Belgium-Holland Desk Newsletter | Februari 2020
Inhoud
1. Uitnodiging seminar voor directeuren-grootaandeelhouders op 28 april 2020
2. Conclusie Nederlandse advocaat-generaal over vaststelling woonplaats natuurlijke persoon
3. Wijziging aftrekbaarheid autokosten in België vanaf aanslagjaar 2021
4. Privaat vastgoed in de vennootschap: gunstige recente Belgische rechtspraak
5. Gevolgen van de Brexit gedurende de overgangsperiode
6. Inwerkingtreding WVV – aandachtspunten voor de bv(ba)
7. Nederlandse rechtbank acht transferpricingdocumentatie van groot belang
1. Uitnodiging seminar voor directeuren-grootaandeelhouders op 28 april 2020
Bent u directeur-grootaandeelhouder (dga)? Woont u in België en hebt u een bedrijf in Nederland? Dan is het onderstaande door ons georganiseerde seminar voor u wellicht zeer interessant.
De ervaring leert dat bij in België woonachtige dga’s met een Nederlandse onderneming vaak een of meer van de volgende fiscale en juridische vragen spelen:
- Wat is de beste en meest efficiënte manier om mijn bedrijf belastingvrij te verkopen?
- Hoe voorkom ik dat mijn erfgenamen bij mijn overlijden 27% belasting over mijn vermogen betalen?
- Wat is (fiscaal) de beste manier om het bedrijf over te dragen aan de volgende generatie? En wat moet er worden aangepast in de juridische structuur van mijn vennootschappen om dit te bewerkstelligen?
- Hoe voorkom ik dubbele belasting ten aanzien van managementvergoedingen vanuit mijn Belgische of Luxemburgse houdstermaatschappij? En hoe werkt dat met sociale premies? Kan ik nog wel verzekerd blijven voor zorg in Nederland of België?
Op 28 april 2020 beantwoorden wij deze en andere vragen. Daarnaast zullen wij met u uitvoerig spreken over de (internationale) aspecten van de verkoop van uw bedrijf, dividenduitkeringen naar Belgisch en Nederlands fiscaal recht, fiscale aspecten rondom grensoverschrijdende arbeid en estate planning.
Dit seminar is specifiek ontwikkeld voor in België woonachtige dga’s met een Nederlandse onderneming. Het aantal plaatsen is beperkt, dus meldt u zich snel aan via deze link. Het seminar is niet bedoeld voor particulieren.
2. Conclusie Nederlandse advocaat-generaal over vaststelling woonplaats natuurlijke persoon
Het bepalen van de woonplaats van een natuurlijke persoon speelt een belangrijke rol in het internationale belastingrecht. Bent u inwoner van Nederland, België of van een derde land? Zoals uiteengezet in de maart 2019-editie van deze nieuwsbrief wordt de fiscale woonplaats van een natuurlijke persoon beoordeeld naar onder andere de ‘omstandigheden’. Wij verwijzen naar onze opmerkingen in deze eerdere bijdrage.
De aanleiding om opnieuw op dit onderwerp in te gaan is een recente conclusie van een advocaat-generaal (A-G) van de Nederlandse Hoge Raad. Hij stelt dat voor de beoordeling van de fiscale woonplaats van een natuurlijke persoon in een jaar alleen de feiten en omstandigheden in het betreffende belastingjaar in aanmerking dienen te worden genomen.
In de onderhavige zaak stelt de Nederlandse belastinginspecteur dat belanghebbende in Nederland zijn fiscale woonplaats heeft. Tevens heeft hij de Nederlandse nationaliteit en staat hij een deel van het jaar ingeschreven op een Nederlands adres. Daarnaast heeft belanghebbende volgens de Basisadministratie Persoonsgegevens twee in Nederland wonende kinderen, is hij eigenaar van een aantal in Nederland gelegen onroerende zaken, houdt hij de aandelen in een Nederlandse besloten vennootschap, oefent hij in Nederland zijn hobby uit en kocht en registreerde hij in 2013 en 2014 in Nederland drie auto’s.
Belanghebbende dient geen Nederlandse aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2013 in. De inspecteur stelt dat belanghebbende in het jaar 2013 fiscaal inwoner is van Nederland en legt aan hem ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2013 op.
Belanghebbende stelt dat hij sinds 1997/1998 geen duurzame band met Nederland (meer) heeft en dat hij inwoner is van Congo. Nadat het gerechtshof oordeelt dat hij onvoldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat hij geen fiscaal inwoner is van Nederland, gaat belanghebbende in cassatie bij de Nederlandse Hoge Raad. De A-G heeft recent zijn conclusie gepubliceerd en nu is het wachten op het oordeel van de Hoge Raad.
Opvallend is dat de A-G stelt dat bij het bepalen van de fiscale woonplaats slechts de feiten en omstandigheden in het betreffende belastingjaar in aanmerking dienen te worden genomen. Wij menen dat dit niet wegneemt dat feiten en omstandigheden in andere jaren een licht werpen op de feiten en omstandigheden in het betreffende belastingjaar. Wij zijn benieuwd of de Hoge Raad de standpunten van de A-G volgt en wachten zijn arrest met belangstelling af.
Ruud Hoevenaar en Mark Foesenek
Naar boven
3. Wijziging aftrekbaarheid autokosten in België vanaf aanslagjaar 2021
De Belgische fiscale regels rond autokosten zijn recent aanzienlijk veranderd. Voor elke Belgische onderneming die wagens ter beschikking stelt aan personeel of aan haar bedrijfsleider, zullen deze nieuwe regels dan ook een gevoelige fiscale impact hebben. De CO2-uitstoot van wagens wordt een belangrijke factor, niet alleen om de aftrekbaarheid van autokosten te berekenen, maar daarnaast ook om het belastbare voordeel van alle aard in hoofde van de gebruiker van de auto te bepalen.
1. Berekening aftrekbaarheid autokosten
Met ingang van aanslagjaar 2021 (verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2020) wordt de aftrekbaarheid van autokosten op een nieuwe wijze berekend.
Het aftrekbare percentage wordt namelijk vanaf aanslagjaar 2021 bepaald volgens de volgende formule:
120% - (0,5% x coëfficiënt* x aantal gram CO2/km)
*Een dieselwagen heeft een coëfficiënt van 1; een benzinewagen heeft een coëfficiënt van 0,95; een voertuig op aardgas met minder dan 12pk heeft een coëfficiënt van 0,90.
Voorbeeld impact nieuwe formule:
Benzinewagen met CO2-uitstoot van 106 g/km
Vanaf aanslagjaar 2021 |
Voor aanslagjaar 2021 |
120% - (0,5% x 0,95 x 106) = 69,65%. |
De aftrekbaarheid kosten voor benzinewagens met CO2-uitstoot vanaf 106 – 125 g/km is 80%. |
Het aftrekbare gedeelte van de kosten voor auto’s waarvoor de formule moet worden gebruikt, mag niet lager zijn dan 50% en niet hoger dan 100%. Dit brengt met zich mee dat de aftrek van 120% voor (elektrische) wagens zonder C02-uitstoot afgeschaft wordt.
Verder geldt de nieuwe formule niet voor wagens met een CO2-uitstoot van 200 (of meer) gram/km. Voor deze wagens wordt het aftrekbare gedeelte van de kosten forfaitair bepaald op 40%.
Alle autokosten moeten worden bepaald op basis van dit nieuwe – per voertuig te berekenen – percentage, bijvoorbeeld niet alleen de parkeerkosten, maar ook het aftrekbare gedeelte van brandstofkosten dat vroeger forfaitair bepaald werd op 75% moet volgens deze formule worden vastgesteld. Financieringskosten blijven wel voor 100% aftrekbaar.
Bovendien is het belangrijk om te weten dat er momenteel twee meetmethodes bestaan om CO2-uitstootgehaltes te bepalen, omdat op Europees niveau beslist werd over te schakelen naar een nieuwe metingsmethode: de klassieke NEDC-procedure (New European Driving Cycle) en de nieuwe WLTP (Worldwide Harmonized Light Vehicles Test Procedure). De WLTP vervangt stapsgewijs de oudere NEDC.
Tot 31 december 2020 mag de NEDC gebruikt worden. De nieuwe methode, de WLTP, is strenger en leidt tot hogere CO2-uitstootgehaltes. Zodoende verwachten wij nog een bijkomende negatieve fiscale impact vanaf 2021 – gelet op de hogere CO2-uitstoot die hieruit zal volgen.
2. Bepalen belastbaar voordeel alle aard
Ook het belastbare voordeel van alle aard (belastbaar beroepsinkomen in hoofde van de genieter van het voordeel, dat wil zeggen: het personeelslid of de bedrijfsleider die van de wagen gebruikmaakt) wordt berekend in functie van de CO2-uitstoot van het betrokken voertuig.
Het voordeel wordt met betrekking tot aanslagjaar 2021 berekend volgends de formule (art. 36 WIB):
Cataloguswaarde(1) x [5,5% + (0,1% x Y)](2)x 6/7(3) = voordeel van alle aard(4)
(1) Cataloguswaarde = catalogusprijs in nieuwe staat bij verkoop aan particulier incl. opties en werkelijke btw, vóór korting.
(2) Y = verschil tussen g/km van de effectieve CO2-uitstoot en de referentie-uitstoot. Voor aj. 2021 bedraagt de referentie-uitstoot 91 (diesel) en 111 (benzine). Dit verschil is max. 18% en min. 4%.
(3) Forfait vastgesteld door de wet.
(4) Minimum € 1.360.
Nieuwe regels omtrent zogenoemde ‘valse hybrides’
Voor sommige hybride voertuigen zal vanaf aanslagjaar 2021 geen rekening meer worden gehouden met de CO2-uitstoot volgens het inschrijvingsbewijs (uitgezonderd hybride voertuigen aangekocht voor 1 januari 2018). In plaats van de officiële CO2-uitstoot zal rekening worden gehouden met de uitstoot van een overeenstemmend model zonder hybridetechnologie. Deze nieuwe regeling heeft zowel impact op de aftrek van autokosten als de berekening van het belastbare voordeel van alle aard.
Het is dan ook de boodschap om bij de aankoop van een hybride voertuig vooraf goed geïnformeerd te zijn over de mogelijke fiscale impact.
3. Conclusie
De impact van de nieuwe formule en de maatregelen tegen valse hybrides zijn niet te onderschatten.
Voortaan zal iedere wagen een eigen aftrekbaar (kosten)percentage toegekend krijgen op basis van de bovenvermelde formule. Hierdoor wordt de administratieve opvolging van de fiscale behandeling van autokosten complexer. Dit zal voor veel ondernemingen een aanpassing in zowel administratie als boekhouding vergen en vermoedelijk voor velen tijdrovender en duurder worden.
Aarzel niet om ons te contacteren indien u hierbij verdere vragen hebt.
Ilke Vandenbroeck en Sabine Daniels
4. Privaat vastgoed in de vennootschap: gunstige recente Belgische rechtspraak
Het gebeurt wel vaker dat een Belgische vennootschap een woning gratis ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider. De kosten die de vennootschap met betrekking tot dit onroerend goed maakt kunnen aftrekbaar zijn, zelfs indien de bedrijfsleider het onroerend goed enkel als privéwoning gebruikt.
Evenwel is de aftrekbaarheid van de gemaakte kosten met betrekking tot dit private vastgoed zeker geen automatisme. Het welslagen van een concreet dossier hangt af van de manier waarop de vennootschap de aftrekbaarheid van de kosten verantwoordt.
Zoals het Hof van Cassatie onlangs nog heeft bevestigd, kan de aftrekbaarheid van kosten met betrekking tot onroerend goed in de vennootschap in elk geval pas worden aanvaard voor zover die kosten zijn gemaakt in het eigen belang van de vennootschap. Wanneer privaat vastgoed dus aangekocht of opgericht wordt uitsluitend met het oogmerk om de persoonlijke belangen van de bedrijfsleider te dienen, zal de aftrek (uiteraard) verworpen worden.
De herboren ‘meerwaardetheorie’
Dit betekent evenwel niet dat de vennootschap niet kan bewijzen dat hoewel het onroerend goed privé gebruikt wordt door de bedrijfsleider, de aankoop of oprichting van dit onroerend goed wel degelijk de belangen van de vennootschap dient.
Eind vorig jaar boog het Hof van Beroep te Gent zich over het scenario waarbij een vennootschap twee appartementen aan de kust in volle eigendom had aangekocht, waarbij het ene appartement aan de bedrijfsleider werd verhuurd en het andere hem gratis ter beschikking werd gesteld als een voordeel in natura (cf. de gekende ‘bezoldigingstheorie’).
Volgens het Hof van Beroep te Gent dient onder meer in overweging genomen te worden of de betreffende aankoop voor de vennootschap ‘in wezen geen negatief resultaat’ zou opleveren om te bepalen of de kosten werden gemaakt in het eigen belang van de vennootschap. Het Hof van Beroep stelt hierbij vooreerst vast dat de vennootschap de beide appartementen in volle eigendom heeft. Ongeacht dat deze appartementen slechts voor privédoeleinden gebruikt worden door de bedrijfsleider(s), houdt dit in dat er ten aanzien van de gemaakte kosten ook effectief actiefposten staan op de balans van de vennootschap. De in volle eigendom aangekochte appartementen vertegenwoordigen immers een permanente tegenwaarde in de balans van de vennootschap. De vennootschap heeft de bedoeling haar middelen duurzaam te beleggen.
Afgezien van de algemene bekendheid dat een appartement aan de Belgische kust doorgaans een interessant investeringsgoed is gelet op de waardevastheid van dit vastgoed, legt de vennootschap ook nog een voortreffelijk ingevuld dossier voor aan het Hof van Beroep te Gent. Daaruit blijkt dat er voor de betreffende appartementen ook een concrete waardestijging heeft plaatsgevonden sedert de aanschaffing ervan.
Het uitstekend onderbouwde dossier toont volgens het Hof van Beroep te Gent voldoende aan dat er redelijkerwijze een meerwaarde uit de verkoop van de onroerende goederen te verwachten valt. Zodoende komt het Hof van Beroep te Gent tot het oordeel dat de kosten die de vennootschap had gemaakt voor de twee appartementen wel degelijk beantwoorden aan de voorwaarden om ze in aftrek te nemen.
Het Hof van Beroep te Gent, dat anders gekend staat voor zijn strenge houding ten aanzien van privaat vastgoed in de vennootschap, bevestigt ten slotte ook nog dat het feit dat de aankopen gedaan werden met een financiering hieraan geen afbreuk doet.
Enkel bij volle eigendom
Let wel op: dit scenario verschilt fundamenteel van dat waarin de vennootschap slechts een (tijdelijk) vruchtgebruik heeft. In geval van een verwerving van een appartement in volle eigendom zal een eventuele latere meerwaarde volledig toekomen aan de vennootschap.
In het scenario waarin de onroerende goederen in blote eigendom door de bestuurder en in vruchtgebruik door de vennootschap zijn aangekocht, zal het misschien wel theoretisch mogelijk zijn dat de vennootschap het vruchtgebruik verkoopt met een meerwaarde. In de praktijk zal het vruchtgebruik doch wellicht uitdoven na de overeengekomen looptijd, waardoor de volle eigendom en de eventuele latere meerwaarde bij verkoop van de volle eigendom uiteindelijk toch zal toekomen aan de bestuurder en niet aan de vennootschap. In dat geval gaat de vlieger van de meerwaardetheorie niet op.
Conclusie: bewijsvoering is cruciaal om de strenge bewijstoets te doorstaan
In de rechtsleer wordt dit positieve arrest van het Hof van Beroep te Gent met open armen onthaald. De meerwaardetheorie is terug van weggeweest en maakt alvast een positieve intrede na de veeleer negatieve sfeer waarin we de afgelopen jaren verzeild waren geraakt.
Hierbij dient wel benadrukt te worden dat de invulling van de bewijsvoering van cruciaal belang is. Enkel goed gedocumenteerde dossiers zullen voldoende gewapend zijn om de strenge bewijstoets van de administratie en/of de rechtspraak te doorstaan. Het gegeven dat de vennootschap in kwestie haar bewijslast heeft ingevuld volgens de regels van de kunst is onzes inziens de reden voor het welslagen van het dossier.
Wenst u hieromtrent meer toelichting of hebt u vragen over een concreet dossier? Aarzel niet om ons te contacteren.
Charlotte Vandepitte en Filip Soetaert
5. Gevolgen van de Brexit gedurende de overgangsperiode
Dat het Verenigd Koninkrijk op 31 januari 2020 de Europese Unie heeft verlaten zal u niet zijn ontgaan. In verband met deze exit hebben beide partijen een terugtrekkingsakkoord gesloten. Daarin is een overgangsperiode tot en met 31 december 2020 overeengekomen.
Op basis van bovengenoemd akkoord blijft gedurende de overgangsperiode het Unierecht voor het Verenigd Koninkrijk grotendeels van toepassing en wordt voor een groot aantal regelingen gedaan alsof het Verenigd Koninkrijk gedurende de overgangsperiode nog deel uitmaakt van de Europese Unie.
Nederland
In een besluit van 29 januari 2020 bevestigt de Nederlandse staatssecretaris van Financiën – wellicht ten overvloede – dat ook voor een groot aantal Nederlandse fiscale regelingen wordt verondersteld dat het Verenigd Koninkrijk nog tot en met 31 december 2020 onderdeel is van de Europese Unie. Zoals wij u eerder in deze nieuwsbrief berichtten, is dit een welkome tegemoetkoming en worden hiermee vele nadelige en complexe situaties voorkomen. Enkele specifieke situaties (veelal ten aanzien van douaneheffingen) uitgezonderd, zullen de gevolgen van de Brexit in Nederland pas na het verstrijken van de overgangsperiode merkbaar zijn.
België
Ook in België heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers op 13 februari 2020 een nieuwe fiscale Brexit-wet goedgekeurd tot invoering van diverse overgangsbepalingen.
Die nieuwe wet verlengt de fiscale standstill inzake inkomstenbelastingen tot het einde van de transitieperiode, zijnde 31 december 2020. De fiscale standstill zal gelden voor alle fiscale bepalingen met uitzondering van douane, accijnzen en btw, omdat het hier gaat over belastingen met een Europese grondslag. Gelieve evenwel te noteren dat er ook voor deze gebieden een standstill is tot eind 2020.
Naast de fiscale standstill voegt de wet ook nieuwe overgangsbepalingen in met betrekking tot bepaalde belastingvoordelen in verband met verzekeringscontracten, regelingen inzake meerwaarde op aandelen in private beleggingsvennootschappen, grensoverschrijdende fusies, splitsingen, zetelverplaatsingen etcetera.
De nieuwe fiscale Brexit-wet is nog niet in werking getreden. De datum van inwerkingtreding van deze maatregelen moet nog worden vastgesteld bij Koninklijk Besluit.
Het terugtrekkingsakkoord tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie maakt het mogelijk de overgangsperiode te verlengen. Of dit zal gebeuren en wat dit zou betekenen voor Nederland, België en andere landen is ook voor ons vooralsnog een ‘black box’. Wij houden u uiteraard op de hoogte.
Ruud Hoevenaar, Mark Foesenek en Benoît Pernet
6. Inwerkingtreding WVV – aandachtspunten voor de bv(ba)
Sedert 1 januari 2020 zijn ook vennootschappen die al waren opgericht voor 1 mei 2019 onderworpen aan de bepalingen van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (kortweg het WVV).
We bekijken in dit artikel op bondige wijze de impact hiervan op de besloten vennootschap, de voormalige bvba.
Belangrijkste wijzigingen met betrekking tot de te gebruiken terminologie
Vooreerst zijn er een aantal terminologische wijzigingen die sedert 1 januari 2020 dienen te worden opgenomen in alle vennootschapsdocumenten (notulen, bijzondere verslagen, de statuten, etc.):
- De benaming van de vennootschapsvorm (voorheen besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, afgekort bvba) wordt vervangen door de notie ‘besloten vennootschap’, afgekort bv.
- Het oude begrip ‘zaakvoerder’ wordt vervangen door het nieuwe begrip ‘bestuurder’, en de oude term ‘vennoot’ wordt vervangen door ‘aandeelhouder’.
- Tot slot wordt het begrip ‘doel van de vennootschap’ vervangen door het ‘voorwerp van de vennootschap’.
Belangrijkste wijzigingen met betrekking tot de afschaffing van het kapitaal en de daarmee samenhangende gevolgen
Het kapitaalbegrip verdwijnt in de besloten vennootschap. Balansmatig vertaalt dit zich in een (automatische) omzetting van het volgestorte gedeelte van het kapitaal (en de wettelijke reserve) in een statutair onbeschikbare vermogensrekening. Het niet-gestorte gedeelte van het kapitaal wordt omgezet in een vermogensrekening ‘niet-opgevraagde inbrengen’.
In het licht van de afschaffing van het kapitaalbegrip dient iedere uitkering (zowel een rechtstreekse als een onrechtstreekse uitkering) in de besloten vennootschap vooraf te worden gegaan door een dubbele test:
- Netto-actieftest: geen uitkering mag geschieden indien het nettoactief van de vennootschap negatief is of ten gevolge daarvan negatief zou worden. Indien de vennootschap beschikt over eigen vermogen dat krachtens de wet of de statuten onbeschikbaar is (zoals het volgestorte gedeelte van het kapitaal dat sedert 1 januari zonder enige formaliteit werd omgezet in een onbeschikbare vermogensrekening), dan mag geen uitkering gebeuren indien het nettoactief gedaald is of door een uitkering zou dalen tot beneden het bedrag van dit onbeschikbare eigen vermogen.
- Liquiditeitstest: het bestuursorgaan dient daarnaast vast te stellen of de vennootschap, volgens redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, na de uitkering in staat zal blijven haar schulden te voldoen naarmate deze opeisbaar worden over een periode van ten minste twaalf maanden te rekenen van de datum van de uitkering.
Eveneens hiermee verband houdend zal er een striktere alarmbelprocedure worden toegepast. De alarmbelprocedure dient te worden toegepast in het geval de drempels van de hierboven genoemde netto-actieftest en liquiditeitstest zijn bereikt, en dus indien:
(1) het nettoactief negatief dreigt te worden of is geworden; of
(2) het niet langer zeker is – volgens redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen – of de vennootschap in staat zal zijn om gedurende minstens de twaalf volgende maanden haar schulden te voldoen.
In deze gevallen dient het bestuursorgaan een bijzondere algemene vergadering bijeen te roepen, die zal beslissen over de ontbinding van de vennootschap of over maatregelen om de continuïteit van de vennootschap te waarborgen.
Belangrijkste wijzigingen met betrekking tot het bestuur
Er is een nieuwe reeks van regels met betrekking tot de organisatie van het bestuursorgaan van de besloten vennootschap van toepassing:
- Natuurlijke personen kunnen slechts in één hoedanigheid een bestuursmandaat van een besloten vennootschap waarnemen. Dit wil zeggen dat het niet langer mogelijk is om te zetelen als natuurlijke persoon-bestuurder én als vaste vertegenwoordiger van een andere rechtspersoon-bestuurder in eenzelfde bestuursorgaan.
- Het WVV vermeldt nu ook expliciet dat een bestuurder, in zijn hoedanigheid van bestuurder, niet kan verbonden zijn met de vennootschap door middel van een arbeidsovereenkomst.
- Ten slotte dient de vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon-bestuurder steeds een natuurlijke persoon te zijn; een zogenoemde cascade van vaste vertegenwoordigers is dus uitdrukkelijk niet langer toegestaan.
In de besloten vennootschap kan voortaan ook een dagelijks bestuur worden benoemd, aan wie het dagelijks beheer van de vennootschap kan worden toevertrouwd.
Een andere belangrijke nieuwigheid is de nieuwe regeling inzake belangenconflicten. Wanneer een bestuurder een (rechtstreeks of onrechtstreeks) belang heeft van vermogensrechtelijke aard dat strijdig is met het belang van de vennootschap met betrekking tot een transactie of beslissing die tot de bevoegdheid van het bestuursorgaan behoort, dient de betrokken bestuurder de overige bestuurders hiervan in te lichten. Bijkomend voorziet het WVV dat de betrokken bestuurder zich dient te onthouden van deelname aan de beraadslaging en de stemming betreffende het agendapunt waarmee hij een conflicterend belang heeft.
Inzake bestuurdersaansprakelijkheid introduceert het WVV ten slotte een maximumbedrag (of ‘cap’) waarvoor de bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld in het kader van de uitoefening van hun mandaat. De beperking is afhankelijk van de ‘grootte’ van de vennootschap, zoals gedefinieerd door de gemiddelde omzet en het balanstotaal van de vennootschap in de drie boekjaren voorafgaand aan de instelling van de aansprakelijkheidsvordering. Op te merken valt wel dat de beperking enkel geldt voor toevallige lichte fouten en er een resem uitzonderingen bestaan op het principe van de beperking.
Restcategorie van bepalingen die een bijkomende flexibiliteit (kunnen) bieden
Het WVV versoepelt de overdracht van aandelen binnen de bv. De wettelijke overdrachtsbeperkingen zijn van aanvullend recht, waardoor de statuten kunnen voorzien dat de aandelen vrij overdraagbaar zijn.
Het Wetboek van vennootschappen voorzag enkel voor de naamloze vennootschap in de mogelijkheid tot uitkering van interim-dividenden. Onder het WVV wordt deze mogelijkheid uitgebreid naar de besloten vennootschap, voor zover dit statutair wordt voorzien.
Concrete impact en opportuniteiten?
De inwerkingtreding per 1 januari 2020 heeft als gevolg dat sinds deze datum de statuten van bestaande besloten vennootschappen mogelijk in strijd zijn met de toepasselijke wetgeving. Om tegenstrijdigheden te vermijden, kan dan ook bij voorkeur proactief gehandeld worden en nagegaan worden of het wijzigen van de statuten opportuun is.
De statuten dienen in elk geval in overeenstemming te worden gebracht met het WVV ter gelegenheid van de eerstvolgende statutenwijziging waartoe zou worden overgegaan, en in ieder geval voor 1 januari 2024.
Wil u nagaan welke impact de wijzigingen van het WVV op uw eigen vennootschap hebben?
Check onze Company Scan Tool: https://www.companylawcode.be/bcc-scan/
Tim Fransen
7. Nederlandse rechtbank acht transferpricingdocumentatie van groot belang
Graag brengen wij u op de hoogte van een recente uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin, onder andere, transferpricing(documentatie) en de onderbouwing daarvan aan de orde kwam.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 11 november 2019 uitspraak gedaan in een zaak waarin een aantal onderwerpen ter discussie stonden, zoals het toerekenen van vreemd vermogen en rentekosten aan een vaste inrichting, de waardering van valutatermijncontracten en de gehanteerde verrekenprijzen bij interne transacties. Voor een compleet overzicht van de feiten, omstandigheden en overwegingen verwijzen wij naar de volledige uitspraak.
Hieronder lichten wij naar aanleiding van deze uitspraak twee transferpricingaandachtspunten toe:
- Toerekening van vreemd vermogen en rentekosten aan hoofdhuis en vaste inrichting dient plaats te vinden op ‘arm’s-lengthbasis’, dus uitgaande van de fictie dat hoofdhuis en vaste inrichting onafhankelijke, zakelijk handelende partijen zijn. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de risico’s van de vaste inrichting in het specifieke geval en dient niet alleen te worden gekeken op welke wijze de activiteiten van de vaste inrichting historisch zijn gefinancierd. De belastingplichtige had het standpunt ingenomen dat er (gezien de omstandigheden in dit geval) geen vreemd vermogen en rentekosten konden worden toegerekend aan de vaste inrichting. De inspecteur kwam daarentegen, op basis van een risicogewogen allocatie, in dit geval uit op een toerekening aan de vaste inrichting van 75% eigen vermogen en 25% vreemd vermogen. De rechtbank volgde de allocatie van de inspecteur.
Deze uitspraak laat het belang zien van een goede onderbouwing van de winstallocatie alsook toerekening van schuld en rente tussen hoofdhuis en vaste inrichting. Dit dient dan ook jaarlijks in de transferpricingdocumentatie (Local File) te worden opgenomen.
- De belastingplichtige produceert en verkoopt producten aan gelieerde verkooporganisaties (bestaande productie). Voor de verkoop van deze producten hanteert de belastingplichtige verrekenprijzen die zijn afgeleid van marktprijzen. Deze gehanteerde prijzen en voorwaarden zijn vastgelegd in de verrekenprijsdocumentatie van de groep (de Transfer Pricing Master File, hierna: TP Master File). De belastingplichtige heeft vervolgens geïnvesteerd in een nieuwe fabriek, waardoor hij in staat is om meer te produceren (‘het surplus’). De belastingplichtige hanteert voor de verkoop van dit surplus aan een gelieerde onderneming een andere, lagere verkoopprijs dan de prijzen die zijn beschreven in de TP Master File. Voor de verkoop van de bestaande productie blijft de belastingplichtige de (hogere) prijzen hanteren die werden beschreven in de TP Master File. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de belastingplichtige om aannemelijk te maken dat er een zakelijke reden is om het surplus te verkopen tegen prijzen die afwijken van de prijzen op basis van de TP Master File. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de belastingplichtige geen zakelijke redenen had om dit surplus tegen een lagere prijs te verkopen. De redenen die de belastingplichtige aandroeg konden gemotiveerd door de inspecteur worden betwist. De winst van de belastingplichtige is volgens de rechtbank terecht gecorrigeerd om de verkoopprijs van het surplus in lijn te brengen met de prijzen zoals beschreven in de TP Master File.
Deze uitspraak laat het belang zien van het hebben van consistente transferpricingdocumentatie binnen de groep en van het goed onderbouwen van de (zakelijke) redenen waarom men zou willen afwijken van de gangbare/historisch gehanteerde transferpricingsystematiek. Wij benadrukken graag met klem dat het in deze zaak niet ging om de vraag of de belastingplichtige mocht afwijken van de historisch gehanteerde prijzen. Van cruciaal belang was dat deze afwijking niet goed werd onderbouwd en gedocumenteerd.
De belastingplichtige heeft hoger beroep tegen deze zaak aangetekend. Wij houden u op de hoogte van de ontwikkelingen.
Tim Bruins en Dianne Berry