Groepsverzekeringen en kwalificatie als bemiddelaar in de zin van de Wft
1. Inleiding
De Nederlandse Autoriteit Financiële Markten (“AFM”) heeft een interpretatie (voetnoot 1) gepubliceerd van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU”) van 29 september 2022 (voetnoot 2). Het resultaat van die interpretatie is dat een verzekeringnemer van een groepsverzekering die (i) zijn deelnemers de keuze biedt om deel te nemen aan de groepsverzekering, en (ii) een vergoeding voor zijn diensten ontvangt van de deelnemers, kwalificeert als een bemiddelaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (“Wft”) en daarom in principe een bemiddelaarsvergunning nodig heeft. Deze vergunning kan worden aangevraagd bij de AFM. Verzekeringnemers van groepsverzekeringen die voldoen aan de twee voornoemde criteria hebben tot 1 oktober 2025 de tijd om deze vergunning van de AFM te verkrijgen.
Verzekeringnemers van groepsverzekeringen zijn bijvoorbeeld de school die zijn leerlingen verzekert voor ongevallen op de verzekering van de school, de sportclub die zijn leden verzekert tegen ongevallen, of transportonderneming die de lading van haar klanten verzekert. Vanwege de interpretatie van de AFM dienen sommige van deze partijen nu een vergunning aan te vragen bij de AFM. Hieronder leggen wij uit welke ondernemingen dat in principe zouden moeten doen gezien de interpretatie van de AFM en welke niet.
2. Arrest HvJEU
In haar arrest van 29 september 2022, heeft de HvJEU de rol van tussenpersoon nader ingevuld. Voor het arrest bestond de gedachte dat een partij niet kan bemiddelen bij de totstandkoming van een overeenkomst waarbij zij zelf partij is (e.g. de verzekeringnemer van een groepsverzekering kan geen tussenpersoon en dus geen bemiddelaar in de zin van de Wft zijn). Deze gedachte was gebaseerd op de memorie van toelichting bij de Wft waarin staat dat met het begrip “tussenpersoon” tot uitdrukking wordt gebracht dat de bemiddelaar zelf geen partij wordt bij de overeenkomst inzake het betreffende financiële product, in tegenstelling tot de aanbieder (e.g. de verzekeraar). Het HvJEU concludeert in voornoemd arrest echter dat het feit dat een partij zelf polishouder is (dus partij is bij de overeenkomst), niet in de weg staat aan de conclusie dat zij (tevens) verzekeringstussenpersoon is en dus bemiddelaar kan zijn. Daarnaast heeft het HvJEU in dit arrest bepaald dat er sprake kan zijn van bemiddelen in de zin van de Wft wanneer een rechtspersoon niet de sluiting van verzekeringsovereenkomsten beoogt waarmee verzekeringnemers tegen betaling van premies risico’s willen afdekken bij een verzekeraar, maar (i) de vrijwillige toetreding van zijn eigen klanten ((ii) tegen een aan hem te betalen vergoeding) tot een groepsverzekeringsovereenkomst die hij vooraf met een verzekeraar heeft gesloten om die klanten een dergelijke dekking te bieden.
3. Achtergrond bij de interpretatie van de AFM
In voornoemde uitspraak beoordeelt het HvJEU in een specifiek geval of er sprake is van een bemiddelaar aan de hand van een beoordelingskader.
Met de interpretatie trekt de AFM dat beoordelingskader breder en past dit toe op de gehele markt. De AFM bepaalt dat wanneer een verzekeringnemer van een groepsverzekering haar deelnemers (i) een keuzemogelijkheid biedt en (ii) een vergoeding vraagt, (en niet kwalificeert als bijvoorbeeld de vrijgestelde nevenverzekeringstussenpersoon), een vergunning dient te worden aangevraagd. De AFM stelt in de interpretatie dat marktpartijen die voldoen aan voornoemde criteria tot 1 oktober 2025 de tijd hebben om de vergunning aan te vragen.
Wij merken op dat er ook andere redenen kunnen zijn waarom verzekeringnemer van een groepsverzekering als bemiddelaar kwalificeert. Deze vallen echter buiten het bereik van de interpretatie.
Voorbeelden van bedrijven die vanwege de interpretatie van de AFM met een vergunningsverplichting te maken kunnen krijgen zijn verhuisbedrijven die voor de dag van de verhuizing de mogelijkheid bieden aan de klant om een verzekering af te sluiten tegen schade aan de inboedel, of de transportonderneming die bij het transport van goederen een verzekering aanbiedt waarbij verzekerden uit diverse opties voor de verzekering kunnen kiezen (voetnoot 3).
Overigens kunnen er ook andere redenen zijn waarom verzekeringnemer van een groepsverzekering als bemiddelaar kwalificeert, maar die vallen buiten het bereik van de interpretatie.
Hieronder lichten wij de twee genoemde vereisten nader toe.
3.1. Keuzemogelijkheid
Wanneer een deelnemer automatisch toetreedt tot een groepsverzekering, is geen sprake van een keuzemogelijkheid. Slechts de gevallen waarin niet-automatisch wordt toegetreden komen dus (in het kader van deze interpretatie) in aanmerking.
De AFM noemt als voorbeeld een school waarbij ouders hun kind aanmelden en waardoor het kind automatisch is verzekerd door de ongevallenverzekering van de school. Gezien het automatische karakter van toetreding tot de verzekering, bestaat er geen keuzemogelijkheid en is dus de school geen bemiddelaar in de zin van de Wft. Ook de sportvereniging waarbij de leden verplicht zijn verzekerd door de ongevallenverzekering van die sportvereniging (of de overkoepelende sportbond) wordt als voorbeeld door de AFM genoemd van gevallen waarin geen sprake is van een keuzemogelijkheid.
3.2. Vergoeding
De AFM is van mening dat er sprake is van een vergoeding als er een financieel voordeel wordt behaald door de verzekeringnemer. De AFM merkt op dat het “doorberekenen van de premie en de (administratie)kosten, [niet] wordt […] gezien als een vergoeding.” Zonder economisch belang van de verzekeringnemer voor het aanbieden van de dekking onder de verzekering, is er dus geen sprake van een kwalificatie als bemiddelaar in de zin van de Wft.
De voorwaarden keuzemogelijkheid en vergoeding zijn cumulatief. Enkel wanneer aan beide wordt voldaan is volgens de AFM, in het kader van de interpretatie, sprake van een verzekeringnemer van een groepsverzekering die kwalificeert als bemiddelaar in de zin van de Wft. De AFM merkt echter expliciet op dat zij het niet wenselijk vindt wanneer niet wordt voldaan aan de keuzemogelijkheid (dus alle deelnemers treden automatisch toe), maar er wel sprake is van een economisch voordeel bij de verzekeringnemer. De AFM noemt daarbij het feit dat veel verzekeringen als “service” worden aangeboden en het daarom niet passend zou zijn dat de verzekeringnemer daar financieel voordeel mee behaalt. Vooralsnog vallen deze verzekeringnemers dus buiten het bereik van deze interpretatie, maar gezien de door de AFM gedane uitspraken is het misschien niet verstandig voor een partij om deze aanpak als enige businessmodel te hanteren.
3.3. Groepsverzekeringen en mantelovereenkomsten
Ten overvloede noemt de AFM in haar interpretatie overigens specifiek dat mantelovereenkomsten geen groepsverzekeringen zijn. Een voorbeeld van een mantelovereenkomst is het raamcontract dat een werkgever namens haar werknemers afspreekt met een zorgverzekeraar waarmee aan de werknemers ruime keuzemogelijkheden en/of speciale dekkingen gerelateerd aan de te verrichten arbeid worden geboden. Hoewel een aanbieder van een mantelovereenkomst nog steeds als bemiddelaar in de zin van de Wft kan kwalificeren vanwege andere bemiddelingsactiviteiten, valt deze voor wat betreft deze interpretatie buiten de reikwijdte. In het genoemde voorbeeld is de werkgever immers geen verzekeringnemer en dus geen partij bij de uiteindelijk te sluiten overeenkomst tussen verzekeraar en werknemer.
4. Mogelijke vrijstellingen
Een partij die kwalificeert als bemiddelaar in de zin van de Wft kan op grond van een vrijstelling onder de verplichting uitkomen om een vergunning aan te vragen bij de AFM. In de interpretatie noemt de AFM het voorbeeld van de vrijstelling voor nevenverzekeringstussenpersonen. De AFM geeft aan dat: “Indien een verzekeringnemer van een groepsverzekering kan aantonen dat een verzekeringsproduct voor een individuele verzekerde [ML: dus de huurder van het gereedschap bij het gereedschapverhuurbedrijf of de persoon die wordt verhuisd door het verhuisbedrijf] binnen een groepsverzekering voldoet aan de voorwaarden die gelden voor de vrijstelling voor nevenverzekeringstussenpersonen, dan kan de verzekeringnemer gebruik maken van deze vrijstelling en is er tevens geen sprake van een vergunningplicht.”
De vrijstelling voor nevenverzekeringstussenpersonen heeft de volgende voorwaarden:
- de verzekering dient het risico te dekken van een defect, verlies van of beschadiging van de door de nevenverzekeringstussenpersoon geleverde zaak of niet-gebruik van de door de nevenverzekeringstussenpersoon geleverde dienst; en
- het bedrag van de premie voor de verzekering niet hoger is dan EUR 600 pro rata per jaar, of indien de verzekering een aanvulling is op een dienst en de duur van de dienst gelijk is aan of minder is dan drie maanden, het bedrag van de premie niet hoger is dan EUR 200 per persoon.
Opvallend aan de interpretatie van de AFM is dat voorheen niet duidelijk was of de premie van EUR 600 per jaar nu betrekking had op de premie die onder de groepsverzekering diende te worden betaald, of dat deze betrekking had op het gedeelte van de premie dat door het individu die geniet van de dekking onder de groepsverzekering wordt betaald. Uit de interpretatie van de AFM blijkt nu het laatste, dus de premie van de sporter bij de sportclub, de persoon die wordt verhuisd door het verhuisbedrijf of de persoon die gereedschap huurt bij het gereedschapverhuurbedrijf.
Wanneer u vragen heeft naar aanleiding van bovenstaande en/of de Interpretatie van de AFM, dan kunt u vrijblijvend contact met ons opnemen via de contactgegevens die hiernaast zijn weergegeven.
Voetnoten:
-
Hof van Justitie Europese Unie 29 september 2022, zaaknr. C-633/20, ECLI:EU:C:2022:733.
-
Deze voorbeelden worden door de AFM in haar interpretatie genoemd. Zelf dachten wij ook aan autoverhuurbedrijven of gereedschapverhuurbedrijven die verschillende soorten verzekeringen bieden die kunnen worden afgenomen bij het verhuren van de goederen.