Bevestiging HvJ in BlackRock zaak: één beheerdienst niet gedeeltelijk btw-vrijgesteld
Op 2 juli 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: ‘HvJ’) uitspraak gedaan in de zaak BlackRock Investment Management (UK) Limited (‘BlackRock UK’, zaak C-231/19). In deze zaak gaat het HvJ in op de vraag of een ingekochte dienst voor de btw zodanig gesplitst kan worden dat een deel van de vergoeding voor die dienst op grond van de fondsbeheervrijstelling is vrijgesteld van btw, en het andere gedeelte van de vergoeding als btw-belast wordt behandeld. BlackRock UK beredeneerde dat het maken van een splitsing mogelijk zou moeten zijn, omdat de ingekochte dienst werd verbruikt voor enerzijds het beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds (btw-vrijgesteld) en anderzijds voor een niet-gemeenschappelijk beleggingsfonds (btw-belast).
Het HvJ deelt dit standpunt niet, en komt tot het oordeel dat één enkele fondsbeheerdienst niet gedeeltelijk btw-vrijgesteld kan zijn. De uitkomst van dit arrest is niet alleen van belang voor belastingplichtigen die zich bezighouden met beleggingsfondsen, maar ook voor aanbieders en afnemers van andere soorten samengestelde prestaties.
1. Achtergrond en rechtsvragen
BlackRock UK is onderdeel van een fiscale eenheid btw in het Verenigd Koninkrijk (‘UK’). BlackRock UK neemt ten behoeve van zijn activiteiten diensten af van een gelieerde entiteit uit de Verenigde Staten. Deze entiteit, BlackRock Financial Management Inc (‘BFMI’) is onderdeel van dezelfde groep als BlackRock UK. De btw op de diensten die door BlackRock UK worden afgenomen bij BFMI, worden in het kader van de verleggingsregeling voldaan door BlackRock UK. De afgenomen diensten worden door BlackRock UK gebruikt voor twee soorten beleggingsfondsen, namelijk voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen (‘GBF’s’: vrijgesteld van btw) en voor andere beleggingsfondsen (‘niet-GBF’s’: belast met btw).
BFMI verricht haar diensten via een softwareplatform (Aladdin) en stelt de portfolio managers van BlackRock UK in staat om beslissingen te nemen met betrekking tot het doen van financiële transacties. BlackRock UK heeft de Belastingdienst in de UK verzocht of de ingekochte diensten mochten worden vrijgesteld van btw voor zover zij betrekking hadden op gebruik voor het beheer van GBF’s. Dit verzoek werd echter afgewezen. De verwijzende rechter heeft het HvJ zodoende verzocht om een antwoord te formuleren op de vraag in hoeverre het mogelijk is om één enkele vergoeding voor één enkele beheersdienst te splitsen overeenkomstig het gebruik voor btw-vrijgestelde GBF’s en btw-belaste niet-GBF’s.
2. Overwegingen en oordeel HvJ
Het HvJ neemt als uitgangspunt dat sprake is van één prestatie, waarbij het niet mogelijk is om een hoofdprestatie en bijkomende prestaties te onderscheiden. Het HvJ bevestigt vervolgens dat één enkele prestatie slechts één enkele btw-behandeling kan hebben, zoals dat voor het laatst bevestigd is in het arrest Stadion Amsterdam (C-436/16).
BlackRock UK doet nog een beroep op de zaak Commissie-Luxemburg van het HvJ (C-274/15) over de zogenoemde koepelvrijstelling. In deze zaak oordeelde het HvJ dat het bij de koepelvrijstelling wel voor kan komen dat een gedeelte van één enkele dienst btw-vrijgesteld is. Het HvJ geeft aan dat de werkingssfeer van de koepelvrijstelling is bepaald aan de hand van de bestemming van de betreffende diensten. De koepelvrijstelling voorziet dus in een gedifferentieerde btw-behandeling van de dienst afhankelijk van de bestemming van die dienst. De fondsbeheervrijstelling wordt daarentegen uitsluitend gedefinieerd aan de hand van de aard van de betrokken dienst, namelijk of die dienst in zijn aard kwalificeert als het beheer van GBF’s. De bewoordingen van de fondsbeheervrijstelling laten volgens het HvJ een dergelijke splitsing daarom niet toe.
De verwijzende rechter overwoog nog de mogelijkheid dat alle diensten die BlackRock via het Aladdin-platform ontvangt, moeten worden aangemerkt als btw-belast omdat de meerderheid van die diensten wordt gebruikt voor het beheer van niet-GBF’s. Omgekeerd zouden, volgens dezelfde logica, deze diensten dan moeten worden vrijgesteld van btw als de meerderheid van de fondsen GBF’s zijn. Volgens het HvJ kan die oplossing niet worden toegepast. Het HvJ benadrukt dat de reikwijdte van de fondsbeheervrijstelling is gedefinieerd aan de hand van de aard van de dienstverlening en niet op basis van wie de verrichter of de ontvanger van de dienst is.
Als de btw-behandeling van de fondsbeheerdienst zou moeten worden bepaald op basis van de bestemming van die dienstverlening, dan kan dat er volgens het HvJ toe leiden dat de fondsbeheervrijstelling ook wordt toegepast op het beheer van niet-GBF’s. Een dergelijke uitkomst zou in strijd zijn met de beperkte uitleg die moet worden gegeven aan de fondsbeheervrijstelling.
Het HvJ benadrukt daarnaast dat beheerdiensten slechts als btw-vrijgesteld fondsbeheer kunnen worden aangemerkt wanneer de dienstverlening specifiek en essentieel is voor het beheer van GBF’s. Het Aladdin-platform is juist ontworpen met het oog op het beheer van verschillende soorten beleggingsfondsen en niet alleen GBF’s. De dienst kan daarom volgens het HvJ niet worden beschouwd als specifiek voor het beheer van GBF’s.
Gelet op het voorgaande oordeelt het HvJ dat één enkele levering van beheersdiensten, die wordt gebruikt voor het beheer van zowel GBF’s als niet-GBF’s, niet van btw is vrijgesteld op grond van de fondsbeheervrijstelling.
3. Impact Nederlandse praktijk
Het arrest van het HvJ is in overeenstemming met de conclusie van de A-G (wij verwijzen naar onze alert van 12 maart 2020). Het arrest zal voor veel marktpartijen een teleurstellende uitkomst zijn. De A-G gaf in zijn conclusie aan dat splitsing in een btw-vrijgesteld en een btw-belast deel in zijn ogen in voorkomende gevallen wel denkbaar is, namelijk wanneer voldoende informatie beschikbaar is om precies en objectief te bepalen welk deel van de vergoeding ziet op btw-vrijgestelde prestaties. Het HvJ pakt dit punt echter niet op, zodat onduidelijk blijft of een splitsing inderdaad in alle gevallen onmogelijk is.
Hoewel het HvJ er niet expliciet op ingaat, neemt het als uitgangspunt dat de IT-dienstverlening die BlackRock UK inkoopt in principe als beheer in de zin van de fondsbeheervrijstelling kan worden aangemerkt. Het doek valt slechts, omdat de diensten niet alleen voor GBF’s worden gebruikt. Dit is een welkome bevestiging, omdat het in de Nederlandse praktijk nogal eens onduidelijk is welke IT-dienstverlening binnen het bereik van een financiële vrijstelling kan vallen. Het verdient dus aanbeveling om nog eens kritisch te kijken naar ingekochte diensten die op technologische basis worden verricht.
4. Wat kunt u nu doen?
Uit de beslissing van het HvJ blijkt dat het splitsen van één fondsbeheerdienst dienst in een btw-vrijgesteld en een btw-belast deel in situaties zoals in de BlackRock UK zaak aan de orde niet mogelijk is. De beslissing van het HvJ laat zien dat het nog meer dan voorheen belangrijk is om te bepalen of het op voorhand mogelijk is om werkzaamheden te splitsen in afzonderlijke diensten. Die afzonderlijke diensten krijgen dan hun eigen btw-behandeling. Dat vereist in voorkomende gevallen aanpassingen van de dienstverlening, de contracten en de facturering. Wij denken op dat vlak graag met u mee.
Ten slotte merken we nog op dat hoewel deze zaak gaat over de fondsbeheervrijstelling, het arrest van het HvJ ook impact kan hebben op andere soorten samengestelde prestaties buiten de financiële sector. De splitsingsproblematiek doet zich immers ook in andere bedrijfstakken voor.
Indien u van gedachten wilt wisselen over deze uitspraak, neemt u dan gerust contact op met de adviseurs van de Indirect Tax Financial Services Group van Meijburg & Co of met uw gebruikelijke adviseur. Uiteraard kunnen zij u verder assisteren bij deze problematiek.