Initiatiefwetsvoorstel conditionele eindafrekening dividendbelasting ingrijpend aangepast

8 december 2021
hoge raad

Op 8 december 2021 is het oorspronkelijk op 10 juli 2020 door het Tweede Kamerlid Snels (GroenLinks) bij de Tweede Kamer ingediende initiatiefwetsvoorstel ‘Conditionele eindafrekening dividendbelasting’ ingrijpend gewijzigd op grond van een 4e nota van wijziging. Kamerlid Snels heeft de Tweede Kamer weliswaar eind oktober 2021 verlaten, maar Tweede Kamerlid Tom van der Lee heeft het voorstel onder zijn hoede genomen toen op 15 november 2021 bekend werd gemaakt dat Shell zijn hoofdkantoor naar het Verenigd Koninkrijk zou verplaatsen. Hoewel de kern van het wetsvoorstel gelijk blijft, bevat de 4e nota van wijziging een aantal wezenlijke aanpassingen in de reikwijdte en de heffingssystematiek.

De kern van het voorstel is dat er een eindafrekeningsverplichting voor de dividendbelasting wordt ingevoerd bij een grensoverschrijdende reorganisatie, bestaande uit een grensoverschrijdende zetelverplaatsing, grensoverschrijdende fusie, grensoverschrijdende (af)splitsing en een grensoverschrijdende aandelenfusie. Het gaat hierbij om grensoverschrijdende reorganisaties door in Nederland gevestigde vennootschappen (hoofdkantoren) met een ten tijde van de reorganisatie aanwezige zuivere winst van meer dan € 50.000.000. Oorspronkelijk was voorgesteld om de maatregelen met terugwerkende kracht tot en met 10 juli 2020, 12.00 uur in te voeren. Thans wordt echter voorgesteld om de maatregelen met terugwerkende kracht tot en met 8 december 2021, 9.00 uur in te voeren, het tijdstip waarop de 4e nota van wijziging is ingediend bij de Tweede Kamer.

Inperking kring ‘kwalificerende staten’

Het wetsvoorstel beoogt de heffing van dividendbelasting alsnog zeker te stellen in het geval de (latente) winstreserves als gevolg van een grensoverschrijdende reorganisatie overgaan naar een jurisdictie die de Nederlandse dividendbelastingclaim typisch niet overneemt. Het gaat hierbij om twee typen jurisdicties (zogenoemde kwalificerende staten), namelijk staten die:

  • niet een met de Nederlandse dividendbelasting vergelijkbare bronheffing op dividenden kennen;
  • bij binnenkomst de (latente) winstreserves aanmerken als gestort kapitaal (de zogenoemde step-uplanden).

Op grond van de 4e nota van wijziging wordt de groep kwalificerende staten in die zin ingeperkt dat lidstaten van de EU en de Europese Economische Ruimte (‘EER’) niet als kwalificerende staat worden aangemerkt. Wel moet rekening worden gehouden met het feit dat het voorstel een antimisbruikbepaling bevat die zich richt tegen de situatie dat een vertrek naar een niet-kwalificerende staat slechts van korte duur is, waarna alsnog naar een wel kwalificerende staat wordt vertrokken.

Inperking kring door heffing getroffen aandeelhouders

Op grond van de 4e nota van wijziging zal de eindafrekening dividendbelasting slechts van toepassing zijn voor zover de aandelen in de inhoudingsplichtige worden gehouden door natuurlijke personen of lichamen die inwoner zijn van of gevestigd zijn in een land dat:

  • niet behoort tot de EU/EER;
  • geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten met Nederland dat voorziet in een regeling voor dividenden.

Aandeelhouders die wonen of zijn gevestigd in Nederland, op de BES-eilanden, op Aruba, Curaçao of Sint-Maarten, in een lidstaat van de EU/EER of in verdragslanden met een regeling voor dividenden blijven derhalve buiten schot. Dit is vormgegeven als een inhoudingsvrijstelling, vergelijkbaar met de bestaande inhoudingsvrijstelling in deelnemingsverhoudingen.

Deze inperking van de kring van aandeelhouders op grond van de voorgestelde inhoudingsvrijstelling heeft administratieve gevolgen voor de inhoudingsplichtige die door de eindafrekening wordt getroffen (zie hierna, de paragraaf Administratieve verplichtingen inhoudingsplichtige).

Aanpassing heffingssystematiek

De conditionele eindafrekeningsverplichting is vormgegeven als een veronderstelde uitdeling van de bij de vennootschap aanwezige (latente) winstreserves voor zover die meer bedragen dan € 50.000.000. Op grond van deze uitdelingsfictie wordt de inhoudingsplichtige op het onmiddellijk aan de grensoverschrijdende reorganisatie voorafgaande tijdstip geacht zijn aanwezige (latente) winstreserves boven dat bedrag pro rata te hebben uitgekeerd aan de aandeelhouders die onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen (zie de vorige paragraaf). Volgens het oorspronkelijke voorstel zou aan de inhoudingsplichtige een zogenoemde conserverende aanslag worden opgelegd waarvoor uitstel van betaling werd verleend tot het moment dat de inhoudingsplichtige of diens rechtsopvolger daadwerkelijk dividenden zou uitkeren. De inhoudingsplichtige of diens rechtsopvolger zou ook een verhaalsrecht krijgen op de aandeelhouders ter zake van de conserverende naheffingsaanslag.

Krachtens de 4e nota van wijziging wordt deze ingewikkelde techniek verlaten en wordt de inhoudingsplichtige de verschuldigde dividendbelasting ter zake van dividenden die de vennootschap als gevolg van de grensoverschrijdende reorganisatie verondersteld wordt te hebben uitgekeerd aan aandeelhouders die onder de reikwijdte van het voorstel vallen, onmiddellijk verschuldigd. Er wordt derhalve geen conserverende naheffingsaanslag opgelegd en de verschuldigde dividendbelasting moet binnen een maand nadat het belastbare feit zich heeft voorgedaan, worden afgedragen aan de ontvanger.

Administratieve verplichtingen inhoudingsplichtige

De vennootschap moet op een geschikte wijze aan de relevante aandeelhouders bekendmaken dat een (fictieve) inhouding heeft plaatsgevonden. De bekendmaking dient te geschieden op de datum waarop de inhouding wordt geacht te hebben plaatsgevonden. Voorts krijgt de inhoudingsplichtige een verhaalsrecht op de betreffende aandeelhouders ter grootte van de fictieve inhouding. Ook moet de inhoudingsplichtige binnen een maand nadat het belastbare feit van de grensoverschrijdende reorganisatie zich heeft voorgedaan de Nederlandse belastingdienst een verklaring verstrekken waaruit blijkt in hoeverre aan de voorwaarden van de inhoudingsvrijstelling is voldaan. Blijkens de toelichting bij de 4e nota van wijziging moet hierbij worden gedacht aan de naam, het adres en de woonplaats/vestigingsplaats van de aandeelhouder. Als de aandeelhouder woonachtig of gevestigd is in een derde staat waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden, moet worden gedacht aan een (kopie van een) door de fiscale autoriteiten van de betrokken verdragsstaat ondertekende woonplaatsverklaring die niet ouder is dan twee jaar voorafgaand aan het vertrek.

Herintroductie uitgebreide vestigingsplaatsfictie

Het wetsvoorstel bevatte oorspronkelijk een aanvullende maatregel die inhield dat een vennootschap die was opgericht naar buitenlands recht en die ten minste twee jaar in Nederland was gevestigd, ná de verplaatsing van de zetel (feitelijke leiding) naar het buitenland nog gedurende een periode van tien jaar voor de toepassing van de Wet op de dividendbelasting en de Wet op de vennootschapsbelasting wordt geacht in Nederland te zijn gevestigd. Deze aanvullende vestigingsplaatsfictie was echter uit het voorstel verdwenen, onder andere naar aanleiding van kritiek van de Raad van State. De aanvullende vestigingsplaatsfictie keert echter weer, enigszins gewijzigd, terug in het voorstel, zowel voor toepassing van de dividendbelasting als van de vennootschapsbelasting. Een vennootschap die is opgericht naar het recht van een andere staat en die ten minste vijf aaneengesloten kalenderjaren in Nederland is gevestigd op het tijdstip van het verplaatsen van de werkelijke leiding uit Nederland naar een kwalificerende staat, wordt gedurende een periode van tien kalenderjaren vanaf het tijdstip van die verplaatsing geacht nog steeds in Nederland te zijn gevestigd. Dat zou betekenen dat winstuitdelingen door de vennootschap nog gedurende tien jaar na verplaatsing van de leiding onderworpen zouden zijn aan de inhouding van dividendbelasting en dat pas na afloop van die periode de eindafrekening wegens het ophouden van de inhoudingsplicht aan de orde zou zijn.

Commentaar KPMG Meijburg & Co

De 4e nota van wijziging kan niet los worden gezien van het aangekondigde vertrek van het hoofdkantoor van Shell uit Nederland medio november 2021, kort na het vertrek van Unilever. Ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel zijn de reikwijdte en de heffingssystematiek ingrijpend ingeperkt en aangepast. De indiener van de 4e nota van wijziging betoogt dat met deze aanpassingen het voorstel geen strijd meer op kan leveren met het EU-recht en de door Nederland afgesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. De vraag zal echter met name zijn of en in hoeverre het voorstel strijd oplevert met de vrijheid van kapitaalverkeer die ook niet binnen de EU wonende of gevestigde aandeelhouders van binnen de EU gevestigde vennootschappen kan beschermen. De herintroductie van de uitgebreide vestigingsplaatsfictie is duidelijk gericht op Shell. De behandeling van het initiatiefwetsvoorstel is op dit moment geagendeerd voor de tweede week van januari 2022, maar niet kan worden uitgesloten dat de behandeling nog zal opschuiven in de tijd. Gelet op de huidige gefragmenteerde politieke verhoudingen in de Tweede Kamer is onduidelijk of het voorstel op steun kan rekenen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Over het verdere verloop houden wij u vanzelfsprekend op de hoogte.

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.