De winstbestemmingseis voor de toepassing van de zorgvrijstelling is een statutaire eis
Op 19 januari 2022 heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat de winstbestemmingseis voor de toepassing van de zorgvrijstelling in de vennootschapsbelasting een statutair vereiste betreft en dat géén aanleiding bestaat om rekening te houden met de mogelijkheid tot statutenwijziging. Tevens oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de status van de uiteindelijke aandeelhouders niet van belang is. Hiermee ontstaan de eerste scheuren in de muur van de recente beleidsbesluiten van de Staatssecretaris van Financiën met betrekking tot de zorgvrijstelling waarin wordt gesteld dat de winstbestemmingseis een statutaire én feitelijke toets betreft.
De winstbestemmingseis
Indien een zorginstelling aan zowel de werkzaamheden- als de winstbestemmingseis voldoet, is de zorginstelling van rechtswege subjectief vrijgesteld van vennootschapsbelasting. De werkzaamhedeneis vereist dat minimaal 90% van de feitelijke werkzaamheden bestaat uit kwalificerende zorg. Daarnaast vereist de winstbestemmingseis dat een zorginstelling die níet van publiekrechtelijke aard is de winst ‘uitsluitend kan aanwenden’ ten gunste van een lichaam waarop de zorgvrijstelling van toepassing is, dan wel ten gunste van een algemeen maatschappelijk belang. De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn beleidsbesluit uit 2019 opgemerkt dat de winst zowel statutair als feitelijk uitsluitend moet kunnen worden aangewend ten gunste van een kwalificerend lichaam of een algemeen maatschappelijk belang.
De uitspraak
Het geschil in geding op 19 januari 2022 betrof de vraag op welke wijze ‘uitsluitend kan aanwenden’ voor de toepassing van de winstbestemmingseis moet worden uitgelegd. De inspecteur is van mening dat belanghebbende niet aan de winstbestemmingseis voldoet, omdat de uiteindelijke aandeelhouders van de zorginstelling natuurlijk personen zijn. Daarnaast wordt betoogd dat de algemene vergadering van aandeelhouders de statuten zou kunnen wijzigen, waardoor behaalde winsten toe kunnen komen aan deze natuurlijk personen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het begrip ‘uitsluitend kan aanwenden’ voor de toepassing van de winstbestemmingseis worden uitgelegd op basis van de geldende statuten van belanghebbende. In lijn met een eerdere conclusie van Advocaat-Generaal Wattel is de winstbestemmingseis immers een statutaire toets, hetgeen betekent dat ook feitelijk aan de winstbestemmingseis wordt voldaan op het moment dat de huidige statuten voldoende waarborgen bevatten. Bovendien bestaat volgens de Rechtbank géén aanleiding om rekening te houden met een eventuele statutenwijziging op het moment dat de huidige statuten voldoende waarborgen bieden dat aan de winstbestemmingseis wordt voldaan. Anders dan de inspecteur betoogt, bestaan ook géén aanknopingspunten voor de feitelijke eis dat de aandelen moeten worden gehouden door een lichaam dat is vrijgesteld op grond van de zorgvrijstelling. Statutaire bepalingen zijn daarmee leidend voor de beoordeling van de winstbestemmingseis. Zolang de statuten ongewijzigd zijn, is de zorgvrijstelling van toepassing mits ook aan de werkzaamhedeneis wordt voldaan.
Vervolg
In lijn met eerdere jurisprudentie bevestigt de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat statutaire bepalingen leidend zijn voor de vraag of al dan niet aan de zorgvrijstelling wordt voldaan. Daarmee verschijnen de eerste scheuren in het beleidsbesluit van de Staatssecretaris van Financiën dat onder andere een statutaire én feitelijke eis aanlegt. Navraag bij de griffie van de Rechtbank leerde dat ten tijde van dit schrijven (nog) geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak. Vanwege het belang voor de uitvoeringspraktijk en het gepubliceerde beleid is onze verwachting echter dat dit vrijwel zeker zal gebeuren.