Belastingplan 2020: bronheffingen
Wetsvoorstel ter invoering van een bronbelasting op renten en royalty’s per 2021
Achtergrond
Het kabinet wil voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende landen, en wil het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende landen verkleinen. Daarom wordt voorgesteld om een bronbelasting op renten en royalty’s in te voeren per 1 januari 2021.
In een notendop
Kort gezegd zal deze bronbelasting van toepassing zijn bij een rente- of royaltybetaling door een in Nederland gevestigd lichaam aan een in een laagbelastend land gevestigd gelieerd lichaam en in misbruiksituaties. Onder de term ‘lichaam’ worden niet alleen kapitaalvennootschappen zoals BV’s en NV’s begrepen, maar ook coöperaties, stichtingen, verenigingen, fondsen voor gemene rekening etc. Ook betalingen vanuit vaste inrichtingen in Nederland van buitenlandse lichamen worden onderworpen aan de bronbelasting.
Gelieerde lichamen
Er is sprake van betalingen aan gelieerde lichamen bij betalingen aan zowel (groot)moeder-, (klein)dochter-, als aan zustervennootschappen. Er is kort gezegd sprake van gelieerdheid als (in)direct een zodanige invloed op de besluitvorming kan worden uitgeoefend dat daarmee de activiteiten van het andere lichaam kunnen worden bepaald; dat zal in ieder geval zo zijn indien het belang meer dan 50% van de statutaire stemrechten vertegenwoordigt. In het geval van een samenwerkende groep worden de belangen van de groepsleden bij elkaar opgeteld.
Laagbelastende landen
Laagbelastende landen zijn aangewezen landen met een statutair winstbelastingtarief van minder dan 9%, en aangewezen landen die zijn opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden. Voor verdragslanden geldt een overgangstermijn van drie jaar, om Nederland en verdragspartners de kans te geven om onderhandelingen te starten voordat de positie van belastingplichtigen verandert. De bronbelasting geldt slechts voor betalingen aan in verdragsstaten gevestigde gelieerde lichamen, nadat drie kalenderjaren zijn verstreken na eerste aanwijzing.
Geen uitzondering bij reële aanwezigheid in Nederland
Reële aanwezigheid in Nederland van het betalende lichaam, dan wel in het laagbelastende land bij het ontvangende lichaam dat gerechtigd is tot de rente of royalty’s, zal niet relevant zijn voor de toepassing van de bronbelasting. De heffing is dus niet alleen verschuldigd wanneer de betalende vennootschap een brievenbusfirma is.
Betalingen aan hybride entiteiten; kunstmatige structuren
De bronbelasting richt zich primair op rechtstreekse betalingen aan gelieerde lichamen gevestigd in een laagbelastend land. Daarnaast zal de bronbelasting verschuldigd zijn in de volgende gevallen:
- De ontvanger van de renten of royalty’s is niet gevestigd in een laagbelastend land, maar de rente- en royaltybetalingen worden toegerekend aan een vaste inrichting van die ontvanger in een laagbelastend land;
- De ontvanger van de renten of royalty’s is een entiteit die vanuit Nederlands perspectief als transparant wordt beschouwd, maar die vanuit het perspectief van het vestigingsland van de achterliggende participant als een niet-transparante entiteit wordt beschouwd (in dat geval geldt een tegenbewijsregeling voor het geval waarin de entiteit in zijn vestigingsland, niet zijnde een laagbelastend land, wordt belast);
- De ontvanger van de renten of royalty’s is een entiteit die door het land van vestiging van die entiteit als transparant wordt beschouwd (in dat geval geldt een tegenbewijsregeling voor het geval waarin iedere achterliggende participant in die entiteit in zijn woon- of vestigingsstaat wordt belast over de voordelen, en waarop de bronbelasting bij rechtstreekse betaling aan die participanten niet zou worden geheven);
- Bij kunstmatige structuren die zijn bedoeld om Nederlandse bronbelasting te ontwijken (bijvoorbeeld in een geval waarin de renten of royalty’s niet rechtstreeks worden betaald aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastend land, maar indirect via een lichaam dat is gevestigd in een niet-laagbelastend land en dat kunstmatig is tussengeschoven).
Grondslag, tarief en wijze van heffing
De bronbelasting zal worden geheven over de brutovoordelen in de vorm van renten en royalty’s. Daarbij wordt aangesloten bij het arm’s-lengthbeginsel (zodat een zakelijke rente of royalty wordt berekend indien voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van de voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen). Voorgesteld wordt dat het tarief van de bronbelasting gelijk is aan het hoogste statutaire tarief in de vennootschapsbelasting. Per 2021 is dit op grond van de huidige voorstellen 21,7%. De bronbelasting wordt geheven door inhouding door het betalende lichaam dat de rente of royalty verschuldigd is.
Geen uitzondering bij renteaftrekbeperking
Er is bewust niet voorzien in een uitzondering voor gevallen waarin de betreffende rente- of royaltybetaling ook wordt geraakt door een bestaande of toekomstige aftrekbeperking in de vennootschapsbelasting.
Formele bepalingen
Specifiek voor de bronbelasting wordt een naheffingsmogelijkheid voorgesteld op grond waarvan de inspecteur de keuze krijgt aan wie hij de naheffingsaanslag bronbelasting oplegt: aan de inhoudingsplichtige of aan de belastingplichtige. Voorts worden de bestaande informatie- en inlichtingenverplichtingen van de inhoudingsplichtige en de belastingplichtige uitgebreid. Tot slot wordt een nieuwe aansprakelijkheidsbepaling voorgesteld ten aanzien van de bronbelasting. Deze bepaling kan onder andere gelden ingeval de verschuldigde bronbelasting niet correct wordt ingehouden en afgedragen en vervolgens de naheffingsaanslagen bronbelasting niet kunnen worden geïnd. Op grond van de nieuwe aansprakelijkheidsbepaling kunnen in bepaalde gevallen de bestuurders van de inhoudingsplichtige en de belastingplichtige hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de bronbelasting. Het wetsvoorstel biedt aan de bestuurders een mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs om aansprakelijkstelling te voorkomen.
Substance-eisen in inhoudingsvrijstelling dividendbelasting, buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling en Controlled Foreign Companies (CFC)-regeling
Nederland heeft de algemene antimisbruikbepaling uit de Europese moeder-dochterrichtlijn geïmplementeerd in de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting en in de belastingplicht voor in het buitenland gevestigde lichamen die een aanmerkelijk belang houden in een Nederlandse vennootschap. Momenteel gelden voor deze bepalingen een aantal voorwaarden in de vorm van substance-eisen. Als een schakelende tussenhoudster daaraan voldoet, is per definitie geen sprake van misbruik (‘safe harbour’). Naar aanleiding van arresten van het Hof van Justitie van februari 2019 wordt echter voorgesteld dat deze substance-eisen per 1 januari 2020 slechts een rol gaan spelen in de bewijslastverdeling (ook in de gevallen dat de tussenhoudster geen tussenhoudster met schakelfunctie is). Deze wijziging geldt zowel voor tussenhoudsters die elders in de EU zijn gevestigd als voor tussenhoudsters in derde landen. Indien aan de substance-eisen is voldaan, kan de inspecteur dus alsnog aannemelijk maken dat sprake is van misbruik.
Voorts is de aanvullende Controlled Foreign Companies (CFC-)regeling niet van toepassing indien een CFC een wezenlijke economische activiteit uitoefent. Anders dan momenteel het geval is, wordt voorgesteld dat de substance-eisen ook voor deze regeling per 1 januari 2020 niet langer als safe harbor zullen fungeren.