Consultatie Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden
Op 25 september 2020 is door het kabinet een internetconsultatie gestart die belangstellenden in de gelegenheid stelt om hun reactie te geven op het conceptwetsvoorstel ter invoering van een conditionele bronbelasting op dividenden per 2024. Hieronder gaan wij in op dit voorstel.
Context van het conceptwetsvoorstel
In het regeerakkoord van 2017 was overeengekomen dat de bestaande dividendbelasting zou vervallen en dat een conditionele bronbelasting voor dividenden, interest en royalty’s zou worden geïntroduceerd. Uiteindelijk heeft het kabinet besloten om de dividendbelasting niet af te schaffen, en om het inmiddels ingediende wetsvoorstel voor de introductie van een conditionele bronbelasting op dividenden in te trekken. Vervolgens heeft het kabinet aangeven om te onderzoeken of elementen van de voorgestelde bronbelasting zouden kunnen worden geïntegreerd in de bestaande dividendbelasting. Inmiddels is de Wet Bronbelasting 2021 in werking getreden, die voorziet in een conditionele bronbelasting met ingang van 2021 op rente en royalty’s die, kort gezegd, worden betaald aan groepsvennootschappen in als zodanig aangewezen laagbelastende jurisdicties. Thans bestaat het voornemen om deze bronbelasting per 2024 uit te breiden tot dividenden, zoals door de staatssecretaris van Financiën reeds was aangekondigd in een brief van 29 mei 2020 aan de Tweede Kamer (zie onze eerdere berichtgeving).
Inhoud van het conceptwetsvoorstel
Het conceptwetsvoorstel houdt in dat de heffingsgrondslag van de bronbelasting wordt uitgebreid met dividenden. Voor wat betreft de inhoudingsplicht en de grondslag van heffing wordt in hoge mate aangesloten bij de Wet op de dividendbelasting 1965. Dat betekent dat een bronbelasting ter hoogte van het hoge tarief in de vennootschapsbelasting (thans 25%) wordt geheven over dividenden die binnen een groep worden uitgekeerd, indien de aandeelhouder is gevestigd in een jurisdictie die is opgenomen op de Nederlandse lijst van laagbelastende jurisdicties of de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties, alsmede in bepaalde gevallen waarin het belang wordt gehouden door een hybride entiteit en in misbruiksituaties.
Afgezien van het tarief is er in vergelijking met de bestaande dividendbelasting nog een aantal verschillen. Een belangrijk verschil met de bestaande dividendbelasting is dat ook coöperaties die niet kwalificeren als houdstercoöperatie in beginsel inhoudingsplichtig zijn voor de conditionele bronbelasting. Een ander verschil is dat er bij inkoop van aandelen geen uitzondering geldt in het geval van een inkoop ter tijdelijke belegging. Dit laatste verschil is voor de praktijk overigens minder relevant, omdat de conditionele bronbelasting alleen in groepsverhoudingen wordt geheven, en de uitzondering van inkoop ter tijdelijke belegging in de praktijk met name een rol speelt bij beursvennootschappen.
Wanneer de dividendbelasting en de conditionele bronbelasting cumuleren, zal de bronbelasting worden verminderd met de geheven dividendbelasting. Per saldo zal dus het tarief van de bronbelasting verschuldigd zijn.
Een verschil met het eerder voorgestelde maar weer ingetrokken voorstel voor een conditionele bronbelasting op dividenden is dat niet wordt geheven bij de vervreemding van aandelen (anders dan in gevallen van inkoop) en dat de mogelijkheid van onbelaste terugbetaling van kapitaal blijft bestaan (ook indien er zuivere winst is) onder dezelfde voorwaarden die ook voor de bestaande dividendbelasting gelden.
Commentaar van Meijburg & Co
Een eerste analyse van het conceptwetsvoorstel leidt tot de verwachting dat het voorstel, indien het uiteindelijk wet wordt, met name gevolgen heeft voor gevallen waarin de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting thans toepassing mist omdat de aandeelhouder in een niet-verdragsland is gevestigd. Wanneer het niet-verdragsland een aangewezen laagbelastende jurisdictie is, zal het tarief over het groepsdividend stijgen van 15% naar 25%. Uitkeringen door niet-houdstercoöperaties aan leden in aangewezen laagbelastende jurisdicties die nu niet onder de dividendbelasting vallen, gaan eveneens tegen 25% worden belast. Ook in misbruiksituaties waar de rechtstreekse aandeelhouder niet is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie maar de achterliggende groepsaandeelhouder(s) wel, kan het tarief stijgen naar 25%. Dat kan zich bijvoorbeeld onder omstandigheden ook voordoen indien de directe aandeelhouder in een verdragsland is gevestigd.
De consultatie loopt tot en met 23 oktober 2020. De reacties zullen – indien daarvoor toestemming wordt verleend – daarna worden gepubliceerd. Na de consultatie kunnen de reacties worden meegenomen bij het opstellen van het definitieve wetsvoorstel.