Belgium-Holland Desk Newsletter | Juni 2019

24 mei 2019
header holland blegium

De België-Holland nieuwsbrief verschijnt maandelijks met uitzondering van juli en augustus. In deze nieuwsbrief gaan wij in op actuele ontwikkelingen op het fiscaal gebied in Nederland en België.

Inhoud

Naar boven

1. Vastgoedactiviteiten verhinderen niet langer de toepassing van het Vlaamse fiscale gunstregime voor de overdracht van familiebedrijven

In een recent gepubliceerde ruling bevestigt de Vlaamse Belastingdienst (‘Vlabel’) voor het eerst dat een vennootschap waarvan de activiteit bestaat in de exploitatie en ontwikkeling van professioneel/commercieel vastgoed, en de verhuur ervan aan derden buiten de groep waartoe de vennootschap behoort een ‘reële economische activiteit’ heeft in de zin van het Vlaams gunstregime voor de overdracht van familiebedrijven. Tot voor kort aanvaardde Vlabel dit enkel ingeval de vastgoedactiviteit beperkt bleef tot de verhuur van bedrijfsvastgoed tussen vennootschappen van dezelfde groep (intra-groepsverhuur).

Als ook aan de andere voorwaarden van het gunstregime wordt voldaan, kunnen de aandelen van een vastgoedvennootschap met professioneel/commercieel vastgoed voortaan worden geschonken met vrijstelling van schenkbelasting, of kunnen vererven aan een vlak tarief van 3% of 7% erfbelasting.

Oude situatie: is het verhuren van vastgoed een reële economische activiteit?

In Vlaanderen bestaat reeds lang een fiscaal gunstregime voor de overdracht van familiebedrijven, waaraan in de loop der jaren wel een aantal wijzigingen is aangebracht. Op vandaag kan de aandeelhouder van een familiebedrijf zijn aandelen schenken met vrijstelling van schenkbelasting, of laten vererven aan 3% of 7% erfbelasting mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

Naast onder meer de voorwaarde dat de aandeelhouder minstens 50% van de stemrechten moet hebben (soms volstaat 30%), moet de betrokken vennootschap ook een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of een vrij beroep als voorwerp hebben, én deze activiteit ook effectief uitoefenen. De vennootschap moet met andere woorden een ‘reële economische activiteit’ voeren. Een louter passief optreden volstaat dus niet. Zo wordt het louter beheer van roerende of onroerende goederen of het verkrijgen en aanhouden van aandelen door Vlabel niet aanvaard als een voldoende reële economische activiteit van de vennootschap.

De beoordeling door Vlabel van het reële karakter van de economische activiteit gebeurt aan de hand van de boekhouding van de vennootschap en de verschillende feitelijke elementen die deze mee onderbouwen. Zo verifieert Vlabel een aantal boekhoudposten die kunnen wijzen op een economische activiteit, zoals de posten ‘omzet’, ‘handelsvorderingen’, ‘handelsschulden’, ‘voorraden’, ‘bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen’. Daarbij voorziet het gunstregime echter ook in een vermoeden van economische inactiviteit indien twee voorwaarden cumulatief voldaan zijn in één van de drie jaren voorafgaand aan de schenking of de vererving van de aandelen, met name:

  • een teveel aan vastgoed (de post ‘terreinen en gebouwen’ vormt meer dan 50% van het balanstotaal) én
  • een tekort aan loonlast (de post ‘bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen’ bedraagt minder dan 1,5% van het balanstotaal).

Indien deze beide parameters zijn voldaan, wordt vermoed dat de vennootschap geen reële economische activiteit heeft (bijvoorbeeld een patrimoniumvennootschap) waardoor zij wordt uitgesloten van het gunstregime. De belastingplichtige kan evenwel tegenbewijs leveren om op die manier alsnog in aanmerking te komen voor het fiscale gunstregime. In een omzendbrief van 2015 stelt Vlabel hierover dat wanneer de vennootschap onroerend goed verhuurt aan derden (private of handelshuur), dit niet voldoende is als tegenbewijs, ongeacht het aandeel of percentage dat dit verhuurde onroerend goed vertegenwoordigt in de totaal aanwezige onroerende goederen.

Verhuur van onroerende goederen kan volgens Vlabel slechts in aanmerking komen als het bedrijfsgebouwen betreft die uitsluitend door één of meerdere actieve dochtervennootschap(pen) wordt(en) gebruikt. Enkel de intra-groepsverhuur van bedrijfsvastgoed werd dus door Vlabel aanvaard als een reële economische vastgoedactiviteit, althans tot voor kort.

Nieuwe situatie: kentering in de visie van Vlabel

In een recente ruling bevestigt Vlabel nu voor het eerst dat een vastgoedactiviteit die bestaat in het actief exploiteren en ontwikkelen van professioneel/commercieel vastgoed met het oog op het verhogen van de rentabiliteit en de marktwaarde ervan, met inbegrip van het verhuren van dit vastgoed buiten de groep, toch een reële economische activiteit kan vormen. Bijgevolg kunnen de aandelen van die vennootschap worden geschonken met vrijstelling van schenkbelasting of vererven aan 3% of 7% erfbelasting.

Hoewel dit betwistbaar is, blijft Vlabel wel vasthouden aan zijn visie dat de aanwezigheid of verhuur van residentieel vastgoed de toepassing van het gunstregime uitsluiten. Gelet op de stringente visie die Vlabel tot nu toe innam bij de beoordeling van vastgoedactiviteiten met betrekking tot professioneel/commercieel vastgoed is deze ruling echter alvast een belangrijk precedent dat perspectieven opent voor de familiale aandeelhouders die daarin investeren.

Tillo Dumont

Naar boven

2. Nederlandse staatssecretaris beantwoordt vragen over doorstroomvennootschappen

Op 26 februari 2019 oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘HvJ’) dat, vrij vertaald, lidstaten een belastingplichtige de voordelen van Europese richtlijnen moeten weigeren indien sprake is van misbruik. Wij merkten op dat de gevolgen van de arresten voor Nederland relatief beperkt zijn, omdat Nederland de algemene antimisbruikbepaling van de Moeder-dochterrichtlijn heeft geïmplementeerd in zijn nationale wetgeving.

De staatssecretaris merkte eerder op dat hij laat onderzoeken of de ‘safe harbour’ die Nederland toepast voor dividenduitkeringen aan zogenoemde schakelende tussenhoudsters indien aan de substance-eisen wordt voldaan, aanpassing behoeft. In een brief van 14 juni 2019 als reactie op vragen van Tweede Kamerleden gaat hij hierop nader in. Een uitgebreide toelichting bij deze brief vindt u hier.

De brief van de staatssecretaris gaat met name over bovengenoemde substance-eisen. De staatssecretaris verwacht niet dat de Belastingdienst op basis van de arresten van het HvJ veel vaker succesvol het standpunt kan innemen dat sprake is van misbruik. Hij stelt dat er voldoende overlap is tussen de Nederlandse substance-eisen en de aanwijzingen voor misbruik in de arresten van het HvJ.

Evenals de schrijvers van diverse recente commentaren acht de staatssecretaris de wijze waarop Nederland de substance-eisen toepast echter niet in overeenstemming met de arresten van het HvJ. Ook in misbruiksituaties voorkomen deze vereisten dat Nederland belasting kan heffen. De staatssecretaris stelt daarom voor de substance-eisen vanaf 1 januari 2020 slechts doorslaggevend te laten zijn voor de bewijslastverdeling. Hierdoor is het enkele voldoen aan de substance-eisen in misbruiksituaties dus niet meer ‘safe’ en zou Nederland in misbruiksituaties dividendbelasting kunnen heffen.

Wij zijn erg benieuwd hoe bovenstaande wijziging in de praktijk zal uitwerken. Hoewel de staatssecretaris stelt dat de arresten van het HvJ slechts beperkte gevolgen voor Nederland zullen hebben, krijgt de Nederlandse belastingdienst vanaf 1 januari 2020 meer handvatten om bij (verondersteld) misbruik belasting te heffen.

Rabiye Inan en Mark Foesenek

Naar boven

3. Optioneel Belgisch btw-stelsel onroerende verhuur: nieuwe herzieningsregels

We schreven onder meer in de april-2019 editie van deze nieuwsbrief over het optionele btw-stelsel voor belaste onroerende verhuur dat in België van kracht is sinds 1 januari 2019. In het licht hiervan zijn nu ook de wijzigingen met betrekking tot de herzieningsregels in de regelgeving ingeschreven. Bovendien zijn de herzieningsregels voor de roerende bedrijfsmiddelen ook gewijzigd met name voor wat betreft het startpunt van de herzieningsperiode.

Nieuwe herzieningstermijn van 25 jaar

De btw-aftrek inzake bedrijfsmiddelen is niet onbeperkt in de tijd en dus vatbaar voor herziening. Deze beperking in de tijd wordt bewerkstelligd via een herzieningstermijn. Principieel bedraagt deze termijn vijf jaar. De herzieningstermijn die van toepassing is op handelingen die strekken of bijdragen tot de oprichting of de verkrijging van onroerende bedrijfsmiddelen is een stuk langer en bedroeg tot voor kort in alle gevallen 15 jaar. Het optioneel stelsel voor belaste onroerende verhuur (hierna het ‘optionele stelsel’) voegt hier sinds 1 januari 2019 een bijkomende langere termijn van 25 jaar aan toe. Wanneer een gebouw of een gedeelte ervan wordt verhuurd met btw onder toepassing van het optionele stelsel, zal de btw-aftrek 25 jaar lang dienen te worden opgevolgd. Wijzigt de bestemming van het gebouw tijdens deze periode, zal moeten worden nagegaan of de toegepaste btw-aftrek herzien moet worden.

Aanvang van de herzieningstermijn

De herzieningstermijn van zowel 15 jaar als 25 jaar voor onroerende bedrijfsmiddelen vangt aan op 1 januari van het jaar waarin het onroerend bedrijfsmiddel/gebouw voor het eerst in gebruik is genomen. De vijfjarige herzieningstermijn voor roerende bedrijfsmiddelen had vroeger een ander startpunt, namelijk 1 januari van het jaar waarin de btw op deze bedrijfsmiddelen opeisbaar is geworden. Er was weliswaar de mogelijkheid om te opteren om de herzieningstermijn te laten aanvangen op 1 januari van het jaar waarin het roerend bedrijfsmiddel in gebruik is genomen. Het startpunt van de herzieningstermijn is nu gelijkgesteld met dat van de onroerende bedrijfsmiddelen. De herzieningstermijn voor roerende bedrijfsmiddelen neemt voortaan steeds een aanvang op 1 januari van het jaar van eerste ingebruikname. De nieuwe regel geldt enkel voor de bedrijfsmiddelen waarvoor het recht op btw-aftrek voor het eerst ontstond op 1 januari 2019.

Samenloop verschillende herzieningstermijnen

Indien een (rechts)persoon de bestemming van het gebouw wijzigt en bijvoorbeeld overgaat van gebruik voor de eigen btw-belaste activiteit (herzieningstermijn 15 jaar) en vervolgens opteert om dit gebouw te verhuren met uitoefening van het optionele stelsel (herzieningstermijn 25 jaar), zal de termijn aldus verlengd worden. De wetgever heeft voorzien in specifieke regels ingeval van samenloop van de verschillende herzieningstermijnen.

Indien de initiële herzieningstermijn van 15 jaar reeds verstreken is op het moment dat het gebouw verhuurd wordt met btw, is de 25-jarige herzieningstermijn niet van toepassing. Belangrijk aandachtspunt is dat de switch naar een andere herzieningstermijn enkel mogelijk is in deze richting. Indien de 25-jarige termijn reeds geopend is, kan men niet terug overstappen op de termijn van 15 jaar.

Een ander gevolg van de nieuwe regeling is dat het vanaf nu mogelijk wordt dat binnen één gebouw verschillende herzieningstermijnen (15 of 25 jaar) van toepassing zijn en dat ook het startpunt van deze termijnen kan verschillen.

Aftrek historische btw

Ondanks het feit dat het optionele regime pas in werking is getreden vanaf 1 januari 2019, is het mogelijk om (een gedeelte van) de btw te recupereren op kosten die voordien in dit kader werden gemaakt, met weliswaar een beperking in de tijd voor de kosten gelinkt aan de materiële werkzaamheden. Omdat het optionele stelsel in beginsel maar kan worden toegepast voor gebouwen waarvoor de btw op de constructie (of eventueel grondige renovatie) pas voor de eerste keer opeisbaar is geworden op of na 1 oktober 2018 (met uitzondering voor de opslagruimten), komt enkel de btw die opeisbaar is geworden vanaf die datum voor recuperatie in aanmerking. Voor btw op andere kosten (zoals architect kosten en kosten inzake de grond) kan verder in de tijd worden teruggegaan.

Om de budgettaire impact voor de Belgische schatkist te beperken voorziet de wetgever in een uitgesteld systeem van eigenlijke teruggaaf van de historische btw. Het komt erop neer dat gedurende 2019 de historische btw slechts ten belope van het saldo in het voordeel van de Staat kan worden aangezuiverd. Het overschot wordt telkens overgedragen naar de volgende aangifteperiode. Het saldo dat overblijft op het einde van het jaar kan volledig in rekening worden gebracht van de btw-aangifte van december of van het vierde kwartaal.

Overdracht van een gebouw dat verhuurd wordt met btw ingevolge de optie

Een overdracht van een onroerend goed dat niet onderworpen is aan de btw heeft in principe tot gevolg dat de verkoper een negatieve herziening moet doorvoeren van de initieel in aftrek gebrachte btw. De nieuwe herzieningsregels voorzien evenwel dat wanneer een gebouw dat wordt verhuurd onder het optionele stelsel, zonder toepassing van btw wordt overgedragen geen herziening doorgevoerd moet worden wanneer de overnemer dit gebouw blijft verhuren (met toepassing van btw) aan dezelfde huurder.

Wanneer er naderhand een verandering in gebruik van dit gebouw plaats zou vinden, zal de herzieningsverplichting bij de overnemer liggen. Belangrijk is wel dat dit ‘going concern’ principe enkel van toepassing is op gebouwen die verhuurd worden met btw onder het optionele stelsel en bijvoorbeeld niet voor gebouwen die verplicht worden ter beschikking gesteld met btw.

Nederlandse situatie

Pro memorie geven we u op hoofdlijnen ook de btw herzieningsregels van toepassing in Nederland mee. Bij de ingebruikname van een nieuwe onroerende zaak (of bij aankoop van een bestaande onroerende zaak met een optie voor een btw-belaste levering) geldt dat btw op bouw- of aankoopkosten aftrekbaar is naar gelang het gebruik van de onroerende zaak. De aftrek op basis van de gegevens van het boekjaar waarin de onroerende zaak in gebruik is genomen, is dan echter nog niet definitief. Gedurende een periode van negen jaar na het jaar van ingebruikname (de herzieningstermijn) moet de initieel in aftrek gebrachte btw worden herzien. Elk jaar dient derhalve 1/10 van de btw te worden bekeken. Een wijziging in het gebruik van een onroerende zaak – meer of minder btw-belast gebruik dan in het jaar van ingebruikname – kan leiden tot terugbetaling van btw aan de Belastingdienst of tot een extra teruggaaf.

Indien de onroerende zaak gedurende de herzieningsperiode wordt verkocht zonder btw dan wordt verondersteld dat de onroerende zaak gedurende de resterende herzieningsperiode wordt gebruikt voor vrijgestelde activiteiten. De initieel in aftrek genomen btw die nog voor herziening in aanmerking komt moet dan volledig worden terugbetaald aan de Belastingdienst. Ingeval bij aankoop geen of niet alle btw in aftrek was genomen betekent een btw-belaste verkoop (binnen twee jaar na eerste ingebruikname of vanwege een optie) dat de btw die nog voor herziening in aanmerking komt alsnog in aftrek kan worden gebracht omdat de onroerende zaak geacht wordt te zijn gebruikt voor btw belaste activiteiten.

Nele Pichal en Camille Corten

Naar boven

4. Update administratieve lastenverlichting voor verplaatste Nederlandse vennootschappen

Wij hebben u in de september 2018-editie van deze nieuwsbrief geïnformeerd over de goedkeuring op basis waarvan de aangifteplicht voor de Nederlandse vennootschapsbelasting vervalt voor naar het buitenland verplaatste Nederlandse vennootschappen. Het besluit waarin deze goedkeuring was opgenomen, is ingetrokken en op 19 maart 2019 vervangen door een nieuw besluit met een nieuwe goedkeuring.

Het bovenstaande is relevant voor de veelvoorkomende situatie waarin de feitelijke leiding van een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap is verplaatst naar het buitenland, bijvoorbeeld naar België. Omdat een ‘naar Nederlands recht opgericht lichaam’ op basis van de Nederlandse wet geacht wordt (oneindig) in Nederland te zijn gevestigd en de vennootschap in het voorbeeld feitelijk in België is gevestigd, zal zowel Nederland als België de verplaatste vennootschap als fiscaal inwoner beschouwen en in beginsel als zodanig in de vennootschapsbelastingheffing betrekken.

Toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en België voorkomt dat beide landen over de resultaten van de vennootschap vennootschapsbelasting heffen. Indien de vennootschap in het hiervoor genoemde voorbeeld na verplaatsing geen vaste inrichting heeft in Nederland, wijst het verdrag het heffingsrecht over de resultaten van de vennootschap toe aan België en moet Nederland voor deze resultaten een vrijstelling verlenen.

Het bovenstaande neemt in beginsel niet weg dat de vennootschap – ongeacht de toepassing van het verdrag – ook over de perioden na de zetelverplaatsing Nederlandse aangiften vennootschapsbelasting moet invullen en indienen.

De goedkeuring in het oude besluit bood Nederlandse inspecteurs de mogelijkheid om – in de praktijk op verzoek van de vennootschap – af te zien van het uitreiken van aangiftebiljetten in gevallen waarin geen heffings- of invorderingsbelang (meer) aanwezig was, zodat hiervoor niet langer aangiften hoefden te worden ingediend. 

De goedkeuring in het nieuwe besluit biedt inspecteurs in beginsel dezelfde mogelijkheid, maar stelt dat de Nederlandse inspecteur bij het toepassen van de goedkeuring schriftelijk vaststelt in welke toekomstige situaties de Belastingdienst moet worden geïnformeerd. In welke mate deze wijziging de praktijk zal beïnvloeden, valt te bezien.

Mark Foesenek en Rabiye Inan

Naar boven

5. Het Belgische Hof van Cassatie tempert het wantrouwen van de Belastingdienst ten opzichte van managementvergoedingen

In een recent arrest oordeelt het Belgische Hof van Cassatie dat de wet niet vereist dat een kost, om fiscaal aftrekbaar te zijn, ook wordt uitbetaald aan degene die de prestatie heeft verricht. Het enige wat een rol speelt, is dat tegenover die managementvergoedingen er ook daadwerkelijke prestaties staan.

Het arrest van 22 maart 2019 heeft betrekking op managementvergoedingen die worden uitbetaald door een exploitatievennootschap aan de managementvennootschap die er het dagelijks bestuur/management waarneemt. Volgens het Hof van Cassatie kan de Belastingdienst de fiscale aftrek van de managementvergoedingen niet weigeren om de enkele reden dat niet kan worden aangetoond door wie de prestaties nu eigenlijk worden verricht, met name of ze worden verricht door of namens degene aan wie ook wordt betaald. Gunstig arrest voor de belastingplichtige, doch geen vrijgeleide om eender welke managementvergoeding in aftrek te brengen.

De problematiek van managementvergoedingen leeft reeds jaren in het fiscale landschap

De problematiek is u wellicht bekend: de Belastingdienst staat wantrouwig tegenover exploitatievennootschappen die voor hun management of operationele leiding een beroep doen op managementvennootschappen en neemt dan ook maar al te graag de managementvergoedingen die aan hen worden uitbetaald onder de loep. In de ogen van de Belastingdienst zijn managementvennootschappen vaak niet meer dan ‘tussengeschoven’ vennootschappen die niet echt bedoeld zijn om ook effectief managementtaken te verrichten, doch ze zouden veeleer dienen om opbrengsten te verschuiven en te laten plakken waar dit fiscaal het meest interessant kan zijn.

Zeker wanneer de effectieve managers van de managementvennootschap ooit rechtstreeks manager geweest zijn in de vennootschap waar de eigenlijke activiteiten plaatsvinden, of wanneer de managementvennootschap geen eigen personeel of infrastructuur heeft of indien de managers hier en daar wat slordig geweest zijn in de ondertekening van documenten, zijn er voor de Belastingdienst redenen genoeg om als verdacht te worden aangemerkt.

Inmiddels bestaat er dan ook een aanzienlijke hoeveelheid aan rechtspraak over dit onderwerp, de ene keer verwerpt de Belastingdienst de aftrek van de aan een managementvennootschap betaalde vergoedingen omdat de echtheid van de prestaties niet zou bewezen zijn, de andere keer is er volgens de Belastingdienst sprake van overdreven managementvergoedingen en zelfs van fiscaal misbruik. Waarop de Belastingdienst zijn peilen ook richt, op basis van de rechtspraak die zich doorgaans streng opstelt, kunnen we niet anders dan besluiten dat een sterke dossieropbouw (schriftelijke managementovereenkomst, gedetailleerde facturen, schriftelijke rapportering, vermelding van de hoedanigheid waarin de natuurlijke personen optreden) en marktconforme vergoedingen noodzakelijk zijn, wil men buiten het vizier blijven.

De belastingplichtige krijgt steun vanuit een onverwachte hoek

Een vaak voorkomend struikelblok voor de Belastingdienst is dat de natuurlijke personen die daden stellen of handtekeningen plaatsen niet duidelijk aangeven of zij ‘zelf’ optreden, in eigen naam voor de exploitatievennootschap krachtens een rechtstreeks mandaat vanwege de exploitatievennootschap (bijvoorbeeld gedelegeerd bestuurder, manager, etcetera), dan wel in naam en voor rekening van de managementvennootschap. De Belastingdienst lijkt heel wat belang te hechten aan het ‘petje’ dat de natuurlijke persoon draagt wanneer hij optreedt: dat van de rechtstreekse bestuurder of manager van de exploitatievennootschap dan wel dat van orgaan van de managementvennootschap.

In het arrest van 22 maart 2019 krijgt de belastingplichtige steun vanuit onverwachte hoek en wordt de Belgische Belastingdienst in klare en duidelijke bewoordingen teruggefloten door het Hof van Cassatie.

De feiten in de zaak zijn als volgt: de effectieve managers die het fysieke werk doen in naam van de ter betwisting staande managementvennootschap waren ooit rechtstreeks manager van de exploitatievennootschap. De Belastingdienst stelt zich de vraag waarom gewerkt moest worden via een managementvennootschap en verwerpt de aftrek van de managementvergoedingen om reden dat de voorgelegde bewijsstukken niet zouden aantonen dat de managementprestaties worden verricht door de managementvennootschap zelf.

De Belastingdienst erkent wel de echtheid van de managementprestaties zelf, alleen tonen de voorgelegde stukken niet aan dat de prestaties ook worden uitgevoerd namens de managementvennootschap zelf. De voorgelegde stukken vermelden slechts de naam en handtekening van de natuurlijke personen bij de exploitatievennootschap, doch uit niets blijkt dat de managementvennootschap zelf, zij het via haar organen, daadwerkelijk de gefactureerde managementprestaties verricht.

De Belastingdienst krijgt zowel voor de eerste rechter als het Hof van Beroep gelijk doch ving bot bij het Hof van Cassatie. Het Hof oordeelt uitdrukkelijk dat wanneer wordt vastgesteld dat een uitgave beantwoordt aan werkelijk geleverde prestaties, de aftrekbaarheid van deze uitgave als beroepskost niet kan worden geweigerd op de enkele grond dat de prestaties niet worden verricht door of namens aan wie er wordt betaald. De fiscus gaat met andere woorden een stap te ver door te eisen dat de betaalde vergoedingen beantwoorden aan werkelijke prestaties van diegene aan wie de vergoedingen zijn betaald.

Wat betekent dit voor de praktijk?

We wensen sterk te benadrukken dat er in deze casus helemaal geen betwisting bestond met betrekking tot de werkelijkheid van de managementprestaties zelf, noch inzake de correctheid van de vergoedingen die hiervoor werden betaald, hetgeen in heel wat andere gevallen toch wel een hekelpunt blijkt te zijn.

Niettegenstaande dit arrest wel bijkomende munitie biedt aan belastingplichtigen, blijft voorzichtigheid en een goede documentatie steeds de boodschap. Verzamel voldoende bewijsstukken die de werkelijkheid van de prestaties en het bedrag duidelijk aantonen want dit arrest biedt geen vrijgeleide om eender welke managementvergoeding in aftrek te nemen.

Filip Soetaert en Charlotte Vandepitte

Naar boven

6. Grensoverschrijdende werkzaamheden in Nederland? Zorg voor een toereikende administratie

Eerder berichtten wij u over de fiscale gevolgen indien u als inwoner van België arbeid verricht in Nederland. Wanneer u als inwoner van België in Nederland werkzaamheden in loondienst verricht, zal Nederland op basis van het belastingverdrag in principe belasting mogen heffen over het inkomen verdiend met deze werkzaamheden wanneer u meer dan 183 dagen (gedurende een twaalfmaandsperiode) in Nederland verblijft, ongeacht waar de werkgever gevestigd is. Nederland mag ook heffen over het inkomen gerelateerd aan Nederlandse werkdagen indien deze werkzaamheden worden verricht voor een in Nederland gevestigde (materiële) werkgever of een vaste inrichting van de Belgische werkgever in Nederland. Voor een nadere uiteenzetting verwijzen wij naar de maart 2019- en september 2017-editie van deze nieuwsbrief.

Ten behoeve van de onderbouwing van de hoogte van het inkomen dat op basis van het belastingverdrag in het werkland mag worden belast, is het van groot belang dat u uw reis- en verblijfpatroon nauwkeurig registreert. Dat ondervond onlangs ook een inwoonster van België die in beginsel werkzaam was in Nederland. Zij stelde dat zij ook buiten Nederland werkzaamheden had verricht en dat Nederland geen heffingsrecht heeft over het inkomen verdiend met deze werkzaamheden. Zij kon echter niet aantonen dat zij buiten Nederland werkzaamheden had verricht voor haar Nederlandse werkgever. De zaak is uiteindelijk door de Hoge Raad behandeld, die het beroep van de werkneemster ongegrond heeft verklaard. Als gevolg hiervan is de werkneemster over haar volledige inkomen belasting- en premieplichtig in Nederland.

Indien u zelf grensoverschrijdend werkzaam bent, raden wij u dan ook aan om al uw werkdagen (en de afspraken met uw werkgever hierover) nauwkeurig te registreren. Houd niet alleen het verblijf en de werkzaamheden bij door middel van een gedetailleerde werkdagenkalender, maar bewaar ook documentatie, zoals vlieg- en/of treintickets en facturen van overnachtingen, ter onderbouwing van de werkdagenkalender.

Esther Schutte en William Donders

Naar boven

7. Nederland schaft anonieme handel in toonderaandelen af per 1 juli 2019

Per 1 juli 2019 zal het Nederlandse wetsvoorstel tot omzetting van aandelen aan toonder in aandelen op naam in werking treden (‘het wetsvoorstel’). Het wetsvoorstel maakt de identificatie van houders van aandelen aan toonder in het kapitaal van een naamloze vennootschap naar Nederlands recht (‘nv’) mogelijk in Europees Nederland en op de BES-eilanden (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) en beoogt daarmee witwasrisico’s te beperken. De toonderstukken in niet-beursgenoteerde nv’s die aandeelhouders op grond van de huidige wetgeving in fysieke vorm kunnen bewaren worden afgeschaft. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel kunnen aandelen aan toonder alleen nog worden verhandeld via een effectenrekening bij een intermediair, zoals een bank of beleggingsonderneming. Anonieme handel in toonderstukken is dan niet langer mogelijk.

Vennootschappen dienen de toonderaandelen die niet in beheer zijn bij een intermediair of Euroclear Nederland voor 1 januari 2020 om te zetten in aandelen op naam. Het voorgaande geldt dus alleen voor de toonderaandelen die de aandeelhouders in eigen beheer hebben, de zogenoemde thuisbewaarders. De toonderaandelen zullen onder het wetsvoorstel van rechtswege op naam komen te staan wanneer de statutenwijziging niet voor 1 januari 2020 heeft plaatsgevonden. De niet-beursgenoteerde vennootschappen die geconfronteerd worden met een omzetting van rechtswege dienen hun statuten alsnog in overeenstemming te brengen met het wetsvoorstel bij de eerstvolgende statutenwijziging. De betreffende aandeelhouders kunnen tot en met 31 december 2020 hun aandeelbewijs inleveren bij de vennootschap en zich laten registreren als aandeelhouder. Tot het moment van inleveren en inschrijven kunnen de aandeelhoudersrechten niet worden uitgeoefend. Als de aandelen niet uiterlijk op 31 december 2020 zijn ingeleverd, dan worden de betreffende aandelen van rechtswege door de vennootschap om niet verkregen. De aandeelhouders hebben dan nog wel vijf jaar de tijd om een vervangend aandeel op naam te krijgen. Gebeurt dit laatste niet, dan vervallen deze rechten per 1 januari 2026. Er hoeft in dit kader geen betaling van de waarde van de betreffende aandelen in consignatie bij de overheid te worden gegeven. Indien houders van toonderaandelen zich niet tijdig melden, komt het vermogen dan ook uiteindelijk toe aan de vennootschap en daarmee aan de overige aandeelhouders.

Indien een nv nog aandelen aan toonder uit heeft staan, is het aan te bevelen tijdig actie te ondernemen om bovenstaande gevolgen in goede banen te leiden.

Het blijft mogelijk om na inwerkingtreding van het wetsvoorstel (nieuwe) toonderaandelen uit te geven. Deze kunnen dan alleen nog worden uitgegeven in de vorm van een ‘verzamelbewijs’. In een verzamelbewijs worden alle toonderaandelen van een bepaalde soort verzameld. Het verzamelbewijs wordt gehouden door een intermediair in een verzameldepot of door Euroclear Nederland in een girodepot. De aandeelhouders kunnen de toonderaandelen dan middels de effectenrekening in een verzamel- of girodepot houden.

Marieke Enneman, Charity de Jonge en Freerk Volders

Naar boven

8. Start internetconsultatie herziening Nederlandse fiscale eenheid

In de november 2018-editie van deze nieuwsbrief hebben wij u voor het laatst bericht over de per-elementbenadering ten aanzien van de Nederlandse fiscale eenheid, het arrest van het Hof van Justitie in dit kader en de spoedreparatiemaatregelen als gevolg daarvan. Op basis van de spoedreparatiemaatregelen wordt een aantal fiscale regelingen toegepast alsof van een fiscale eenheid geen sprake is.

Nog voor het verschijnen van bovengenoemd arrest en bij de aankondiging van de spoedreparatiemaatregelen liet het Nederlandse kabinet weten voornemens te zijn het bestaande fiscale-eenheidsregime te herzien.

Onlangs, op 17 juni 2019, is op basis van een keuzedocument een publieke internetconsultatie gestart. Het keuzedocument betreft de volgende vier mogelijke oplossingsrichtingen:

  1. het continueren van het huidige regime en dit, indien nodig, uitbreiden door middel van reparatiemaatregelen;
  2. volledige afschaffing van de fiscale eenheid zonder vervangende groepsregeling;
  3. het invoeren van een verlies- of winstoverdrachtsregeling;
  4. het invoeren van een grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling.

Het kabinet geeft aan dat het oplossingsrichting d ‘geen reële optie’ vindt en het volledig afzien van een consolidatieregime (optie b) lijkt ook niet de voorkeur te hebben. Een nadere beschouwing van de oplossingsrichtingen vindt u hier.

Het is momenteel lastig in te schatten hoe het toekomstige Nederlandse regime eruit zal zien. Belangengroepen, bedrijven, adviseurs, wetenschappers en andere geïnteresseerden hebben tot 29 juli 2019 de tijd om een reactie in te zenden. Wij zijn erg benieuwd naar de uitkomsten en houden u op de hoogte.

Rabiye Inan en Mark Foesenek

Naar boven

9. Update Transfer Pricing

In de juni 2018-editie van deze nieuwsbrief gaven wij u voor het laatst een update ten aanzien van de ontwikkelingen op het vlak van transfer pricing en transfer pricing documentatie. Hierna bespreken wij de laatste ontwikkelingen en de naderende relevante data op dit vlak. 

Nederland 

Een algemene ontwikkeling in het kader van transfer pricing is de aangekondigde herziening van de rulingpraktijk. Graag herinneren we eraan dat de Belastingdienst in het kader van rulingverzoeken belastingplichtigen ook vraagt om transfer pricing documentatie (bijvoorbeeld de Master File, de informatie uit de Local File en/of een benchmarkstudie) en dat deze documentatie dient te worden meegenomen in het verzoek. 

Country-by-Country Reporting 

Indien ten aanzien van een multinationale groep (wederom) in de boekjaren FY 2018 en FY 2019 de Country-by-Country-Reporting (ÇbCR) verplichtingen gelden, moeten de Nederlandse CbCR notificaties uiterlijk op de laatste dag van het boekjaar van de multinationale groep (lokaal) worden ingediend. Indien het boekjaar FY 2019 van de multinationale groep gelijk is aan het kalenderjaar dienen de notificaties derhalve uiterlijk op 31 december 2019 te worden ingediend. Het CbC rapport dient uiterlijk een jaar later te worden ingediend. 

Master File, Local File en benchmark studie 

Nadat afgelopen periode veel Master File / Local File documentatie voor het boekjaar 2016 en 2017 is opgesteld, dient ook voor het boekjaar 2018 de Master File en Local File te worden opgesteld. Zoals bekend dient de Master File en Local File in Nederland over het betreffende jaar beschikbaar te zijn in de administratie van de belastingplichtige voordat het uitstel voor indiening van de aangifte vennootschapsbelasting vervalt. Indien het boekjaar geëindigd is op 31 december 2018, zal de documentatie doorgaans beschikbaar moeten zijn vóór 1 mei 2020 (indien de standaard uitstelregeling van toepassing is). De Master File en Local File hoeven niet met de Nederlandse aangifte vennootschapsbelasting te worden ingediend, maar moeten op verzoek van de Nederlandse belastingdienst worden overhandigd. 

In de Nederlandse Local File dient een onderbouwing aanwezig te zijn van de zakelijkheid van de gehanteerde intercompany prijzen, bijvoorbeeld in de vorm van een benchmark studie. Volgens de OECD Transfer Pricing Guidelines dient om de drie jaar een nieuwe benchmark studie te worden opgesteld en dient elk jaar een financiële update van de benchmark studie te worden gemaakt. 

Boetes 

Het niet hebben van Master File en/of Local File documentatie kan leiden tot de constatering dat de administratie niet volledig is, met mogelijke boetes (ten hoogste EUR 8.300 of een gevangenisstraf van maximaal zes maanden bij een niet opzettelijke overtreding of ten hoogste EUR 20.750 of een gevangenisstraf van maximaal vier jaar in geval sprake is van het opzettelijk niet nakomen van de administratieplicht) en mogelijk omkering van de bewijslast tot gevolg. Het opzettelijk niet voldoen aan de (Nederlandse) CbCR verplichtingen kan gepaard gaan met een mogelijke geldboete van ten hoogste EUR 830.000 of een gevangenisstraf van maximaal vier jaar. 

België

Country-by-Country Reporting 

In beginsel moet net als in Nederland vóór het jaareinde van ieder groepsboekjaar aan de notificaties worden voldaan. Voor de boekjaren eindigend per 31 december 2019 of later, geldt echter op basis van de wet van 2 mei 2019 dat er enkel nog een notificatie dient ingediend te worden, indien er zich een wijziging heeft voorgedaan. Dit betekent dat de notificatie voor boekjaar 2019, indien de gegevens verschillen van de vorige periode, zal moeten ingediend worden voor einde van groepsboekjaar, wat voor de meeste bedrijven (met een boekjaar dat samenvalt met het kalenderjaar) neerkomt op 31 december 2019. 

Master File en Local File 

Voor België geldt dat het Master File formulier ingediend moet worden bij de belastingautoriteiten binnen de 12 maanden na het einde van het boekjaar. Dit betekent dat de Master File voor het boekjaar eindigend per 31 december 2018 moet worden ingediend tegen 31 december 2019.  Het Local File formulier dient simultaan te worden ingediend met de aangifte in de vennootschapsbelasting. Voor de boekjaren eindigend per 31 december 2018, ligt deze deadline op 26 september 2019. Voor de boekjaren die niet eindigen per kalenderjaar, dient er gekeken te worden naar de specifieke deadline voor de indiening van de aangifte in de vennootschapsbelasting om de uiterste indieningsdatum van het Local File formulier te bepalen. Hoewel er geen formele verplichting is om de Local File (rapport) in te dienen, is het aangeraden om deze beschikbaar te houden, indien er materiële intra-groep transacties zijn, waarbij de Belgische entiteit betrokken is. 

Boetes

In België kunnen er vanaf de eerste overtreding boetes worden opgelegd voor het niet naleven van de verplichtingen inzake verrekenprijzen, indien de overtreding toe te schrijven is aan kwade trouw of aan het opzet om belasting te ontduiken (daaronder begrepen het indienen van onvolledige of onjuiste aangiften). In de andere gevallen kunnen er administratieve boetes opgelegd worden vanaf de tweede overtreding. Deze boetes kunnen oplopen tot € 25.000. 

Indien u vragen heeft over dit onderwerp, kunt u uiteraard te allen tijde contact met ons opnemen.

Tim Bruins en Véronique Slachmuylders

Naar boven

 

© 2024 Meijburg & Co is een Nederlandse maatschap van besloten vennootschappen, staat ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 53753348
en is aangesloten bij de wereldwijde KPMG organisatie van onafhankelijke entiteiten verbonden aan KPMG International Limited, een Engelse private company limited by guarantee.
Alle rechten voorbehouden.