heeft, zal dit deel van de waardestijging in principe onbelast blijven.
Zolang er nog een buitenlandse belastingplicht geldt voor het aanmerkelijk belang, kan Nederland dankzij deze ‘nieuwe’ aanmerkelijkbelangvoorbehouden zijn heffingsrecht uitoefenen. Dit in tegenstelling tot de ‘oude’ aanmerkelijkbelangvoorbehouden, waarbij deze mogelijkheid ontbreekt. Voor personen waarvoor dit speelt, mensen met een kwijtgescholden conserverende aanslag waarvan de vennootschap fiscaal gevestigd is gebleven in Nederland, is het dus oppassen geblazen en is actie vereist voor invoering van het nieuwe belastingverdrag. Het is dan zaak om voordat het nieuwe belastingverdrag in werking treedt ervoor te zorgen dat Nederland zijn heffingsrecht verliest over de waardestijging van het aandelenbelang. In situaties waarin zowel de aanmerkelijkbelanghouder als de vennootschap is geëmigreerd naar België geldt het voorgaande niet. Nederland kan dan op basis van het nationale belastingrecht namelijk geen inkomstenbelasting heffen.
Ratificatie en inwerkingtreding nieuwe belastingverdrag
Wanneer het nieuwe verdrag in werking treedt, weet niemand. Op zijn vroegst zal dit 1 januari 2026 zijn. Het verdrag moet namelijk eerst nog een ratificatieproces doorstaan. Dit houdt in dat het moet worden goedgekeurd door de parlementen van beide landen. In België moet het goedgekeurd worden door zes verschillende parlementen. In Nederland gaat het erom dat de Eerste Kamer en de Tweede Kamer het verdrag moeten goedkeuren.
Uiteraard is dit complexe onderwerp niet eenvoudig te doorgronden. De fiscalisten van KPMG Meijburg & Co staan klaar om u hierin te begeleiden. Dankzij onze nauwe samenwerking met KPMG België beschikken wij over uitgebreide ervaring in Belgisch-Nederlandse herstructureringen en kunnen wij u adviseren over de beste stappen om uw fiscale positie optimaal te beschermen onder het nieuwe belastingverdrag. Neem gerust contact met ons op voor een gesprek over uw situatie en de mogelijke impact van de veranderende regelgeving.
Cees Nijman, Miguel Ikpia en Pepijn van Eijk
5. Belgische gedeeltelijke vrijstelling voor nacht- en ploegenarbeid: opgelet met toenemende fiscale controles
Bedrijven met werknemers die nacht- en/of ploegenarbeid verrichten, kunnen een aanzienlijke loonkostenvermindering verwezenlijken via de bedrijfsvoorheffing dankzij een Belgisch gunstregime. Onder dit regime houdt de werkgever de volledige bedrijfsvoorheffing in op het loon van de werknemer, maar hoeft hij vervolgens een deel van deze ingehouden bedrijfsvoorheffing niet door te storten naar de Belgische fiscus. Aangezien de bedrijfsvoorheffing wordt ingehouden door de werkgever zoals hij dit normaal zou doen, ondervindt de werknemer geen (nadelig) effect van de toepassing van de vrijstelling. De werkgever verkrijgt een financieel voordeel omdat hij de vrijgestelde ingehouden bedrijfsvoorheffing kan gebruiken om een deel van de (loon)kosten te financieren.
In de praktijk resulteert dit voor bedrijven in sectoren zoals logistiek, distributie, opslag, productie, chemie etc. in aanzienlijk lagere loonkosten. Over inkomstenjaar 2021 kostte de vrijstelling voor nacht- en ploegenarbeid de Belgische staatskas ongeveer € 3,9 miljard, tegenover nog ongeveer € 2,9 miljard in 2017. Met de toenemende budgettaire impact, neemt ook het aantal controles en correcties die worden uitgevoerd met betrekking tot de vrijstelling aanzienlijk toe. Zo resulteerde bijna de helft van de controles uitgevoerd over 2020 in een correctie.
De voorwaarden
Hoewel ‘nacht- of ploegenarbeid verrichten’ eenvoudig lijkt, blijkt het tegendeel. In de praktijk en op basis van strenge rechtspraak en belastingcontroles is er een uitgebreide lijst met criteria ontstaan waaraan moet worden voldaan om de vrijstelling toe te passen. Hoewel de vrijstelling door het payrollkantoor kan worden toegepast met een simpele ‘tick the box’, blijkt bij controles vaak dat de toepassing van de vrijstelling onvoldoende onderbouwd is. Hieronder bieden wij een beknopt overzicht van de voorwaarden en hun voornaamste ’valkuilen‘ in geval van controle.
De omvang van de opeenvolgende ploegen en de ‘bis-variant’
De fiscale wet vereist dat ‘het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, ‘die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang’. In een mijlpaalarrest van 8 februari 2024 heeft het Belgische Grondwettelijk Hof de weg vrijgemaakt voor een strikte interpretatie van deze voorwaarde, waarbij de ploegen daadwerkelijk dezelfde omvang zouden moeten hebben om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Daar dit in de praktijk echter vrijwel onmogelijk is, heeft de wetgever ingegrepen en een ‘bis-variant’ van de vrijstelling in het leven geroepen. Bij berekening volgens de bis-variant is de gelijke omvang niet langer een voorwaarde, maar wordt de totale vrijstelling verminderd door vermenigvuldiging met een quotiënt die toeneemt naar mate het verschil in omvang tussen de opeenvolgende ploegen toeneemt. De bis-variant kan retroactief worden toegepast vanaf 2021.
In geval van controle pasten controleurs voor de introductie van de bis-variant algemeen een tolerantie toe voor een verschil in omvang kleiner dan 10%. Met de introductie van de bis-variant en het arrest van het Grondwettelijk Hof, blijkt deze positie strenger te zijn geworden. Inspecteurs verwerpen de toepassing van de vrijstelling onder het originele regime reeds bij een minimale afwijking (vanaf 0,1%) of passen een sterk verminderde tolerantie toe (van bijvoorbeeld maximaal 5%). Bij overschrijding vereisen zij direct toepassing van de bis-variant.
Aangezien er hier echter nog onduidelijkheid is over de berekeningsmethode(n), bestaat er veel rechtsonzekerheid. Berekeningsmethoden verschillen niet alleen van inspecteur tot inspecteur, maar kunnen bij dezelfde inspecteur al afwijken voor verschillende vestigingen van dezelfde belastingplichtige. Het is daarom raadzaam dat de belastingplichtige deze bis-berekening zelf heeft uitgevoerd, of op zijn minst de bis-berekeningen van de inspecteur kan narekenen. Dit vereist een grondige data-analyse, waarop ondernemingen in de praktijk vaak niet zijn voorbereid.
De ploegenpremie
Een volgende voorwaarde is het feit dat een nacht- en of ploegenpremie moet worden toegekend aan de kwalificerende werknemers. Sinds 1 april 2024 dient de betaling van deze premie te zijn opgenomen in de cao, het arbeidsreglement of in het arbeidscontract. Hierbij is de bewoording van cruciaal belang. In de praktijk blijkt vaak dat in cao’s, vooral in de logistieke sector, de premie gelinkt is aan gewerkte uren (bijvoorbeeld werk verricht vóór 6:00 of na 20:00), wat volgens de fiscale definitie niet volstaat.
Bij controles interpreteren inspecteurs deze voorwaarde immers zeer strikt. Ploegenpremies zijn premies die uitsluitend worden betaald aan werknemers die werken in een kwalificerende ploeg, uitsluitend voor werk dat zij in die kwalificerende ploegen uitvoeren. Indien deze premie ook wordt ontvangen door werknemers die niet in een kwalificerende ploeg werken, of voor werk dat niet binnen een kwalificerende ploeg wordt verricht, dan kwalificeert deze premie niet langer als een ploegenpremie waardoor deze voorwaarde niet langer is vervuld. In de praktijk is dit voor sommige inspecteurs zelfs reden tot verwerping van de volledige vrijstelling.
Overige voorwaarden
Naast de hierboven vermelde voorwaarden, gelden de overige voorwaarden onverminderd. Een van deze voorwaarden is de ‘één derde-regel’, die voorschrijft dat werknemers om te kunnen kwalificeren voor de vrijstelling minstens een derde gedeelte van hun tijd in ploegen moeten hebben gewerkt. Het is ook hier aan de belastingplichtige om dit aan te (kunnen) tonen, bijvoorbeeld op basis van een uittreksel van de tijdsregistratie (prikklok). De overlapping tussen de opeenvolgende ploegen waarin wordt gewerkt, mag niet meer bedragen dan één vierde van de dagtaak. Deze voorwaarde kan een probleem vormen indien er geen duidelijk onderscheid is tussen de werknemers die dagarbeid verrichten en de werknemers die ploegenarbeid verrichten. Aan de andere kant kan een werknemer die ploegenarbeid verricht en bijvoorbeeld (een paar uur) overwerkt ook een risico vormen. Tenslotte mag er geen onderbreking zijn tussen de opeenvolgende ploegen van meer dan 15 minuten.
In aanvulling op bovenstaande signaleren wij bij recente controles dat inspecteurs steeds vaker op basis van een correctie met betrekking tot een onderzocht inkomstenjaar, de bijzondere onderzoeks- en controletermijn toepassen die hen toestaat om tot vijf jaar terug te gaan. Buiten de reeds geleden correctie, ontstaat er in deze gevallen dus nog een aanzienlijk bijkomend risico.
Het belang van een goede voorbereiding
Aangezien er in geval van controle vaak veel informatie dient te worden verzameld en geordend binnen een zeer korte termijn, is het raadzaam om op voorhand de juiste informatie te verzamelen en de nodige berekeningen te doen. Zo kan er een defense file worden opgebouwd, dat bij controle direct kan worden voorgelegd aan de inspecteur. Indien er gebruik wordt gemaakt van de simpele 'tick the box’-toepassing via het payrollkantoor, is het risico dat de juiste informatie niet tijdig kan worden verzameld of reeds verloren is gegaan groot. Met de steeds strenger wordende controles, leidt dit niet zelden tot verwerping van de vrijstelling.
Thomas Goemaere, Yani Hullaert en Victoria Dabo
6. Rechtbank Noord-Nederland stelt grenzen aan berekening Nederlandse belastingrente
Op 7 november 2024 heeft Rechtbank Noord-Nederland een belangrijke uitspraak gedaan over de Nederlandse belastingrente bij een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2021. In deze zaak werd het geldende rentepercentage van 8% gebruikt voor de berekening van de belastingrente. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Besluit belasting- en invorderingsrente, waarin dit percentage is vastgelegd, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en daarom onverbindend is. Volgens de rechtbank zijn de nadelige gevolgen van dit hoge rentepercentage niet proportioneel in verhouding tot de doelen die de regelgever ermee nastreeft.
Achtergrond van de belastingrente
Belastingrente wordt in rekening gebracht wanneer een belastingplichtige niet tijdig een aangifte of een voorlopige aanslag indient, terwijl er nog een bedrag aan belasting moet worden betaald. Tot voor kort bedroeg het minimumtarief voor de belastingrente in de vennootschapsbelasting 8%, een percentage dat was gekoppeld aan de wettelijke rente voor handelstransacties. Sinds 1 januari 2024 is dit tarief zelfs verhoogd naar 10%. Het doel van dit hoge percentage is belastingplichtigen te stimuleren om snel en nauwkeurig hun aangifte in te dienen.
In de praktijk blijkt het echter lastig voor belastingplichtigen om binnen vier maanden na afloop van het boekjaar een aanslag aan te vragen voor het exacte bedrag van de belastbare winst. Hierdoor worden veel belastingplichtigen geconfronteerd met hoge rentelasten.
Onevenredige belastingrente
De rechtbank stelt dat het hanteren van de wettelijke rente voor handelstransacties als uitgangspunt voor de belastingrente niet logisch is. Bovendien ontbreekt volgens de rechtbank een duidelijke onderbouwing van de doelen die het berekenen van belastingrente dient. Het hoge tarief lijkt vooral een budgettair doel te hebben, terwijl het tegelijkertijd tot aanzienlijke financiële lasten leidt voor belastingplichtigen.
Tijdens de zitting verklaarden beide partijen dat, indien de belanghebbende in het gelijk zou worden gesteld, de belastingrente herberekend zou moeten worden naar een tarief van 4%. De rechtbank heeft hiermee ingestemd en de rente verlaagd van 8% naar 4%. Dit lagere percentage sluit aan bij de belastingrente die tussen 1 oktober 2020 en 1 januari 2022 vanwege de coronacrisis tijdelijk gold voor de vennootschapsbelasting, en ook bij het belastingrentepercentage voor andere belastingmiddelen, zoals de inkomstenbelasting.
Bezwaar aantekenen
Op basis van deze uitspraak kunt u bezwaar maken tegen in rekening gebrachte belastingrente op aanslagen vennootschapsbelasting vanaf 2021. Dit bezwaar kunt u ‘ter behoud van rechten’ indienen en verzoeken om de belastingrente te herberekenen tegen een percentage van maximaal 4% in plaats van 8%. Dit geldt echter alleen voor de belastingrente die is berekend over de periode vanaf 1 januari 2022.
Er zijn twee belangrijke aandachtspunten bij het indienen van een bezwaar. Ten eerste geldt een strikte termijn: bij een definitieve aanslag moet u binnen zes weken na de dagtekening van die aanslag bezwaar maken. Voor voorlopige aanslagen hebt u de mogelijkheid om tot zes weken na de definitieve aanslag van datzelfde jaar een verzoek in te dienen om de belastingrente te herzien.
Ten tweede is het verstandig om de betwiste belastingrente voorlopig te betalen, ondanks de mogelijkheid om uitstel van betaling aan te vragen. De uitspraak is namelijk nog niet definitief, omdat de Belastingdienst inmiddels sprongcassatie tegen de uitspraak heeft ingesteld bij de Nederlandse Hoge Raad. Als u het bedrag betaalt en later in het gelijk wordt gesteld, wordt de te veel betaalde belastingrente aan u terugbetaald. Indien u uitstel aanvraagt en uiteindelijk ongelijk krijgt, wordt de uitgestelde belastingrente verhoogd met invorderingsrente en moet u alsnog betalen.
Met ingang van 1 januari 2024 is het percentage voor belastingrente in de vennootschapsbelasting verder verhoogd naar 10%. Wat deze uitspraak precies betekent voor belastingrente vanaf 2024, blijft voorlopig onduidelijk. Dit hangt mede af van hoe de rechter oordeelt over de rechtvaardiging van deze verhoging, zeker nu het percentage voor andere belastingmiddelen, zoals inkomstenbelasting, is vastgesteld op 7,5%. Het is daarom raadzaam om de ontwikkelingen op dit gebied goed te blijven volgen.
Vergelijking met België
In België bestaat er geen vergelijkbare regeling als de Nederlandse belastingrente. In België worden nalatigheidsinteresten geheven, indien een belastingplichtige een belastingschuld te laat betaald. Deze nalatigheidsinteresten worden momenteel berekend tegen een jaarlijkse rentevoet van 4%.
Dit is vergelijkbaar met de heffing van Nederlandse invorderingsrente, die in Nederland is verschuldigd als een aanslag te laat wordt betaald. Momenteel bedraagt het percentage van de Nederlandse invorderingsrente eveneens 4% per jaar.
Miguel Ikpia en Pepijn van Eijk
7. Belgische ruling over invloed huwelijk op toepassing VVPRbis-regime
In principe is de uitkering van dividenden in België onderworpen aan 30% roerende voorheffing. Sinds 2013 voorziet de Belgische wetgever echter in een fiscaal gunstregime ter versterking van het kapitaal van kleine en middelgrote vennootschappen (‘kmo-vennootschappen’): de VVPRbis-regeling. Door toepassing van de VVPRbis-regeling kunnen kmo-vennootschappen, mits ze aan de toepassingsvoorwaarden voldoen, dividenden uitkeren aan hun aandeelhouder (een natuurlijke persoon) tegen een verlaagd tarief van 15% of 20% roerende voorheffing (in plaats van het standaardtarief van 30%).
Om van het verlaagde tarief te kunnen genieten, moeten enkele strikte voorwaarden worden vervuld. De regeling is bijvoorbeeld alleen van toepassing op dividenden die worden betaald op nieuwe aandelen op naam, die zijn uitgegeven naar aanleiding van een volgestorte inbreng in geld vanaf 1 juli 2013. De aandelen moeten bovendien ononderbroken in volle eigendom zijn gehouden sinds de inbreng (met uitzondering van schenking en wettelijke erfopvolging).
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, bedraagt het tarief van de roerende voorheffing 20% voor dividenden die worden uitgekeerd vanaf het tweede boekjaar na de inbreng, en 15% voor het derde boekjaar en verder. Het verlies van het statuut van kmo-vennootschap na de kapitaalinbreng heeft geen verdere gevolgen.
Voorafgaande beslissing Belgische rulingdienst
In een aan de Belgische Rulingdienst voorgelegde casus zijn alle voorwaarden voor toepassing van het VVPRbis-regime vervuld, maar rijst de vraag naar de invloed van een huwelijk op de voorwaarde van een ononderbroken periode in volle eigendom sinds de uitgifte. Meer specifiek was de vraag of een partner die eigenaar is van aandelen op naam kan genieten van de fiscaal gunstige VVPRbis-regeling nadat hij in het in huwelijk is getreden.
Situatie
De man is momenteel eigenaar van 100% van de aandelen van zijn managementvennootschap. Hij wenst te trouwen met zijn partner, waarbij zowel het wettelijk stelsel als het stelsel van scheiding van goederen nog bespreekbaar zijn. De man wenst bevestiging te krijgen dat een huwelijk onder het wettelijk stelsel of het stelsel van scheiding van goederen, met een optioneel verrekenbeding, de VVPRbis-regeling niet aantast
Volgens de Belgische Rulingcommissie tast een huwelijk onder het wettelijk stelsel of onder het stelsel van scheiding van goederen het VVPRbis-stelsel niet aan. Hieronder wordt het standpunt van de Rulingcommissie in beide situaties nader toegelicht.
Huwelijk onder wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel kenmerkt zich door een gemeenschap van alle goederen, bezittingen en schulden die tijdens het huwelijk worden verworven of aangegaan. Naast de huwgemeenschap heeft elke echtgenoot een eigen vermogen dat de voorhuwelijkse goederen en strikt persoonlijke goederen betreft, zoals schenkingen en erfenissen. In een wettelijk stelsel blijven deze goederen eigendom van de persoon die ze heeft verworven. Aandelen die dateren van voor het huwelijk blijven dus kwalificeren als eigen goederen, zonder dat er een overdracht van eigendom naar de huwgemeenschap plaatsvindt.
Bijgevolg blijft de voorwaarde van ononderbroken bezit in volle eigendom vervuld, en kan het VVPRbis-regime verder worden toegepast. Het feit dat inkomsten die tijdens het huwelijk uit de aandelen van de echtgenoot worden verkregen tot de huwgemeenschap behoren, doet hieraan geen afbreuk.
Huwelijk onder het stelsel van scheiding van goederen
Onder het stelsel van scheiding van goederen bestaat er geen huwgemeenschap. Aangezien de activa en passiva van de echtgenoten van elkaar gescheiden zijn en blijven, bestaat er geen risico op het verlies van volle eigendom van de aandelen. De fiscaal gunstige VVPRbis-regeling blijft dus gelden.
Ook wanneer de echtgenoten in het huwelijkscontract een optioneel verrekenbeding opnemen, waarbij beëindiging van het huwelijk een evenwichtige verdeling van het vermogen plaatsvindt, komt het VVPRbis-regime niet in gedrang. Een dergelijke verrekeningsclausule heeft immers geen invloed op de eigendom van goederen tijdens het huwelijk, het regelt louter de verdeling van het vermogen bij overlijden of echtscheiding.
Conclusie
De besproken ruling bevestigt dat een huwelijk het bezit in volle eigendom niet doorbreekt. Voor eigenaars van aandelen op naam vormt een huwelijk, of dit nu onder het wettelijk stelsel of onder het stelsel van scheiding van goederen (al dan niet met een optioneel verrekeningsbeding) is, geen beletsel voor de verdere toepassing van het fiscale gunstregime, de VVPRbis-regeling.
Dorien Christiaen en Ann-Sophie Smets
8. Toelichting Nederlandse Belastingdienst en brochure Nederlands Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over beoordeling arbeidsrelaties
In de september 2024-editie van deze nieuwsbrief informeerden wij u over de handhaving van de Nederlandse Belastingdienst op de kwalificatie van arbeidsrelaties en daarmee ook op het fenomeen schijnzelfstandigheid. Inmiddels heeft de Nederlandse Belastingdienst, in het kader van het aflopende handhavingsmoratorium, een toelichting gepubliceerd over hoe arbeidsrelaties worden beoordeeld.
Deze toelichting biedt meer inzicht in hoe de Nederlandse Belastingdienst arbeidsrelaties tussen opdrachtgever en opdrachtnemer zal beoordelen op basis van de uitspraak van de Nederlandse Hoge Raad in het Deliveroo-arrest uit maart 2023. Daarnaast heeft het Nederlandse ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid de brochure ‘zzp – ja of nee’ gepubliceerd, waarin voorbeelden worden gegeven om te helpen beoordelen wanneer sprake is van loondienst of zzp. Hieronder lichten we deze toelichting, de brochure en de gevolgen voor de praktijk toe.
Toelichting Nederlandse Belastingdienst op de beoordeling van arbeidsrelaties
Er is sprake van een arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en werknemer indien wordt voldaan aan de civielrechtelijke criteria van gezag, arbeid en loon. In het Deliveroo-arrest is nogmaals aangegeven dat bij het vaststellen van een arbeidsovereenkomst alle feiten en omstandigheden in hun geheel beoordeeld moeten worden, de zogenoemde holistische toets. Volgens de Hoge Raad zijn er twee fasen in het beoordelen van arbeidsrelaties:
- De uitlegfase, waarin moet worden gekeken naar de afspraken die partijen hebben gemaakt en hoe deze worden uitgevoerd. Voor de uitleg van de rechten en plichten geldt dat bij de uitleg van een overeenkomst niet alleen naar de letterlijke bewoordingen moet worden gekeken. Net zo belangrijk is de betekenis die partijen aan de tekst geven en wat partijen over en weer van elkaar mogen verwachten. Ook de achtergrond van de partijen en hun juridische kennis kan hierbij van belang zijn.
- De kwalificatiefase, waarin moet worden beoordeeld of de werkafspraken en hun uitvoering voldoen aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Hier speelt geen rol welke bedoeling partijen met de werkafspraken hadden; doorslaggevend is hoe de afspraken feitelijk worden uitgevoerd. Als de feitelijke uitvoering afwijkt van de gemaakte afspraken, is de uitvoering bepalend voor de kwalificatie van de overeenkomst.
De Belastingdienst zal de negen belangrijke gezichtspunten voor de beoordeling van een arbeidsrelatie uit het Deliveroo-arrest meenemen in hun beoordeling. Deze lijst is niet uitputtend en alle relevante feiten en omstandigheden zullen worden meegenomen. De volgende feiten kunnen onder meer van belang zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de mate waarin de werkzaamheden én de opdrachtnemer onderdeel zijn van de organisatie van de opdrachtgever en de hoogte van de beloning.
Ook biedt de Belastingdienst de Webmodule Beoordeling Arbeidsrelatie aan, waarmee werkgevers/opdrachtgevers op basis van een omvangrijke vragenlijst vooraf een indicatie kunnen krijgen of opdrachtnemers in loondienst werken of niet. Deze publicatie is vooral bedoeld als leidraad vanuit het perspectief van de Belastingdienst. Het is dus belangrijk om externe arbeidsrelaties continu en per geval te blijven monitoren.
Brochure ‘zzp – ja of nee’
Het onderscheid tussen loondienst en zzp is niet altijd eenduidig, dit kan per situatie verschillen en hangt af van de feitelijke uitvoering.
De brochure van ‘zzp – ja of nee’ bevat voorbeelden per sector die inzicht geven in het onderscheid tussen loondienst en zzp. Per sector, waaronder zorg, onderwijs en advisering, is een korte conclusie opgenomen.
Gevolgen praktijk
Wij raden bedrijven en organisaties aan om in ieder geval voor 1 januari 2025 een inventarisatie te maken van de inhuur van zzp’ers met betrekking tot hun activiteiten, de periode van inhuur en de reeds gesloten contracten. Op basis van de toelichting van de Belastingdienst en de brochure van het ministerie is het raadzaam om contracten opnieuw te beoordelen. De beoordeling kan per geval verschillen.
We volgen de ontwikkelingen nauwlettend en houden u uiteraard op de hoogte.
Esther Hoppenbrouwers en Esmiralda Pasma